GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De ïereenlglng van 1892.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ïereenlglng van 1892.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

(De bronnen. A.)

Van elke deugdelijke geschiedbeschrijving jnag gevraagd, dat ze tot , de bronnen zal gaan en niet spreken, voordat ze zich van de officiëele stukken en de oorspronkelijke bescheiden op de hoogte heeft gesteld.

Of Ds Jongeleen dit ook gedaan heeft, valt moeilijk uit te maken, omdat hij het zijn lezers vrjjwel onmogelijk maakt, hem hierin te controleeren. Weliswaar geeft hij voor zijn beschouwingen hier en daar citaten. Van sommige vermeldt hij ook, waar ze terug te vinden zijn. Maar zelfs dit doet hij niet van alle. Bovendien .vermeldt hij veTscheiden dingen, waarvan heelemaal geen vindplaats wordt opgegeven. Men kan hierbij jiatuurlijk veronder*stellingen gaan maken. Men kan vermoeden, dat hij zich meer van de 'Korte Verantwoording van wijlen F. P. L. C. v.Lingen en de brochures van prof. P. J. M. de Bruin en prof. J. J. v. d. Schuit (dezen laatste noemt hij ook) dan van de bronnen bediend heeft. Maar omdat Ds Jongeleen op meer dan één punt een behoorlijke controle van zijn onderzoekingen onmogelijk maakt, valt dit niet te bewijzen en zijn wij dus geroepen, er het beste van te gelooven. Doch in ieder geval mag wel uitgesproken, dat, indien hij tot de bronnen gegaan is, hij deze meer dan eens slordig en onvolledig gebruikt heeft, en daardoor voorstellingen geeït, die niet de nauw^ keurige en complete weergave van de werkelijkheid zijn.

Om deze stelling te bewijzen, wil ik enkele dingen signaleeren; en ik wil dit zooveel mogelijk in tijdrekenkundige orde doen. Dit heeft dan tevens het voordeel, dat de lezers weer langzamerhand kunnen inkomen in de geschiedenis, die aan de vereeniging van 1892 is vooraf gegaan.

A. Krank in den Ievenswortel.

Voor Ds Jongeleen schijnt het van beslissende beteekenis te zijn, hoe Dr Kuyper geoordeeld heeft over de afscheiding en over de kerk, die uit haar is voortgekomen. Hij wijdt tenminste op enkele plaatsen van zijn brochure er verscheiden woorden aan, om aan te toonen, hoe ongunstig dil oordeel geweest is; en beschuldigt dr Kuyper op blz. 12 er o.a. van, dat hij van de Chr. Greref. Kerk gezegd heeft, dat ze krank in den levenswortel was.

Hij laat dit zelfs cursief drukken ea voegt eii bovendien bij: „Wat ik hier nu neerschrijf is historie, is niets erger gemaakt dan dat het is". Etoj dat Ds Jongeleen dit wel het ergste vindt, walj dr Kuyper ooit over de kerk uit de scheiding geoordeeld heeft, blijkt voorts hieruit, dat hij' deze zelfde uitdrukking ^ en wederom in cursiveering — op blz. 20 nog eens opneemt. Trouwens, Ds Jongeleen is hierin in zijn kring niet de eenige. Ook prof. P. J. M. de Biruin liet in zijn brochure Het voortbestaan der Christelijke Gereformeerde Kerk (2e druk blz. 25) dit „krank in den levenswortel" tusschen aanhalingsteekens als eigen woorden van dr Kuyper afdrukken. Wat uitteraard niet anders dan dezen indruk geven "kan, dan dat dr Kuypei; op zulk een scherpe en laatdunkende wijze over de kerk uit de scheiding dacht.

Om alle misverstand te voorkomen, ga de opmerking vooraf, dat men de beteekenis van deze kwestie niet overdrijve. Hoewel ik, door de beweringen van Ds Jongeleen hiertoe gedwongen, iq een volgend artikel nog een enkel ding meer over de houding van Dr Kuyper tegenover de scheiding moet zeggen, wil ik nu reeds verklaren, dat, al zou alles wat Ds Jongeleen Dr Kuyper ten laste legt, juist zijn, hiermede toch nog niets tot rechtvaardiging van zijn eigen kerkelijk standpunt bijgedragen is. Want de vraag Is niet, hoe Dl Kuyper, maar hoe de doleerende kerken de afr scheiding beoordeeld hebben, en of deze officiëele kerkelijke beschouwing van dien aard was, d.at daarom de vereeniging afgewezen moesl.

