GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Contact Gereformeerden—Christelijk Gereformeerden. Geen versterking van den invloed van Docent Eersten.

Enkele kerkeraden der Gereformeerde Kerken hebben zich uitgesproken voor het in het werk stellen van pogingen, die kunnen leiden tot een, althans voorloopig, nauwer contact tusschen de GerefO'rmeerde Kerken en de Chr. Geref. Kerk. Zij willen de zaak op de „meerdere vergadering" in behandeling zien komen en zoo den weg zien effenen, waarop in de verte de hereeniging van alle Gereformeerden in één kerkelijk instituut mogelijk schijnt en als ideaal wenkt.

Zonder ons nog over de bizonderheden van de ingediende voorstellen uit te spreken, kunnen wij zonder voorbehoud elke heusche poging om tot nauwere aanraking te komen, toejuichen. Ja sterker : indien het zoover komt, en indien de methode ons niet een oorzaak van nieuw bederf schijnt, dan zal de dag, waarop zulk een (zij het dan vernieuwde) poging in het werk gesteld wordt, voor ons min of meer de bekroning van 'een stelselmatig opgezette en volgehouden perscampagne zijn. Toen ondergeteekende, jaren geleden, in een der kerkelijke bladen een wekelijksche rubriek opgedragen werd, heeft hij, en dat met opzet, zich telkens weer opnieuw geworpen op de zeer uiteenloopende, z.i. zeer onjuiste en lichtvaardige polemiek, welke van Christelijk Gereformeerde zijde tegen de Gereformeerde Kerken werd gekeerd. De bedoeling daarvan was, aandacht voor deze controverse te vragen, en daardoor de brandende kwestie van deze totaal (in haai-aan­ vangen) zinlooz© kerkelijke breuk weer in het middelpunt der belangstelling te plaatsen. Toen ik daarmee begon, was in de kerkelijke pers de Chr. Geref. Kerk, en haar polemiek, vrijwel een nummer op het lijstje der dingen, die men doodzweeg. Men liet haar en haar klachten loopen. Deze houding scheen me evenwel ongeoorloofd, en een practische verwaarloozing van den eisch der Gereformeerde belijdenis, die met een zoo totaal zin-looze, zuiver imaginaire kerkverbrokkeling ons verbiedt vrede te hebben.

Ik bleef daarom op de van die zijde geuite beschuldigingen en verwijten ingaan, eerst in „De Bazuin", later ook in „De Reformatie". Ik weet het, dat velen daarin puren strijdlust zagen; hoewel men toch zich wel eens had kunnen afvragen: a) waarom dan niet tegen Vrijzinnigen, Roomschen e.d. in die mate werd geopponeerd of geapologeti& eerd; b) waarom in den regel niet de aanval dezerzijds geopend, doch alleen de aanval, die van Chr. Geref. zijde kwam, afgeslagen werd. Wie nadacht, kon begrijpen, dat, wat a) betreft, juist met hen die het dichtst bij ons stonden, de kwesties om der wille van de objectief geboden eenheid, „uitgebeend" dienden te worden; en dat, wat b) betreft, dus geen aanvallende, doch aanval-afwijzende houding ingenomen werd. Ik weet ook, dat anderen (zoo nog onlangs Prof. Grosheide, die in het algemeen sprak) meenen, dat een debat over „veronderstelde wedergeboorte" e.d. geen zin meer had, omdat die kwesties al lang afgehandeld waren; en dat een enkele misschien uit deze zienswijze de conclusie afleidde, dat dus liet telkens weer ingaan op wat van Chr. Geref. zijde gezegd werd, geen zin meer had. Ik voor mij heb met die conclusie mij nooit kunnen vereenigen. Immers, het ging niet om een „academisch" debatje tusschen penvoerders van deze zijde en van den overkant. Had het daarom moeten gaan, dan was er al lang een eind gekomen aan een persdebatje, dat niemand meer vervelen kon, dan — mijzelf. Maar ik meende, en meen nog, dat wie een pen te gebruiken heeft, in Nederland verplicht is, vele onderwerpeen te behandelen, die hem zelf niet in het minst interesseeren, en kwesties te bespreken, die hij zelf als bagatel, als peuterkwesties, hefst zou laten loopen. Want het gaat niet om de personen van de strijders, doch om het tusschen hen in staande, toeziende, volk. Dat volk weet in 1933 niet meer, wat er vóór en na 1905 behandeld is. Dat volk wordt voortdurend weer geprikkeld, afgeleid, op een dwaalspoor gebracht, door de onwezenlijke, vaak pijnlijk-hoUe aanklachten, die tegen de Greref. Kerken worden ingebracht. Dat volk krijgt met deze dingen ook in andere levensverbanden dagelijks te doen; b.v. in zijn politieke verhoudingen (denk aan Docent Kersten, Ds Zandt, Prof. Visscher, die den neo-Calvinisten precies dezelfde onzinnige verwijten doen, als in „De Wekker", ondanks Grereformeerde tegenspraak, telkens weer worden gerepeteerd). En daarom was het m.i. noodzakelijk, tegenover dat volk den regel toe te passen, die daar zegt: dezelfde dingen u te schrijven, is mij „au fond" niet verdrietig, en u, als ik de waarheid goed zie, nuttig. Want uit eigen aanschouwing wist ik, hoeveel kwaad er gesticht wordt, niet door serieuze bestrijding, doch door onwezenlijk gestook en geklaag en gezucht. Terwille van dat volk, en om bijeen te houden wat bijeenhoort, heb ik tegenover de schisma-brengende aanklachten telkens weer een weder-woord geplaatst. Want doodzwijgen moge „voornamer" lijken, maar met salon-voornaamheid wordt geen kerk vergaderd of bewaard, en wordt ook geen dwalende terechtgebracht.

