GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Radiovereeniging en.... kerk.

Dezer dagen verscheen een brochure „Het kerkprobleem, een pleidooi voor meerdere christelijk© samenwerking", door J. W. Bruins, arts. Schrijver is, blijkens eigen getuigenis, lid ©ener G©ref. Kerk (Deventer). Hij is met de ook in ons blad (nadat het er in gemengd was) besproken, sinds alweer prijsgegeven, Dev©nt©r ©vangölisatie-methoden (van het voormalige „Deventer kwartet") van nabij bekend geworden, en tracht, voor samenwerking, althans voor meerdere christelijke samenwerking te ijveren.

Nu kan men dat laatste nooit genoeg 'doen. Al wat christelijk is, worde met all© kracht gedaan. Christelijke samenwerking is, gelijk alles wat christelijk is, immer een goed geschenk, ©en heilig© opdracht tevens.

't Blijkt evenwel, dat Schr. eigenlijk pleit voor meerdere samenwerking van christenen, straks van hen, di© zich christen noemen; men ziet: de cirkel der aandacht verbreedt zich. Maar meteen, — en dat is jammer — kan men constateeren: het probleem verschuift zich. Want samenwerking van christenen, dat is nog lang niet altijd christelijk© samenwerking. Een gesprek van christenen is nog altijd niet hetzelfde als een christelijk gesprek. Het zal dus maar d© vraag zijn, of de schrijver een bepaalde samenwerking van christenen toetst aan de beginselen van het pure christendom. Of hij op dat punt en in dien zin. betoog tegen betoog weet t© plaatsen.

Nu is dit laatst© h©laas niet het geval.

Schrijver wil over d© evangelisatie spreken, begrijpt, dat daarmee het k e r k-probleem samenhangt, noemt dat ook in den titel, maar behandelt het intusschen niet. Hij ziet enkele „k©rk©n", legt hrm een verlangei^ voor, dat in zijn ziel leeft, maar behandelt niet de vraag van wezen en taak der „kerk".

En ik denk weer aan het bovenstaande: een samenwerking van christenen is nog niet christelijk; een samenwerking van „kerken" is nog niet „kerkelijk". Om het „kerk"probleem te zetten achter het christelijke-samenwerkingsprobleem, moet men dus scherp definiëeren: christelijk, en kerkelijk. Geen van beid© gebeurt.

Slechts dit één© geschiedt; in nauw verband met de evangelisatie wordt Schrijvers verlangen hier uitgesproken.

Nu heeft het voor mij geen zin, deze brochure als zoodanig te bespreken. Ik heb, om "bekende redenen, eerst na ©r ingehaald te zijn, iets geschreven over de Deventer methoden van toen. De schrijver van deze brochure raakt geen enkel van de door mij te berde gebracht© argumenten aan, noemt ze niet ©ens, ©n behoeft dus mijnerzijds geen nader© bespreking. Temeer, wijl w© dan zouden beginnen moeten, de hoognoodige onderscheidingen te maken, die hier maar al t© zeer gemist worden. Maar nu zou ik toch bijna weer gaan „recenseeien"; en dat is de bedoeling niet.

Ik schrijf over 'deze brochure alleen daarom iets, wijl z© rechtstreeks ook mijn naam noemt. D© schrijv©r beweert n'A., dat ik zeer inconsequent ben. Tegen de Deventer evangelisatie-methoden bracht ik bezwaren in, en kijk, toch ben ik lid van het algemeen bestuur der N©d. Chr. Radiovereeniging. Deze N. C^. R. V. is, volgens Schrijver, „het mooiste voorbeeld van een niet-keirkelijke, georganiseerde evangelisatie", en nu 'is het volgens den schrijver onmogelijk, — spatiëering van hem — dat ik het één met het ander kan verbinden.