Maar nu Ds Jongeleen zoo veel beteekenis aan het oordeel van Dr Kuyper hecht, wil ik er niet geheel van zwijgen, te minder omdat zij'n voorstelling zeer onvolledig, om niet te zeggen beslist onjuist is. Reeds bij dit „krank in den levensh wortel" blijkt het, hoe buitengewoon jammer het is, dat Ds Jongeleen nergens vermeldt, waar en wanneer Dr Kuyper dit heeft geschreven. "Wianf terwijl ik zelf ook naar deze uitdrukking oj) zoek ben geweest, heb ik haar tot nog toe bij hem niet kunnen vinden, en ik betwijfel het sterk, of ze wel ooit door hem in dezen vorm is .gebruikt.

De zaak is n.l. deze. Aan het einde van 1877 begon Ete Heraut weer als zelfstandig weekblad te verschijnen. Dr Kuyper nam het hoofdredacteurschap op zich. 1) Hij deed dit, door in het nummer van 7 December een rondblik te geven over kerkelijk en theologisch Nederland. En hierbij merkt hij aangaande het gereformeerde leven op: „En van de twee Grereformeerde kerken moet helaas I geklaagd, dat het in de grootere der twee mét dei kerkelijke ellende aan het uiterste is gekomen, en dat in de kleinere die van haar uitging aldoendel waarborg tegen het allengs weer insluipen van gelijksoortige ellende kennelijk wordt gemist."

Over deze kenschetsing door de Wekstem aangevallen, zette Dr Kuyper in de Heraut van 4 Jan. 1878 zijn meening nader uiteen. „Dat bij de hierdoor gebodene vergelijking tusschen beide kerken, de „kleine" tegenover de gereformeerde beginselen in veel gunstiger positie zou staan, was natuurlijk; maar allerminst vloeide daaruit voort dat zij, wat haar wezen en aard betrof, aan den eisch dier beginselen zou blijken te VOIT doen. Integendeel zal naar onze overtuiging eeln aandachtige toetsing van deze kerk aan de bedoelde beginselen onzes inziens haar eigen leidsilieden tot de overtuiging TDrengen, dat er voor een caveant consules alleszins oorzaak bestaat. Dit drukten wij zeer zachtelij'k uit door de vei'klaring, dat de kleinere kerk tegen insluiping van 303 soortgelijke ellende als thans de grootere bijna geheel verwoest heeft, „afdoenden waarborg niist".

Hierbij werd uiteraard niet gedacht aan de zondige onvolkomenheid die elke kerk aankleelt, noch ook aan het onvolwassen e, dat van het nog groeiende onafscheidelijk is; maar had onze redactie veeleer het oog op gebreken in den wortel van het leven, waarop door wie de Christelijke Gereformeerden liefheeft niet ernstig genoeg de aandacht te vestigen is."

Terloops merk ik hierbij op, dat de eerste maal, voorzoover ik kon nagaan, dat Dr Kuyper over den wortel van het leven der Chr. Geref. Kerifc .schreef, hij niet zeide, dat die wortel krank was, doch dat hij gebreken had.

In 't vervolg van hetzelfde artikel motiveert hij zijn oordeel. Nadat hij nog eens opzettelijk verklaard heeft, „dat waarheidszin het (n.l. dit oordeel) ingeeft, een Gereformeerd hart het uitspreekt en geen toeleg tegen hun kerk er onder schuilt", somt hij op, wat zijns inziens die gebreken zijn. Het eerste gebrek der Chr. Gerief, Kerk zou hierin bestaan, dat beschreven en beleden belijdenis elkander niet dekken, wat vooral uitkomen zou bij art. 36. Het tweede gebrek, dat men niet voldoende bedacht is op uitbouw der belijdenis, vooral wat betreft het stuk van de erfschuld en de erfzonde, de leer der verbanden enz. en dat men zijn belijdenis na de canones van Dordt blank papier liet. Niet dat de Chr. Geref.-Kerk dit dadelijk anders had kunnen of behoeven te doen, maar Dr Kuyper meent „dat deze kerk gevaar voor de toekomst zou loopen, indien het bewustzijn van wat ten deze plicht en roeping is, niet van lieverlee onder haar mannen , van naam en geestelijke leidslieden ontwaakte."

En aangaande het derde gebrek zegt Dr Kuyper o.a. het volgende: „De gescheiden broeders zvjp, uitgetreden. Dit was een daad van ev(flutie. Voor hen het beginnen van een nieuwe periode in hun kerkelijk leven. Zij achtten hiertoe vrijheid en roeping te hebben krachtens de beginselen die hun lief waren, en voltrokken hiermeei alzoo een geestelijke daad.