Zoo is, mede door het perswerk van anderen en van mij, deze zaak „warm" gehouden en is de Chr. Geref. polemiek, de Chr. Gereformeerde bezwarenlijst in het volle licht geplaatst. Het onbroederlijke negeeren van elkander schijnt nu een eind te nemen. Wie zou zich daarover niet verblijden ?

Intusschen zie men wèl toe, hoe men deze zaak aanpakt.

Ik denk er niet aan, te loochenen, dat veel manieren van behandeling dezer zaak te overwegen zijn, en iets goeds kunnen hebben.

Voor één ding echter ben ik meer of min huiverig: voor het overbrengen van deze publiek© zaak in de sfeer van „vertrouwelijkheid".

Men heeft gevraagd om een vertrouwelijk onderhoud tusschen de dooeerenden van Amsterdam (Theol. Faculteit), Kampen, Apeldoorn. Men wil met dat vertrouwelijke gesprek de onderhandelingen zelfs openen.

Ik geloof, dat men dien kant niet d a d e 1 ij k uit moet gaan. M.i. kan een vertrouwelijke conferentie slechts dan nut hebben, indien over en weer men zich publiek heeft vastgelegd en indien deze publieke beginsel-verklaringen de basis der besprekingen zijn. Zoodat men onder de open zon spreekt en rekenschap aflegt van ge^ voelens.

Want m.i. heeft een inbrengen van de publieke zaak in de vertrouwelijke sfeer altijd het effect, dat men in de kaart speelt van de treurige figuur van den Heer G. H. Kersten, Docent aan de 'Theologische School van Rotterdam. Ik bedoel dat zóó.

Men moet, nuchter blijvende, zich wel er van doordringen, dat in de Chr. Geref. Kerk zelf (tot haar beperken we ons, hoewel er inzake eenheidsplannen ook over anderen te spreken blijft) verscheidene geesten zijn, en geestes-richtingen. Daar zijn er in haar, die gereformeerd gevoelen en denben, en zijn er ook, die de ongereformeerde denkbeelden van de H.H. Kersten, Zandt, e.d. deelen. Deze laatsten zijn van de onzalige scheuring van 1892 wel de meest beklagenswaardige slachtoffers, want naast den invloed, dien de Kersten-groep op hen oefende, kwam dan als tweede factor, om hun wantrouwen tegen de „neo-calvinisten" (in de „Gereformeerde Kerken") te voeden, de leiding van hun eigen kerk, die immers in de pers en op andere manier min of meer theologisch-theoretische inkleeding gaf aan wat bij Ds Kersten den vorm van algemeen geklaag had aangenomen. Zij zijn geladen met wantrouwen, hebben over onze Kerken, onze prediking, onze opvoeding, ons schoolonderwijs de wonderlijkste gedachten, leggen ons beschouwingen in den mond, die niemand onder ons ooit zou uitspreken, en vallen dus in een polemische houding terug, die voor nuchter feiten-onderzoek geen plaats meer openhoudt on tegen de mogelijkheden van objectief onderzoek zich hermetisch afgesloten heeft.

Deze menschen zijn grootendeels ongereformeerd in hun denken. Maar wij mogen ze niet afstooten. Indien zij, stel, er kwam een hereeniging, zich in een nieuwe separatie zouden werpen, moet dat onze schuld niet zijn. En moet dat ook niet de schuld van hun tegenwoordige leiders zijn.

M.i. worden wij voor hun voort-redeneeren op de oude „basis" van wantrouwen en imaginaire gravamens mede-schuldig, indien wij de publieke zaak, ook maar op een enkel voor publieke behandeling geschikt punt, zouden overbrengen in de vertrouwelijke sfeer.

