GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Predikant en Dokter.

Ter conferentie van den „Gereformeerden Bond van Vereenigingen en Stichting-en van Barmhartiglieid in Nederland", over het onderwerp: „Bevordering van samenwerking van Predikant en Dokter in de Christelijke verzorging van kranken en krankzinnigen" (5 October 1932) te Utrecht gehouden, heeft Prof. Dr H. B ou w-ipan de volgende stellingen verdedigd:

1. Het rechte inzicht in de prinoipiëele beteekenis van de „christelijke verzorging" van kranken en krankannigen, wordt beheerscht door de vraag: hoe men staat voor de H. Schrift en de Belijdenis der Kerk.

2. Volgens de H. Schrift is er verband tusschen zonde en. ziekte. God, die den vloek over de zonde heeft uitgesproken, is ook alleen machtig de doorwerking van dien vloek te stuiten of te breken. Het leven aUeen kan den dood overwinnen.

3. In Christus is de volheid des levens geopenbaard. Hij is gekomen om de werken des duivels te verbreken, om zonde en dood te overwinnen. Daarom liet Hij de prediking van" het Evangelie des Koninkrijks vergezeld geian van teekenen en wonderen.

Zieken werden genezen, dooden werden en aj-men werd het Evangelie verkondigd. opgewekt,

•4. Omdat de kracht Gods in de wonderen van Jezus op bijzondere wijze openbaar werd, zijn zij door het menschelijk verstand niet te verklaren, en hebben wij 2e onvoorwaardelijk in kinderlijk geloof aan tfiiuemen.

5. Om zijn almacht ook door Zijn discipelen openbaar te doen worden, wilde Hü de prediking des Evangelies meermalen vergezeld doen gaan met genezingen van aieken, door het geloof dat door Hem is (Hand. 3:16).

6. De christelijke verzorging rekent met den mensch zooaJs hij van nature is, als zondaar, en laat het licht der Goddelijke barmhartigheid schijnen in den nood der zonde. Zij kent de Goddelijke ordinantiën voor het leven en verstaat, dat in het onderhouden van Gods geboden, door de kracht van den Heiligen Geest, groote loon is.

7. De samenwerking van Dokter en Dominee is eisch Tan het beginsel: dat de zieke is een persoon, en dat het doel is: Genezing van het lichamelijke en het geestelijke, door en in Christus.

8. Voor een goede christelijke verzorging is noodig een goede opleiding. Daarom moeten ook de Medici degelijke kennis bezitten van de Schrift en de Belijdenis, en, mogen de Predikanten niet onbekend zijn met de hoofdbeginselen van de psychiatrie.

9. Voor de samenwerking is noodig wederzijdsche erkenning en waardeering van elkanders plaats in den dienst van Jezus Christus, onzen Heere.

Dr C. H. Kok heeft vervolgens de hierna volgende stellingen behandeld:

• - i.-üet J^rreia-d»r-G e-meen-e G r a.tie is de plaats — Bamentreffen van Predikant en Dokter.

• '2. Hun samenwerken betreffe de algemeene en bizondere hygiëne van den geest van de aan hun zorgen toevertrouwde menschen.

Daarna heeft Ds R. Bartlema te Zeist zijn stellingen toegelicht; deze luiden:

1. Predikant en Geneesheer hebben de roeping hun aiorg te wijden aan den kranken mensch, die als mensch naar zijn wezen is de eenheid van lichaam en ziel.

2. De Predikant moet ook in zijn arbeid aan het ziekbed zijn Dienaar des Woords.

3. Als Dienaar des Woords heeft hij den kranke te brengen den troost van het Evangelie Gods en den Christus te verkondigen, toegepast naar de speciale behoeften van den zieke.

•4. De Geneesheer heeft de roeping, den mensch, die ziek is, medische hulp te verleenen, en hem te dienen met alle middelen, die zijn wetenschap hem verschaft.