Nu moet mij allereerst dit van het hart, dat we met dergelijke „argumentatie" toch bitter weinig opschieten. 'Stel eens even, 3at ik inderdaad inconsequent ben inzake die N.C.R.V., verandert dat iets aan de objectieve waarde of onwaarde vajn mijn theorieën over: hoe-het-zou-moeten? Wil do geachte schrijver alle theorieën te lijf gaan, waartegen de drager ol voordrager zelf Inconsequenties begaat, dan kan hij de werejtlontwAkeling weer van onderen op laten beginnen; niemand is nooit tegen zijn eigen leer in overtreding geweest.

Maar, afgedacht daarvan, ik loochen de inconsequentie, die mij hier ten laste gelegd wordt. -

De schrijver heeft — dit vooreerst — van wat ik wil niet alleen niets geciteerd, maar ook ©en onjuiste voorstelling gegeven. Wiaar haalt hij het vandaan, te beweren, dat ik „iedere samenwerking toets aan mijn kerk-principes"? Dat heb ik nooit gedaan. Ik heb ze in een bepaald geval getoetst aan de ^, principes" der v/aarheid, ten deele ook aan haar eigen bedoelen (immanente critiek). En die , , principes der waarheid", die zijn heusch niet alleen van beteekenis voor de institueering van d© Gereformeerde Kerken. Ze raken de waarheid omtrent de Schrift, den Christus, de verzoening, die Christus aanljracht, het koningschap van Christus, zijn hedendaagsche wereldconsummatiewerk (o.m. in de vergadering van Zijn kerk), Zijn eisch, dat we, t© meer wijl de wereld in brand staat vanweg© het onverstand en het kluts-maardoor-mekaar-systeem, de dingen, alle dingen, bij hun waren naam zullen noemen, en zoo voort. Al die dingen af te doen met de vage uitdrukking: „zijn"(!) „kerk-principes", — dat helpt niemand. Dat stuurt alleen maar de bespreking in de war. Zóó simpel ziju de dingen niet. En als de schrijver elders beweert, dat ik de „kerkelijke en confessioneele ideeën" (!), waarvan ik „een reincultuur" heet; , , op grond van" mijn(!) „belijdenis schriftuurlijk opbouw", dan zou ik willen vragen: ge©f u dan, als dat waar is, daaraan over. W; ant „mijn" belijdenis is, de schrijver zegt het zelf, ook die van den Heer Bruins. Ik houd er geen aparte op na. En als ik dan bovendien nog s chrift u u r 1 ij k opbouw, dan moet de Heer Bruins, lid eener Gereformeerde Kerk, er niet overheen praten. Dat is „onze" belijdenis, dacht ik zoo, in mijn eenvoudigheid.

In verband hiermee moet ik ook afwijzen de volstrekt onjuiste voorstelling van het debat, dat ik indertijd met ^, De Rotterdammer" had. Sommige menschen lezen toch wel bizonder haastig! Nota bene, hier wordt beweerd, dat ik d© Christelijke pers niet zou willen toestaan Gods zegen toe te wenschen aan meer dan één kerk. Het is net precies andersom. Ik wensch Gods zegen aan alle kerken toe; dan zullen ze, als die zegen komt, zich bekeeren, waar dat noodig is. Ik beweerde juist, dat ©en sa notion e eren 1) van bestaa, nde toestanden di© b©keering, dus ook „Gods zegen" tegenhoudt. Nèt het tegenovergestelde. Het is ©en verzinsel, dat ik ©en christelijk, niet kerkelijk dagblad, wild© „plaats©n voor ©en principiëele uitspraak aangaand© een bepaald onderdeel van het Kerkvraagstuk", in casu de Chr. Geref. Kerk. Het is al weer 't tegendeel van wat ik, werkelijk opgem©rkt heb. Ik beweerde, dat een bepaalde uitdrukking van het bedoelde dagblad juist een principieel© uitspraak omtrent ©en "bepaald kerk-instituut onderstelde, en meende, dat een nietkerkelijk orgaan zich daarvan moest onthouden, wijl het ni©t tusschen de onderscheiden kerkinstituten partij te kiezen had. Ik haal deze dingen ongaarne weer op; maar als iemand de feiten precies onderstboven zet, dan móét het wel even gebeuren.

