GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Vareeniging van 1892.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vareeniging van 1892.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

(De bronnen. B.)

B. Dr Kuyper en de Scheiding. (1)

Hoe slecht Ds Jongeleen de bronnen gebruikt heeft, is ons reeds in ons vorig artikel bij één concreet punt gebleken. Terwijl hij Dr Kuyper beschuldigde aangaande de kerk uit de scheiding, gezegd te hebben, dat zij krank in den levenswortel was, vermeldde hij niet de plaats, waar deze dit gedaan zou hebben. Evenmin deelde hij zijn lezers mede, wat Dr Kuyper met de gebreken in den levenswortel — waarvan hij wèl spralc — precies bedoelde. En evenzeer verzweeg hij de intrekking, die daarna gevolgd is; zoodat hij' raim een halve eeuw later het bestaansrecht van zijn kerk mede verdedigt door een uitdrukking, die Dr Kuyper al in 1880, toen ook hij zelf meende, haar gebezigd te hebben, zonder zich een oogenblik te bede'nken, uit het oog der broederen wegnam.

En ook met het overige, dat Ds Jongeleen Dr Kuyper ten laste legt is hij niet dichte'r bij de waarheid. Ook 'hierover wil ik een en ander in 't midden brengen. Echter onder het voorbehoud, dat ik reeds de vorige maal maakte, n.l. dat men de kerkelijke kwesties uit de tachtiger jaren niet tot een persoonlijke zaak van Dr Kuyper make, of omgekeerd. De kerk uit de scheiding had ten laatste niet met hem, doch met de doleerende kerken te doen; en de besHssende hoofdvraag was, of met deze k'erken vereeniging geboden dan wed', zooals Ds Jongeleen met de zijnen nu nog volhouden, verboden, en hlijvende ge'scheidenlieid goddelijke roeping was. '

Zie ik het wel, dan zijn het vooral drie dingen, die Ds Jongeleen op DT Kuyper, als ziel van de doleantie-beweging, tegen heeft.

De eerste grief bestaat hierin, dat deze de Chr. Geref. Kerk niet als wettige openbaring van het lichaam van Christus erkende; haar althans separatistisch vond; in de scheiding geen werk Gods eerde, omdat zij onrechtmatig geschied was en het plukken van een nog ruet rijpe vrucht zou zijn geweest.

Hoe verkeerd echter Ds Jongeleen Dir Kuyper hierin beoordeelt, had hij zelf reeds kunnen inzien, indien hij zich slechts de moeite gegeven had, om voluit al de artikelen te lezen, die Br Kuyper juist in verband met die gebreken in den levensr wortel schreef. Want al in de Heraut van 5 April 1878 oordeelde hij: „Over de vraag of de broederen die een eigen tabernakel opsloegen, dan wel zij die op de puinhoopen van het oude huis bleven treuren, recht of gelijk hadden, is een principieel© discussie o.i. niet wel aan te binden."

Al acht Dr Kuyper verschil van zienswijze mogelijk over de vraag, of het in 1834 al zoo erg was dat enkelen uittreden, en. zich dan weer tot ©en nieuwe gemeente aansluiten moesten, toch zegt hij niet, dat de afgescheidenen iets ongeoorloofds of onrechtmatigs deden. „Zij ieder, zouden we zeggen, in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd en erkeni-

nen we vast over en weer deze twee resultaten.:1. dat de ontluiking der gescheiden kerken feit werd; en 2. dat het voortwerben van den Christus aan de geloovigen in de kerk waarvan men scheidde even onmisbaar is."

Zelfs vindt hij reden om ^ch te verheugen „over het dubbele standpunt dat, tegen aller verwachting in, aan de Gereformeerde beginselen thans geboden is, zoowel door de organisatie van een eigen kerkelijk wezen, als door het opnieuw opleven in den schoot der oude kerk". Zoo weinig nam' Dr Kuyper dus reeds in 1878 het absoluut veroordeelende standpunt in, dat Ds Jongeleen hem onder de voeten schuift.