6. Samenwerking tusschen Predikant en Geneesheer is gewenscht, krachtens het feit, dat beide, elk naar zijn ambt het vordert, den mensch, die lijdt, hebben te dienen.

6. Voor deze samenwerking is geen theorie op te stellen. Zij is alleen mogelijk op de basis van wederzijdsche erkenning van elks wezenlijke taak, en in den weg van persoonlijk contact.

7. Deze samenwerking zal dan het meest het ideaal kunnen benaderen wanneer Predikant en Geneesheer, met aanvaarding en in practijk brengen van de hiervoor aangegeven gedragslijn, mogen leven uit den Schriftuurlijken wortel des Geloofs.

Eindelijk legde Dr C. J. Honig te Amsterdam volgende stellingen ten grondslag aan zijn betoog:1. Voor een meer beteekenende samenwerking van Predikant en Dokter is het volstrekt noodzakelijk eerst te doen voorafgaan: en zich gemeenschappelijk diep indenken der theoretische problemen. Dit laatste moet geschieden door de mannen der wetenschap, theologen en medici.

2. De theologie kan ons uit de Openbaring gegevens bieden omtrent het wezen der ziel. (Constitutieve psychologie.) Zij kan in haar psychologie winst doen met de gegevens der psychiatrie.

De psychiatrie beziet de psychische uitingen, de aielsverschijnselen, de normale, maar vooral de abnormale.

In haar weerdeering van deze verschijnselen kan de psychiatrie nooit buiten de psychologie, die op Gods Openbaring is gegrond.

3. De practische samenwerking is op deze praemissen gegrond, en vereischt wederzijdsche erkenning van elks wezenlijke taak. De Predikant heeft tot hoofddoel het brengen van het Evangelie Gods. Kennis van het inenschelijk zieleleven in zijn normale en abnormale mtingen is voor hem nooit het hoofddoel, slechts middel tot bereiking van zijn doel.

Voor den psychiater is de kennis van het menschelijk zieleleven in zijn normale en in zijn abnormale uitingen het eerst belangrijke. Alleen het onderkennen van den toestEmd maakt het mogelijk een weg ter genezing te vinden.

4. Voor praktische samenwerking van Predikant en Doktér is voorts geen theorie op te stellen. Beide, geestelijk Verzorger en Psychiater behoeven een groote mate van wat wij aanduiden met het begrip „Einfühlung". In de theoretische problemen moeten zij samen staan op de basis van Gods Woord. Hoe meer zij in staat zijn tot persoonlijk onderling contact, hoe vruchtdragender hun gemeenschappelijk arbeiden zijn zal.

Het is goed, dat de kwestie van de samenwerking vaji predikant en dokter bezien wordt uit gereformeerd oogpunt. Bezint, eer gij op het terrein van voetangels en klemmen begint.

Piëtisme.

In „Geref. Kb. v. Rotterdam" schrijft Dr A. Kuyper een artikel over Piëtisme en Quiëtisme; inzake het Piëtisme lezen we o.m.:

Philip Jacob Spener uit Rappoltsweiler was in de 17e eeuw een bekend Theoloog in de Luthersche Kerk, een man van groote begaafdheden en vol geestelijken ijver. Hij zag in de Luthersche Kgi-k het gevaar opkomen van' «xKr doode rechtzinnigheid *en dorre lettertheologie en predikte, de-verandering van een uitwendig rechtzinnige belijdenis tot êeh levende theologie des harten, die zich openbaarde in Christelijken levenswandel.

Daartoe schreef hij zijn hoek „Pia desideria" of hartelijk verlangen naar een Gode welgevallige verbetering der ware evangelische kerken. Hij organiseerde ook godsdienstige vergaderingen tot opwekking en verlevendiging van de Christelijke vroomheid, collegia pietatis. Aan een en ander is dan de naam Piëtisme te danken.

Met Spener verbond zich August Herman Franke van Leipzig en eenige anderen, die ook geregeld samenkomsten hielden tot bloot practisch-stichtelijke verklaring der Heilige Schrift, de z.g. collegia philobiblic a.