Zou iemand meenen, dat in de tegenwoordige Chr. Geref. Kerk een hereeniging met de Gereformeerde Kerken mogelijk was, zonder nieuwe scheuring ? Ik geloof dat niet. Men zal weer krijgen, wat in 1892 beleefd is. Men zal zijn leiders houden aan hun woorden. Elk feitje, dat op een conferentiëele bespreking van leiders, los van het volk, heenwijst, zal worden uitgelegd als een „verraden" van de kerk, een „verkoopen" van de kerk. Men zal het terugnemen van bezwaren, het heenstappen over bepaalde punten aangrijpen als welkome gelegenheid om af te w^zen, wat men eigen-Ujk niet wil. En op die manier zich verschansen in een negativisme, dat er alleen toe leidt, dat de „positie" van den Heer Kersten (die immers puur en alleen rust op imaginaire „grondslagen") versterkt wordt.

Hierom behoort m.i. de brug, die men slaan wil, in het openbaar ontworpen te worden en in het openbaar naar gepubliceerd bestek gebouwd te worden. Opdat men aan de schismatiekenvan-de-toekomst alle onschuld beneme. Dat is immers óók één der directe oefeningen van de naastenliefde, en van de gemeenschap der heiligen. Men dient aan iedereen de gelegenheid te geven, van stap tot stap te controleeren, wat er gebeurd is, en verder gebeuren gaat. Alleen zóó is men „vrij van hun bloed”.

Twee vragen rijzen hier misschien bij sommige lezers.

De eerste is, of een vertrouwelijke bespreking niet veel voor heeft.

Ik geloof dat ik hierop ontkennend antwoorden moet, althans met de boven reeds gegeven restricties (die ik verzoek niet te vergeten).

Neem de practijk. Er i s reeds „vertrouwelijk" geconfereerd tusschen de Docenten van Apeldoorn en... Ds Kersten. Wat heeft dat geholpen? Van toenadering geen sprake; van wehvillende polemiek geen spoor. Van een tactisch optreden tot yèrzachting der tegenstellingen is niets te zien ge^ komen. Zelfs de aanvankelijk geoefende voorzichtigheid van Apeldoorn tegenover Ds Kersten heeft niet kunnen verhinderen, dat men tenslotte om erger te voorkomen, publiek positie kiezen moest tegenover hen, zij het dan buiten het raam der kerkelijke yoorlichtings-diensten om. Aan den anderen kant staan in de Chr. Geref. Kerk predikanten op, die zich openlijk aan de zijde van Docent Kersten plaatsen, en daar de theologische munt uitgeven, die „De Wekker" voor hen gestempeld heeft. Resultaat is alzoo: geen toenadering van de Chr. Geref. Kerk, zelfs niet van haar officiëele leiders, tot Ds Kersten, en — in eigen kring groeiend© verwarring, die ten deele gevolg is van eigen theologiseeren en polemiseeren. Men heeft ook hier te laat bedacht, wat mij persoonlijk bij mijn boven besproken afweer-campagne (niet door eigen verdienste, maar door nuchtere practische ervaring) altijd voor den geest stond, dat de theologische rariteiten, die men van Chr. Geref. zijde opdischte, moesten doorwerken in heel het volksleven, ook politiek.

De „vertrouwelijke sfeer” heeft dus tusschen de theologische voorgangers van Apeldoorn en Rotterdam geen vrucht afgeworpen. Precies even weinig als de vertrouwelijke sfeer, waarin men

een Calvinistenbond beeft gemaakt. Wat heeft die gehodpen. in de o^nderlinge polemiek van zijn bestuursleden als groep ? Niets. Dit vooreerst. ,

Maar er is meer.