En wat voorts de door den schrijver getrokken parallel tusschen Kerk en Radio-vereeniging betreft: hoe hij die volhouden kan, is mij ©en raadsel.

a) de N.C.R.V. is niet vrij in het uitzenden, de Kerk is wel vrij in het spreken. Ziet de Heer Bruins kans, van den Minister van Binnenlandsche Zaken (vroeger van Waterstaaï) een zendvergunning te krijgen voor een Gereform©©rde Radio-Vereeniging, laat hij het mij dan dadelijk schrijven; dan zal ik gaarne een Geref. Radio-vereeniging helpen opbouwen. Vermoedelijk zal hij echter met mij gelooven, dat zulk een G©ref. Radio-vereeniging (stel, dat ze begeerlijk ware), geen enkel© kans hebben zal op zendvergunning, geen golflengte zal toegewezen krijgen, tot niets-doen bij voorbaat is veroordeeld. Hier staat men dus voor het dilemma: niets-doen.

of het bereikbare doen. De N. C. R. V. zendt uit wat anderen spreken. Niet-meedoen beteekent: ' d© Geref. stem smoren, en anderen doen spreken'met hulp van onze belastingpenningen. Staat het zoo ook met de evangelisatie? Verbiedt de Minister van Binnenlandsche Zaken de Gereformeerd© Kerk van Deventer het evangelie naar buiten uit te dragen en te zeggen: kom, ga met ons, en doe als de Heer Bruins, word lid der Gerefonneerdö Kerk? i

b) de N.C.R.V. heeft een bepaalden grondslag, die anders is dan de belijdenis der Gereformeerde Kerken. Ik kan ©Iken grondslag aanvaarden vooi' elke samenwerking, mits het doel d©r samenwerking op dien grondslag te 'bereiken valt en grondslag en doel niet verboden zijn door het geopenbaarde Woord van God. De N.C.R.V. zegt niet: bekeert u tot God, laat u 'doopen ©n uw zonden afwasschen, en komt dan tot den doop der N.C.R.V., want zij doopt niet, z© is geen Kerk. Z© is geen kerk, maakt ook voor geen enkele kerk reclame, zou een uitzending ook verbreken, ©en red© verbieden, als iemand voor „zijn" kerk reclame maakte, of beweerde: God heeft, approbeerend, di© en di© bepaalde kerk groot gemaakt, en daarmee een oordeel van a'fkeuring gegeven 'legen andere. Omdat ik dat weet, omdat eerlijk vastgelegd is, dat de N. C. R. V. niet doen zal, wat ik in „De Rotterdammer" eenmaal afkeurde, daarom kan ik — daarin dus volkomen consequent, het een© met het andere verbinden. En de Heer Bruins, zijnde arts, zou dat begrepen hebben, als 'hij e©ns bestude©rd had, wa't hij z.g. „beschrijft": het Rotterdammer—K. S.-geval. Hij fabuleert evenwel omtrent dit laatst©, ©n voorts vergeet hij, dat de N. C. R. V. geen grondslag heeft, als dien een evangelist hebbert moet voor het naar Christus' bindend gebod uitdragen van het evangelie. D© N'. C. R. V. als zoodanig ©vang©li seer't nooit, laat alleen stemmen, die toch, spreken, en die niet de stem der vereeniging zijn, verder klinken, onder behoud van elks verantwoordelijkheid voor wat hij zegt. Geen van de sprekers mag daar zich heelemaal uitspreken over het zijne, over zijn laatste, diepste overtuiging. Elk b©'looft, eer hij spreekt, te zwijgen. Is dat evangelisatie, direct tot den zondaar? Heeft Christus de evangelisatie het recht gegeven t© sprekentot-op-zekere-hoogte ?