De Theologische Faculteit van Leipzig mengde zich hierin en klaagde Franke c.s. aan, Ie wegens verachting van de openbare Godsdienstoefeningen, 2e wegens verachting van de Theologische wetenschap, 3e wegens het aankweeken van een separatistischen geest. Franke week uit naar de nieuw gestichte Universtiteit van Halle, en sinds werd de Theologische Faculteit van Halle de zetel van het Piëtisme. Het was met name de Faculteit van Wittenberg, die den strijd tegen het Piëtisme van Spener en Franke aanbond. Natuurlijk niet tegen de vroomheid en het Christelijk leven, maar tegen de wijze waarop die werden voorgestaan, en tegen de dwalingen, die daarbij werden gevonden. Löscher, die steeds nadruk leide op vroomheid des harten, maar geheel zuiver in de leer was, en daarom de orthodoxe Piëtist genoemd werd, bestreed toen het Piëtisme van Spener en Franke, ._j2goals dat in Halle systematisch on.derwezen en. beoefend werd.

Eenig© punten waarover de strijd liep, willen we hier bij brengen.

Ie. De Piëtisten beweerden, dat alleen hij, die persoonlijk tot bekeering gekomen was, een waar prediker kan zijn, terwijl anderzijds dit niet werd betwist, maar toch staande gehouden, dat de prediking ook van iemand, die dit nog niet was, toch gezegend kan worden, mits hij rechtzinnig predikte, omdat de kracht niet uitging van den persoon des predikers, maar van het Woord Gods.

2e. De Luthersche Kerk stelde wedergeboorte bij den Doop, de Piëtisten leerden, dat wedergeboorte en bekeering hetzelfde was, en meenden dus, dat deze eerst op lateren leeftijd intrad.

3e. De Piëtisten drongen zeer op de beoefening der heiligmaking aan, en leerden, dat de rechtvaardiging werd verkregen door het levend geloof. De Lutherschen brachten hiertegen in, dat zoodoende het stuk der rechtvaardiging te veel vermengd werd met dat . der heiligmaking.

ie. De Piëtisten stelden zeer strenge eischen voor het leven. Niet alleen was dansen, kaartspel en tooneel veroordeeld, maar velen zagen ook zonde in het lachen, in het wandelen en in het rooken etc. De Luthersche Kerk vond dit laatste veel te streng geoordeeld.

5e. Spener en de zijnen leerden het Chiliasme en zagen in het Duizendjarig Rijk een tijd van bijzonderen bloei voor de Kerk van Christus op aarde, voorafgaande aan de Parousie, welken tijd zij aanmerkten als een vóórsabbat van den eeuwigen Sabbat.

De tegenstellingen tusschen het Piëtisme (als officieel afgeteekende groep) en de luthersche kerk zijn thans, voorzoover de officiëele openbaringswijzen van het leven betreft, wel verbleekt. Toch kan men de piëtisten als zoodanig nog herkennen in Duitschland, ook in de kerk; maar dan slechts in persoonlijke invloeden. Ook hier dient men de historie te kennen om het leven te verstaan.

Herinneringen aan 40 jaar geleden.

We gaven aan onze lezers het waardevolle artikel van Ds J. Schoonhoven door, die uit vertrouwbare gegevens iets meedeelde over de wijze, waarop in 1892 de stichters van de latere Chr. Geref. Kerk de eenheid met de eenzelfde belijdenis bewarende medechristenen verbroken hebben. Over dit artikel is van chr. geref. zijde geschreven; wijl die bestrijding geen enkel zakelijk punt bevatte, gingen we er niet op in. Thans geeft Ds Schoonhoven echter nog eenige zakelijke aanvullingen:

Ik beschouw dan ook de actie, die in 1892 uitliep op het „ontstaan" van „de Christel. Geref. Kerk" in 1892 als scheurmakerij.