Van vertrouwelijke gesprekken, in dit stadium, ben i-k bewust een tegenstander, indien en zoolang men daaraan constitutieve beteekenis toekennen wil. Gaat het om personen? Moet ik iif de kerk mij vereenigen met aardige lieden, goede karakters, met menschen die toch eigenlijk, als Je ze maar eens spreekt, wel „meevallen" ? Ik ben bang vooT zoo'n broedplaats. De kerk is. God zij geloofd, nog geen clubje. Ik wil de „persoonlijke" sfeer, de „ziel" en haar bewegingen van anti-en sympathie, bewust UIT het debat gehouden zien. Als onze Kerken komen tot eenheid met de Chr. Geref. Kerk, dan zie ik van te voren weer enkele tientallen jaren van narigheid. We krijgen dan weer bezwaren, die bij ons langzamerhand overwonnen zijn. Predikanten van deze èn van die „ligging". Leiders, die voor „vol" gerekend worden en anderen, die men, nu ja, verdraagt. En zoo voort. En zoo voort. Maar dat hindert in ij niet, want de „kerk", die een genoeglijke , ^feer" kweekt en tot samenlevings-sohema maakt, is weer naar de secte-ideetjeiS afgezakt. Ik aanvaard om Christus wil, zoodra men ginds maar wil, al de moeiten, die een hereeniging meebrengen zal, omdat Gods gebod ons hier beveelt, omdat pneuma geen psyche is, omdat het miskenning van het karakter der kerk is, indien men de verbindings-gangen van den Logos binden wil aan „ziels-contact", of persoonlijke omgangsmogelijkheden. Men moet zich bewust om Christus' wil kerkelijk laten samenvoegen óók met menschen, die men niet prettig vindt, met typen, die een andere structuur vertoonen, rnits zij maar bukken voor dezelfde belijdenis. Want zóó alleen toont men te gelooven dat de kerk nog altijd de eenige gemeenschap der heiligen is, en dat niet oen uit wereldsche omgangsvormen van psychische „instelling" een „gemeenschap van... „vrome naturen" wordt omgedoopt tot kerk. Want dat laatste is een kerkbegrip, dat men maar over laten moest aan ethischen en vrijzinnigen. De kerk moet b.reed zijn, niet zoo „smal". Een conferentie in de vertrouwelijke sfeer zou kunnen stranden op misverstand, koppigheid, onwil van een bepaald persoon tot zelf-controle, of zelf-herziening. Men moet het niet op personen en persoonlijke qualiteiten laten aankomen, vooral niet in den eersten aanloop. Daar is de zaak te ernstig voor, de eisch te dringend.

Een tweede vraag, die ik voorzie, is deze: of ik geloof dat men zonder vooropstelling van dat vertrouwelijkheids-element iets kan bereiken.

Al wijs ik de vraag af inzooverre men er me© zou willen bepleiten een bepaling van zijn agenda onder het aspect van het bereikbare (de kerk moest veel vaker „dwaze" dingen doen, ihët Paulus, en met Christus, dingen, die géén „succes" hebben, doch den „zegen" van een getuigenis geven aan de waarheid in zich dragen), toch wil ik de vraag wel beantwoorden.

Ik geloof, dat men wel degelijk dadelijk productief werk doen kan. Men kan publiek de Chr. Geref. Kerk als kerk uitnoodigên, om Christus' wil een formuleering te geven van de bezwaren, die zij heeft, een omschrijving van de desiderata, die zij heeft, van de h.i. onzerzijds te herroepen dwalingen, die dan te formuleeren zijn naar officiëele gegevens, of van de onzerzijds af te leggen nadere verklaringen. Zoo doet men haar zelf een dienst: kan zij dit niet, dan brengt men haar tot zelfkennis, kan zij het wel, dan maakt men in haar sluimerende profetische krachten los. Zoogeeiftmen - ook ons zelf de mogelijkheid van publieke bespreking der publieke zaak. Geeft aan de wereld getuigenis, maalrt weer eens duidelijk, wie wel en wie niet wil komen tot kerkelijke samenleving, voorkomt een vaak tragi-comisch om zichzelf heendraaien van perswerkers (die vandaag zóó, en morgen anders schrijven, denk aan de „ware kerk"). En vooral: zóó ontneemt men de onschuld aan de onwilligen, die zich van de kerk zullen afscheiden, zoodra deze jubelt over de werken des Geestes: de werken der hereeniging. Tenslotte: zóó ook kan men voor de saamgebrachte, hereende gemeenschap op papier stellen een accoord van samenleving, dat dienst kan doen tot beteugeling van eventueel met de hereeniging meegaande „profeten", wier geest hun zelf niet onderworpen zijn mocht.

Daarom, wil men , , vertrouwelijkheid", zoo. Maar dan eerst iets anders. het zij

Vroeger gaf de historie het schouwspel van godsdienstgesprekken. De kerk als kerk kan ze niet organiseeren, ik weet het wel. Maar het mooie ervan was, dat men stellingen had, en die stellingen verdedigde, en daarmee kerkhistorie maakte. De persoonlijke verhouding tusschen de sprekers, die was een andere kwestie. Qp d i t punt nu kan men wèl met die godsdienstgesprekken parallellen maken.

Op dien tijd der godsdienstgesprekken en der canones zou men jaloerseh kumien zijn. Was men dat maar meer in kringen, die van de „vaderen" van „geest" zich hebben afgewend, helaas, helaas^ om af te zakken tot de vadertjes van „ziel”.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1933

De Reformatie | 8 Pagina's