De Deventer evangelisatie van vroeger ©venw©l — aldus betoogd© ik — had ©en grondslag en een doel, doch moest, zoodra haar doel bereikt werd (bekeering van niet-geloovenden) officieel in verlegenheid komen, v> rijl de vraag, waar de bekeerde den doop moest ontvangen, „a; mroepeade den naam des Heeren", in deze evangelisatie niet te beantwoorden viel, en wijl de gereformeerden hun belijdenis, de belijdenis van den Heer Bruins, dat ieder in Deventer schuldig is, zich bij de ware kerk te voegen (een belijdenis, di© de Heer Bruins, om zijn eigen terminologi© nu ©ëns't© bezigen, op een bepaalde wijze had „geïnterpreteerd") niet konden handhaven, zonder practisch de samenwerking met de samenwerkenden te verbreken. Ik betoogde dus, dat deze evangelisati© niet samenwerkte, al zei ze dat; mijn bezwaren waren heelemaal — op dit punt —• geen kerk-principe-bezwaren, doch ze waren ontleend aan den ©isch, dat men A zou noemen A, en B Bi, ©n samenwerking samenwerking, en onmacht-tot-samenwerking ook onmacht-tot-samenwerking. Kan men mij overtuigen, dat de N.C.R.V. niet kan bereiken, wat zij met haar grondslag zich als doel stelt, dan beloof ik, daar ernstig over te zullen nadenken. Thans zie ik dat niet,

c) de N. C. R. V. evangeliseert, zei ik reeds, niet, de kerk moet het, strikt genomen, wel. De geachte schrijver houdt wel met hand en tand vast aan zijn these, dat de N.C.R.V. evangelise©rt, maar hij vergelijkt en — wat erger is — identificeert (praktisch) ongelijksoortige grootheden. De N.C.R.V. zal wel voor velen, die buiten staan, tot een zegen zijn, en daarin een deel bereiken van datzelfde, wat ook d© kerkelijke evangelisatie betreft, doch als zij dat doet, is dat niet haar rechtstreeksche of ©enig© doelstelling, en als zij winst behaalt, is dat niet om te roepen tot een kerk (gelijk evangelisatie alt ij d moet doen, wijl niet d© Heer Bruins, of ik, maar CHRISTUS de uitverkorenen v, er^adert tot ©n in d© kerk), doch om getuigenis te geven aan de waarheid. Verder kan zij niet gaan, tusschen „kerken" kan zij niet kiezen. Dat d© waarheid d© menschen pakt, is nog iets anders dan van ons uitgaande evangelisatie-daad. Een geestelijk lied van Bach kan ook „pakken", het draaiorgel van „Het Vischnet" ook. Moet men nu ook al, om consequent te zijn, beweren, dat elk© kerk eigen grammofoonplaten moet laten draaien, eigen draaiorgels moet liouwen? Op straffe van anders t© worden gesommeerd, gelijk d© H©©r Bruins mij doet, om öf niet iedere samenwerking te toetsen aan zijn kerk-principes, óf in d© practijk in alle opzichten het verlengstuk te zijn van zijn principiëele betoogen en redene©ring©n, zulks dan — wel te verstaan — volgens de „interpretatie" van den Heer J. W. Bruins?

Ik zie mijn werk in de N.C.R.V. voorloopig nog als verlengstuk van mijn principes, en mijn be­ schouwing over de evang©lisatie eveneens. En dat kan ieder, die maar goed onderscheidt, wel duidelijk worden.

Maar het komt dan ook op dat goedonderscheiden aan.

K. S.

Het Reformatorisch werk onzer Kerken. (I.)

We kunnen ons hartelijk verheugen over het feit, dat op de Generale Synode van Middelburg voorstellen aan de orde komen, die wijzen op ©en reformatorischen drang in onze Kerken.

Daar komt op tal van manieren tot uiting da drang naar meer eenheid, ook wat aangaat het instituut van de kerk. Verschillende voorstellen zullen in deze materie komen op het synodale agendum. Daar is het pogen om het kerkgezang te verrijken. Daar zijn verschillende liturgisch© voorstellen. Daar is het concept voor een nieuw leerboek voor de catechisatiën.

Doch, als we de belangstelling van de gemeente voor dit alles nu eens bekijken, dan worden we toch eigenlijk geweldig teleurgesteld. En dat is benauwend. Maar, we hebben toch zeker den plicht de vraag eens onder oogen te zien, ho© dat komt. Hebben zij, die in het groot en klein leiding moeten geven aan dit alles geen schuld?