Welnu, het beginsel, waarvan zij hierbij uitgingen, hadden zij toen even duidelijk en scherp belijnd in hun confessie moeten schrijven als onze vaderen dit bij hun uitgang uit Rome deden"

„Men moet niet slechts individueel, maar ook als kerk, weten wat men houdt en weten wat men verwerpt, en een goede kerk behoort derhalve in haar belijdenis, catechismus en canones aan haar leeraren en leeken een leiddraad in handen te geven, die uit den Wioorde Gods tegen elke nieuw opkomende dwaling de oude onveranderlijke waarheid met nieuwe wapenen verdedigt."

Na dit alles nog breeder uitgewerkt te hebben, eindigt Dr Kuyper dit artikel aldus: „Wie scherp ziet, dien zal het niet ontgaan kunnen, dat wij hier met geen toevallig verzuim, maar met een gebrek in den levenswortel te doen hebben, een gebrek dat zeker zeer wel voor wegneming vatbaar is, maar dan ook althans in hdginsel dient uitgesneden, zal er belichaming van het Gereformeerde leven komen en althans op dit kleinere erf zooveel aan menschen hangt afdoende waarborg voor de toekomst bestaan".

Na al het voorafgaande mag vastgesteld lo dat Dr Kuyper hier niet de uitdrukking „krank in den levenswortel" gebruikt; 2o dat hij alleen gesproken heeft van gebreken in den wortel van het

leven, wat nog wel iets anders is dan dat ide wortel zelf geheel ziek zou zijn; 3o. dat hij dez» gebreken ook nader aangeduid heeft; 4o. dat hij dit deed juist niet uit boozen .toeleg, maar uit liefde jegens de Chr. Geref. Kerk; 5o. dat hij dez© gebreked zeer wel voor wegneming vatbaar achtte; 60. dat hij ze stelde in nalatigheid in 't herzien (art. 36) en bijhouden der behjdenis; en dat hij daarom 7o daarmee iets gansch anders bedoelde dan Ds Jongeleen laat voorkomen, die doet alsof Dr Kuyper het gansche bestaansrecht der afgescheiden kerk loochende, haar niet als wettige openbaring van het lichaam van Christus erkende en heel haar leven krank en bedorven vond.

Trouwens, hoe verkeerd Ds Joageleen Dr Kuyper hierin verstaan heeft en hoe goed deze nog ovetf de afgescheiden kerk oordeelde, blijkt uit wat hij in de Heraut van 7 April 1878 aJs antwoord op de Wekstem van 22 Jan. d.a.v. schreef. Hij was bang, dat evenals de bloeiende kerk der vaderen verbasterde, het zoo met de Chr. Geref. Kerk gaan zou als ze geen betere waarborgen heeft dan ze thans bezit. Hij heeft niet willen zeggen, dat ook de Chr. Geref. Kerk „in slechter positie sload dan ooit een christelijke kerk heeft gestaan. Die „positie" is ongetwijfeld eer 'een bloeiende, maar dat „standpunt" komt ons voor herziening te eischen".

Hiermee nam, wal dit punt betreft, de discussie tusschen de Heraut en de Wekstem een einde. Prof. D. K. Wielenga echter, toen nog predikant te Nieuwendijk, over dezen ontevredigenden afloop teleurgesteld, mengde zich, een, klein jaar later in den strijd, zij het ook niet zonder weerzin, en ze'ker niet om als een strijdlustig kampvechter altijd maax door te yeohten, maar om "de zaak zoo mogelijk tot wat jneer helderheid te brengen. In de Bazuin van 28 Maart tot 13 Juni 1879 schreef hij een artikelenieeks over de Christelijke Geref. Kerk en hare belijdenisschriften; en hier begint nu, voorzoover ik kon nagaan, de beruchte uitdrukking op te komen.

„Dr Kuyper — aldus professor Wielenga — was niet duidelijk in het stellen van de diagnose der ziekte-verschijnselen, die hij in onze kerk meent op te merken. Hij noemt , de krankheid niets minder dan een gebrek in den wortel van het leven der Kerk" (28 Maaït 1879). Hier gebruikt dus prof. Wielenga, het beeld van de ziekte invoerend, als aequivalent voor gebrek het woord krankheid.