En dat te meer, omdat ik, die als knaap en jongeling de reformatie van 1886 en volgende jaren zoo intens meeleefde als een werk Gods, mede tot zegen voor mij zelf, met die verdere actie, vooral zooals die verbonden was aan het optreden van Ds van Lingen, op pijnlijke vyijze in aanraking hen gekomen in mijn ouderlijk huis.

Mijn vader, die van harte met de reformatie van 1886 was meegegaan en nog in 1889 zich verblijdde over mijn op studie gaan, is door persoonlijke aanraking met Ds van Lingen en door diens „Pethaja", evenals deze, tot een breuk gekomen met de Ned. Geref. kerk (doleerende). En daaraan verbinden zich voor mij diep-smartelijke herinneringen, die ik als zoon hier niet kan en wil mededeelen, te minder, omdat mijn vader veel later, kort voor zijn dood, hoewel toen nog nominaal lid van „de Christel. Geref. Kerk", gekomen is tot verzoening met den predikant der Gereformeerde Kerk van Alkmaa.r, Ds Wechgelaar en tot belijdenis van het noodelooze van zijn strijd in het kerkelijk leven.

Ja, dat laatste komt meer voor. Ook in mijn familie: ik denk aan den heer Hoksbergen, die in Kampen vrij lang voorgegaan is in een afgezonderd groepje, maar voor zijn dood de familie vermaande, maar niet in zijn voetstappen, op dit punt, verder te gaan. Als zooiets in het klimaat van een sterfbed gezegd wordt, gaan de menschen luisteren: zou hier Gods stem spreken? Wijst men op het „critieke" van dezelfde vermaningen in het harde léven (m.a.w., als het de tijd ervoor is) dan zeggen dezelfde vragers: kom, wees niet zoo ongeestelijk; waar twee of drie in „Mijnen Naam" vei'gaderd zijn, daar ben „Ik in het midden"; en ze sluiten daarmee elk debat af. Toch is het critisch karaktervan de keuze tusschen dwaling en wederkeer a 11 ij d critisch, ongeacht de vraag, of wederzijds een organisatie zich geconsolideerd heeft, ja dan neen.

Ds Schoonhoven vervolgt:

Ik heb niet geoordeeld over de conscientie van die menschen. Ik wil graag aannemen, dat voor hun besef in hen werkte een heilige drang. Maar ik zag daarin ook veel klein menschelijks, vooral in de kerkelijke evoluties bij Ds van Lingen, Ned. Herv., Doleerend. Christelijk Gereformeerd en dat mee in verband met de dingen, die ik genoemd heb in mijn „herinneringen".

En ik kan het nog niet anders zien.

Moet het ophalen van zulke herinneringen nu gekwalificeerd worden als niet hoogstaand, omdat Ds van Lingen zich niet meer verdedigen kan?

Maar dan is de Gereformeerde beschrijving van de kerkgeschiedenis ook niet hoogstaand als zij wijst op de stijfhoofdigheid van Luther, die verhinderd heeft een door Calvijn zoo sterk begeerd zoeken van de eenheid.

Dan mag nooit gewezen worden op fouten en gebreken van menschen, die in de geschiedenis grooten invloed hebben geoefend, mede door hun fouten en gebreken. Eindelijk:

Maar als dan nu, zooals Ds Jongeleen zegt, onder de leiders in „de Christelijk Gereformeerde Kerk" bekend is, dat reeds van ouds onder de Gereformeerden over enkele dingen verschil van meening bestond, die ook nu nog bestaat, zonder dat in oude tijden daarin een voor God geldende reden gevonden werd om de kerk te verdeelen, waarom blijft men dan verdedigen wat in 1892 gebeurd is, toch voor een niet gering deel op grond van dat aloude verschil van meening?

Pleiten voor de eenheid, een noodzakelijk werk; broederdienst voor wie gevaar loopen te jubileeren overeen overtreding. Zelf beven voor eigen zonde prikkelt tot waarschuwing van anderen ten aanzien van de zonde, die hen afvoert: una-sancta-dienst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's