Reformatorisch werk is toch niet e.nkele voor.stellen op de Synode ter sprake brengen, die daar wat besproken worden om dan straks, als de Synode achter den rug is, de dingen maar weer t© laten voor wat ze zijn. Een besluit op een Synode moet toch, als het goed is, de vrucht wezen, van reformatorisch werk, dat er achter ligt in de jaren, dat er geen Synod© was. Als d© kwesties in d© gemeente niet leven, dan zullen we nooit ©ein stap verder komen. Als we inslapen op een groeienden bundel synodale rapporten, tevreden over het feit, dat we in die rapporten d© kwesties dan toch maar onder d© oogen gezien hebben, dan zal het resultaat van het werk, in die rapporten neergelegd, wel bitter weinig tot realiteit worden. Als we tenslotte niets anders doen dan de dingen bekijken uit een zeTier utilistisch oogpunt en we blijven verre van het principieel de zaken onder oogen zien, dan wekken we, voor wat aan de orde is toch niet war© geestelijke belangstelling. Voor wat alleen maar uit utiliteits-overweging te behandelen is, loopen de menschen niet warm ©n ze hebben gelijk; maar ons volk heeft altijd belangstelling willen en kunnen toonen, als men het met principiëele vragen in aanraking bracht en als men het stelde voor principiëele besprekingen.

Als we dat op ©en paar concrete punten gaan toepassen, dan komen we, geloof ik, tot deze ontdekking: Daar is de kwestie van de eenheid van de kerk.

Als we, uit drang van beginsel die eenheid begeeren, dan is zeker niet aan de orde de vraag, of we met onze voorstellen succes zullen hebben. Als onze belangstelling in dit alles maar zeer gematigd is uit de overweging, dat er toch wel niets van komen zal, dan zijn we in het behandelen van dez© voorstellen toch weer niet eerlijk. Dan wordt het toch heel moeilijk do'U arbeid van 'd© Synod© in ons gemeenschappelijk-publiek en persoonlijk gebed te gedenken. Ons gebed komt dan toch wel he©l erg in conflict met ons belijden van het heilig houden van den Naam des Heeren, zooals het derde gebod dat van ons vraagt.

Als ei' bij ons het geloof en vertrouwen niet is, dat de Geest van God realiseerend werl^t in datgene, wat wij zien, als eisch van beginsel, dan moeten we niet eens toe willen komen aan liet behandelen van voorstellen. Dat is dan allemaal schijn. Het gaat er om, dat we zien, dat ons pogCin en zoeken opkomt uit den band aan het Wioord; dat v^e niet anders willen leven dan in strikt© gehoorzaamheid aan het Woord. Niet één Reformatio of reformatorisch werk is begonnen mël da vraag naar het uiterlijk succes, maar in gehoorzaamheid aan den Koning der Kerk begonnen, heeft het werk een gelukkigen voortgang gehad.

Zal er meer eenheid komen door wat wij doen? Ongetwijfeld, als ons pogen opkomt uit gehoorizaamheidsdrang aan den Christus. Als we all© utiliteit opzij zetten en w© vragen alleen naar wat d© Heere van ons ©ischt.

Maar, dan zullen we er ook voor strijden ©n worstelen buiten alle voorstel op ©en Synode om. Dan zullen we de kwestie van de kerk ook weke»lijks in het middelpunt van de prediking z©tt©n. Dan zullen we de menschen de zond© van hun gedeelde leven altijd w©er onder oogen brengen. Dan zullen we heel het leven met God brengiein onder het aspect van de gehoorzaamheid, naar het woord van Jezus, dat die burger in het koninkrijk der hemelen is, die daar doet den wil des Vaders, die in de hemelen is en w© zullen laten zien, dat dat een gehoorzaamheid is, die ons op niet één enkel punt kan en mag loslaten; dat die gehoorzaamheid ook bepaalt de vraag, welke houding en plaats we zullen innemen ten opzichte van het instituut van de kerk.