En deze spreekwijze wordt dan in de volgende artikelen volgehouden: , „Is nu daarom de levenswortel onzer Kerk krank bevonden, zoodat alleen van uitsnijding van dien tanker herstel kan wordeö verwacht? " (4 April 1879). „Zijn daarmee de krank he den aan den levenswortel aangewezen? " (2 Mei 1879) enz. 2)

En eindelijk vinden wij de gewraakte uitdrukking in haar meest bekenden vorm, als prof. Wiie|lenga in zijn slotartikel van 13 Juni 1879 schrijft: „Hiermee leggen we de pen neer en bieden Dr Kuyper onze bescheiden opmerkingen over zijn gereformeerde begin s elen-aan. Aan den toets van die beginselen heeft hij onze Kerken onderworpen en haar beschuldigd van ontrouw aan. gereformeerde beginselen, ja verklaard, dat zij krank is aan den levenswortel".

Voor zoover ik zien kaa, is hier de uitdrukking „gebrek(en) in den wortel van het leven" omgevormd tot „krank aan (niet in) den levenswortel".

Het is zeker overbodig, opzettelijk uit te spreken dat hiermede niets ten nadeele van de nagedachtenis van prof. Wielenga wordt gezegd: lo. heeft hij daarvoor veel te veel positieven, opbouwenden arbeid voor het tot stand komen der vereenlging verricht; 2o heeft hij het krank aan den levenswortel niet als letterlijke weergave, doch als eigen vrije paraphrase van Dr Kuypers bedoeling dezen in den mond gelegd; en 3o heeft hij allerminst kunnen vermoeden, dat vaa zijn woorden, zulk een schandelijk misbruik zou gemaakt worden. Maar desniettemin gebiedt de eerlijkheid, om uit te spreiken, dat, tenzij men andere bronnen kan aanwijzen, de scherpe uitdrukking „krank in den levenswortel" niet van Dr Kuyper zelf, doch van zijn bestrijder afkomstig is. ^)

Doch ook hiermee zijn we er nog niet. Het curieuze van het geval is, dat Dr Kuyper zelf later ook gemeend Tieeft, dat hij dit gezegd had, en daarvoor zelfs meer dan eens excuus gemaakt heeft.

In de Heraut van 11 April 1880 schrijft hij: „Indertijd hebben we ons de opmerking veroorloofd, dat critiek vanuit de gereformeerde beginselen jnoodig was, niet alleen ten opzichte van de g r o o-, tere maar ook ten opzichte van 3e kleinere gereformeerde kerk die hier te lande bestaat. Wij bezigden daarbij de uitdrukking, dat de laatste „krank was m den levenswortel". Deze uitdrukking was sterker dan de bedoeling en'is onder het vergrootglas van overprikkelde kerkliefde buitenmate in beteekenis uitgezet". En in hel volgende artikel van 18 April 1880 neemt Dr Kuyper haar gaarne geheel terug. „Oordeelt men nu, dat dit te sterk wordt uitgedrukt, indien men spreekt van een „krank zijn in den levenswortel", welnu dan nemen wij die klanken en woorden, zonder ons een oogenblik te bedenken, terstond van uit het oog der broederen weg en verzoeken hun dringend, toch wel te willen inzien, dat de zaak die het hier geldt, veel, veel te ernstig is, om, langer een redetwist te gaan houden over woorden".

Dat hiermee nu ook bewezen zou zijn, dat Di Kuyper haar in de genoemde polemiek toch bezigde, kan ik nog niet toegeven.

Weet ik het wel, dan citeerde hij menigmaal zoowel anderen als zichzelf alleen uit het geheugen, en was dan in de woordelijke weergave niet altoos even nauwkeurig. En indieü dit juist is, is het niet bevreemdend, dat Dr Kuyper ruim twee jaar later, toen anderen hem dit telkens voorhielden, ook zelf meende, dit geschreven ta heb'ben, terwijl het in werkelijkheid niet.aan. zijn pen was ontvloeid. Doch in ieder geval, toen Dr Kuyper deze uitdrukking, terecht of ten onrechte, voor zijn rekening nam, verklaarde hij tegelijk, dat zij sterker was, dan zijn bedoeling, en men haar beteekenis buitengemeen had uitgezet en hij haar gaarne herriep. En dit schijnt Ds Jongeleen heelemaal over het hoofd te hebben gezien..

- Trouwens, dat Dr Ktiyper uit het geheagen citeerend, zich wel eens vergiste — daarvoor valt hij deze, zelfde kwestie nog een hewijs te leveien. Want negen jaar later kwam hij hierop nog eens 'terug. In de Heraut van 30 Juni 1889 schrijft hij: „Wiat men ons keer op keer verweet, dat we „de Chris; telijke Gereformeerde Kerk" krank in den levenswortel noemden, leide daarbij niemand op een dwaalspoor. Dit „krank in den levenswortel" is niet door ons gebezigd van de plaatselijke kerken, maar van het ééne genootschap, dat, uit het Reglement van 1869 geboren, nog steeds niet anders door ons kan beschouwd worden dan als geroepen om zichzelf te ontbinden, om weer plaats Ie maken voor een kerkelijke saamvergadering van de plaatselijke kerken in Classes en Synode.

Voorzoover dus iemand waande dat door ons bedoeld was, alsof we met deze woorden het kerkelijk leven der Christelijk Gereformeerden hadden willen te na komen, zij. hij zoo vriendel; ijk van deze onze nadere verklaring notitie te hemen. Van de plaatselijke kerken hebben we zoo luid mogelijk geroepen, dat ze met ons één in Belijdenis, Liturgie en kerkelijk bedoelen waren, en deswege op vereeniging met deze kerken uit alle macht aangedrongen. Daarentegen blijven we op grond van den eisch der Gereformeerde beginselen het Reglement van 1869 en de _genootschappelijke eenheid bestrijden. We kunnen niet anders oordeelen of zulk een genootschappelijke eenheid staat op den Collegialen wortel en deze wortel is nu eenmaal doodelijk krank."*)

Hier is Dr Kuyper blijkbaar vergeten, dat hij in 1878 over den levenswortel sprak in verband met belijdeniskwesties en niet met betrekking tot het reglement van 1869.

Ik mag de historische herinneringen betreffende dit punt niet beëindigen, zonder aan Ds Jongeleen en zijn medestanders een enkele vraag te stellen. Waarom hebt ge, indien die kranke levenswortel van Dr Kuyper u zoo hindert, zelf niet even nageslagen, waar hij dit zeide en ook ons de plaats genoemd ? En indien ge deze plaats weet, waarom aanvaardt ge niet de woorden, waarmee Tiij haar reeds in 1880 verzacht en herroepen heefl ? En als ge meer op het materiëele wilt komen — mochten onze afgescheiden vaderen om een persoonlijke zienswijze van Dr Kuyper over hun nalatigheid in de herziening en uitbreiding der belijdenis — en dit was immers het gebrek jn den levenswortel — weigeren zich met de doleerende kerken te vereenigen, en moogt gij zelf hierom in uw kerkelijke gescheidenheid volharden? En neemt ge liever de interpretatie van 1889, weet ge dan niet, dat de synode der Christelijke Gereformeerde Kerk van Leeuwarden al in 1891 besloot, om ook afgezien van de vereeniging, het reglement van 1869 afgeschaft te krijgen s), en dat er in uw eigen kring thans zijn, die het een p r i n c i p i-eele fout vinden van de tegenwoordige Christelijke Gereformeerde Kerk, dat zij dat reglement weer heeft aanvaard ? «)

E. D. KRAAN.


') Zie het art. over de Heraut van Dr J. C. RuUmann in Kok's „Chr. Encyclopaedie", lï, 553.

^) Zie ook de nummers van „De Bazuin" van 24 Mei en 6. juni d.a.v.

") Merkwaardig is, dat De Wekstem, hoewel in de nummers van 19 en 22 Januari 1878 Dr Kuyper bestrijdend, het nergens over een kranken levenswortel heeft.

*) Prof. Helenius de Cock vergist zich dan ook, wanneer hij, in „De Bazuin" van 5 JuH 1889 deze verklaring opnemend, Dr Kuyper verwijt, dat niemand ooit geweten had, wat hij met dien kranken levenswortel 'bedoelde, dat hij er tot nog toe geen verklaring van had gegeven en ook niet op het schrijven van Ds Wielenga was ingegaan. Want a. Dr Kuyper had — men moge over zijn zienswijze oordeelen zooals men wil — de gebreken in den levenswortel uitvoerig omschreven, zóó uitvoerig, dat Prof. Wielenga en De Wekstem er artikelen tegen schreven; b. hij had de gewraakte uitdrukking ook allang herroepen; en c. hij had dit laatste gedaan in een nieuwe serie van zeven artikelen, waarin hij, zooveel hem mogelijk was, ingegaan was op de bestrijding van Prof. Wielenga.

") Zie de acta dezer Synode, art. 168 en 169.

") H. Janssen, „Voor waarheid en recht", biz. 35.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

De ïereenlglng van 1892.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's