Kerkelijke eenheid is dan toch alleen t© bereiken, indien er is '©©n gemeenschappelijke drang naar gehoorzaamheid. Dan helpt alle liefdoen tegen elkaar niets; dan is er maar één ding, dat hoop geeft en dat is, dat we samen niet anders willen dan leven in gehoorzaamheid aan den Koning van de Kerk, onvoorwaardelijk, in alles. Kerkelijke eenheid komt niet in zoo'n heetje onderlinge waardeering, maar in het elkaar op de zonde wijzen, daar waar er conflict is met de gehoorzaamheid, die we aan onzen Hoogsten Profeet en Priester ©n Koning verschuldigd zijn.

Eïi nu moeten we gaan zien, dat onder ons de gedachte van, en de drang tot gehoorzaamheid in het kerk-vraagstuk veel te weinig leeft. Het staat er onder ons, wat het kerkelijk besef betreft, niet altijd en overal al te best bij. En we moeten ons afvragen, of wij wel voldoende in prediking en geestelijk© leiding de kwestie van de kerk hebben geaccentueerd en als een geestelijk© vraag hebben laten zien; of wij toch eigenlijk zelf niet wat schuldig zijn aan een door en door individualistische strooming; of het ook niet door ons komt, dat bij velen de gedachte leeft, nu ja tot welke kerk je behoort, dat is toch eigenlijk bijzaak; of wij niet mede schuldig zijn aan het feit, dat buiten-kerkelijke stroomingen vaak zoo'n vat ook op onze menschen hebben.

In dien gedachtengang toch kan ©r voor meei instituaire eenheid weinige waarachtige, geestelijk© belangstelling zijn. Dat staat dan wel heelemaal op het tweede plan.

We moeten beginnen ons aï te vragen, of wij wel zegen op ons pogen mogen en kunnen verwachten, als we letten op datgene, wat wij tot bet vei'krijgen van dien zegen gedaan hebben. W© mogen ons wel heel ernstig afvragen, of wij in dit alles vrijuit gaan en of 'het mislukken ook niet te wijten is aan onze ontrouw in dit stuk van onze belijdenis. W'O kunnen wel zeggen, dat z© aan den anderen kant niet willen, maar daar zijn we nog niet mee klaar. En we zijn zeker niet klaar, als er achter ons bespreken van de voorstellen tot eenheid niet ©©n .waarachtig© geestelijk© drang zit.

We kunnen geen vruchten plukken, die niet rijp zijn.. Natuurlijk niet. Dat is iets, dat we graag gebruiken, als het gaat over kerkelijke voorstellen, die in behandeling zijn. Ons volk is er nog niet rijp voor, argumenteeren we dan. Best, als wij dan maar met een eerlijk harj kunnen zeggen, dat w© alles doen om ons volk er rijp voor te maken, ; dat dat onze voortdurend© strijd is en voorlichting; dat we alles doen, wat we kunnen om deze dingen onder onze menschen warm t© houden; dat w© met dankbaarheid begroeten het pogen van diegenen, die, in het uit den weg ruimen van wat ons schijnt te scheiden, maar het in werkelijkheid niet doet, in het zuiver stelten van de kwesties en in, het voortdurend den vinger leggen op valsche en door de historie gelogenstrafte voiorlichting, trach^ ten kerkelijk© éénheid met hen, di© met ons h©tr belijden, te doen geboren worden.

Immers, altijd van tweeën één: We moeten voor , me©r Icerkelijke eenheid vechten of we moetön er met alle macht tegen getuigen. We moeten do tegenstellingen aandurven. We hebben hier allemaal een taak. We kunnen noch mogen hier onze roeping naast ons n©erlegg©n. De vraag is niet in, de eerste plaats, of we in 1933 wat bereiken, maar of w© b©zig zijn met all© macht des Geestes te strijden. We moeten altijd wat. Wie hier d© ding©n naast zich n©erlegt, speelt met de gehoorzaamheid, die van hem wordt gevraagd. En, als we zoo den Geest in ons laten werken, dan moet er wat gebeuren. Dat kan niet anders.

Dan is ook niet d© vraag aan d© orde, of wij misschien bang zijn voor een bepaalden geest in de prediking, als die eenheid eens tot stand mocht komen. Als w© bij ©Ikaar hoor©n, dan kunnen en moeten wij dat aanvaarden. De vraag is dan alleen maar weer deze, of wij alles doen, wat wij kunnen om d© menschen, piet wie we in eenheid gaai> leven, te brengen in den kring en in de sfeer van gezond geestelijk leven; of onze prediking door en door Schriftuurlijk is.

Is dat zoo, dan kunnen w© toch gerust wezen. Tenslotte moet en zal ©en Schriftuurlijke leiding het altijd winnen. Het Woord, ook in de prediking gebracht, zal zelf wel zuiverend en heiligend, ook dogmatisch in het midden der gemeente werken.

Als wij maar beginnen vast t© stellen, dat we bij elkaar hooren en als men in onze pogingen tot eenheid maar proeft de werkelijke en waarachtige begeerte om het , ook zoo te krijgen. Immers, als we ©©nheid zoeken met den heimelijken achtergrond: maar we hebben jullie toch liever niet bij ons, dan moeten we toch weer heelemaal niet verbaasd wezeiif dat er niets van komt.

Zoo beho©ven we ook eigen zwak reformatorischT. pogen niet los te laten om de gewenschte kerke-' lijke eenheid meer .tot openbaring te brengen. Als ons reformatorisch pogen .maar gedragen wordt door den band ^an het WiOord_, door de begeerte, tot gehoorzaamheid aan het Woord, door den wil tot beleving van de eischen van het Woord.

Synodale besluiten zullen dan pas zegen geven in onze Tterken, als ©r bij ons allen de drang des Ge©stes is om ook in het uiterlijk© eerlijk in geimeenschap met den Christus te kunnen bidden om do eenheid van zijn lichaam in zijn openbaring naar buiten ook. Het werk op de Synode vraagt onze voorbidding, dan moeten we toch heel goed wetCiU, wat we met dat gebed voor de Synode moeten. We moeten gemeenschappelijk voor dezen

arbeid bidden en dat kan alleen in het loslaten van eigen persoonlijke begeerten en verlangens en in het onvoorwaardelijk vragen naar vsrat hier om het Woord leisch en roeping is.

Wie die vraag igesteld heeft moet tot de ontdekking komen, dat de vraag van de kerk een brandende vraag is, , die om oplossing schreeuwt en die zal er voor zorgen en waken, dat achter zijn gebed zijn strijd , staat, elk naar de plaats en gaven en mogelijkheden, die God ons in het leven geischonken heeft.

Dat het met andere vraagpunten, die op de Synode aan de , orde komen ook zoo staat, hopen we een volgend maal onder oogen te zien.

F. A. DEN BOEFT.


^) De heer Bruins moet niet zoo hopeloos fantaseeren. Het ging niet over „zegen" toe-„wènschen" (toekomst), maar over de apodictische uitspraak, dat God (blijkbaar goedkeurend, niet „toelatend") een bepaalde kerkelijke, tegen andere kerken gerichte actie, die volgens die andere kerken de „samenwerking" noodeloos verbrak (I!!!), had groot gemaakt (verleden, indicatief, niet conjunctief). "Wat leven sommigen toch bij indrukjes, en niet meer. Ik pleitte voor samenleving en samenwerking, ik vond b.v. het niet-samenleven van gereformeerd en chr. geref. onverantwoord voor God, betreurde het daarom, dat een dagblad, door de gescheurdheid goed te praten, en door God goedgekeurd te noemen, de hoog-noodige samenwerking tegenhield; en dan komt daar later een academisch gevormd man temidden van niet-academisch gevormde en andere een onrustig debat (te Deventer) nog onrustiger maken door te beweren, dat men toch samenwerldng hebben moet? De zaak komt hier op haar kop te staan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's