Weliswaar heeft Dr Kuyper nooit verborgen, dat hij de manier of methode van kerkzuivering deiafscheiding kerkrechtelijk niet de meest ideale vond, en dat men in 1834 met name te weinig op de ambtelijke bevoegdheid en verplichting der geloovigen heeft gelet. „Althans dat men, zelfs zonder zijn afgeweken voorgangers te vermanen, zijn instituut eenvoudig liet voor wat het was, en er een afscheidsbrief aan zond, kan nooit onvoorwaardelijk worden goedgekeurd; iets wat te minder mag verzwegen, naardien de kerk te Ulrum niet met nieuwe formatie begon, maar reformatie in het bestaande instituut tot stand bracht." i) Maar Dr Kuyper voegt er onmiddellijk bij, dat de trouweloozen in de Herv. Kerk wel het minst recht hebben, om de afgescheidenen hierover lastig te vallen, ^ voert zelf de verzachtende omstandigheid aan^ waarom zij aldus handelden. „Doch gelijk gezegd, al is men overtuigd, dat er vaak te lichtvaardig over deze ambtelijke verplichtingen der geloovigen is heengegleden, en diaper studie van de Grereformeerde beginselen licht een anderen loop aan de zaak zou hebben gegeven, toch mogen zij, die inmiddels zorgeloos in het bedorven instituut bleven 'voortleven, zonder aan de reformatie ervan de hand te slaan, hiervan nooit een verwijt maken aan hen, die althans gevoelden, dat men met zoo bedorven instituut geen vrede mocht nemen, en het daarom misschien al te spoedig verlieten. Iets wat te meer klemt, omdat de reglementen van het instituut van 1816, waaronder men leefde, niet met zoovele woorden deze bevoegdheden en verplichtingen van de „geloovigen" tot reformatie van hun instituut erkenden." En deze fout is voor hem zeker geen reden „waarom men de nieuw geïnstitueerde kerken, die ten onzent na 1834 door separatie ontstaan zijn, niet met broederlijke genegenheid als kerken Christi zou erkcinnen." 2)

Voor de geestelijke zijde van de scheiding heeft Dr Kuyper allen "eerbied. „Zoo God de Heere de consciëntiën niet had wakker geschud, en door Zijnen Heiligen Geest in veler hart een vonk van hoQger geestdrift had ontstoken, ware er noch separatie noch doleantie tot stand gekomen, en zou zoowel 1834 als 1886 gewoon „Synodaal" zijn voorbijgegaan. En niet minder spreekt het vanzelf, dat, zoo de goede hand Gods niet beide malen, nu eens door vervolging en strijd, en dan ïveer door voorspoed en gedijen, onze zake bevorderd had, het eens begonnen werk aanstonds weer in duigen zou zijn gevallen. Er is beide malen niet slechts door menschen gesproken en gehandeld, maar achter dat spreken en handelen werkte beide malen een werk van dien God, die èn de eerste aandrift inblies, èn een geest van inzicht en wijsheid uitzond, èn onze vele zonden verzoende, gedurig weer in zijn lankmoedigheid goed makende wat door onze schuld zou hedorven zijn."3) En even verder: „Spreekt men dus van de historische kerk der vaderen, dan is ongetwijfeld al wat in de Christelijke Gereformeerde kerk leeft, uit die kerk voortgeko-menj en heeft de kerk der vaderen zich voor een deel in deze kerken voortgeplant; ja mag en moet erkend^, dat ook door de separatie een loot van dezen historischen stam voor verdere verkankering bewaard en tot nieuwe uitspruiting gekomen is. Zoolang er niet van de geïnstitueerde kerken, maar van de B: elijdeniskerk der historie gesproken wordt, dan zijn ook zij van die aloude kerk een der wettige voortzettingen, evengoed als de kerken onzer vaderen de wettige voortzetting waren van de oude christelijke kerken, die hier eertijds onder de Roomsche hiërarchie geformeerd werden." i)

En voor zoover ik zien kan, heeft Dr Kuyper dit standpunt altijd ingenomen.

Op het Synodaal convent van Nederduitsche Gerefoi-meerde Kerken (doleerende), dat in 1887 te Rotterdam werd gehouden, werd over het „Verband met geloovigen, die reeds vroeger het juk der Hiërarchie afwierpen en zich voorshands op eigen voet hebben ingericht" door de commissie van prae-advies bij monde van Dr Kuyper onder meer gerapporteerd, dat uitgangspunt behoort te zijn o.a. „dat wij, als de laatst ontkomenen en die dus het langst volhard hebben in den verkeerden weg, de grootste schuldenaren z ij n en ons het diepst hebben te verootmoedigen.

„En eindelijk, dat het niemand past of voegt, vittend of bedilziek in de ingewanden van anderer groepen verleden te wroeten, maar dat wij aUen hebben te zien op aller eenparige belijdenis en de door allen erkende eenheid van kerkelijke ordening.

Dankende wij God en den Vader, dat Hij' in Zijne oneindige barmhartigheid èn vroeger in veler anderer èn nu in onze harten de bereid vaardigheid, om ons onder het juk Christi te stellen, door Zijnen Heiligen Geest verwekt heeft".

Komend tot de practische stappen die gedaan moeten worden, rapporteert Dr Kuyper: „dat heit goed ware zoo elke kerkeraad onzerzijds zich tot den kerkeraad van dezelfde kerk hunnerzijds richtte, om betuiging van broederlijke eenheid te doien, in bescheidenheid en onder belijdenis onzer tekortkoming hen te danken voor wat zij dusver voor de verbreiding des zuiveren Evangelies deden, en hun de verzekering te bieden van onze hartelijke bereidwilligheid, om op den voet van de Drie Formulieren van Eenigheid en van de beiderzijds aanvaarde kerkenordening op paden van eenheid te gaan wandelen." ^)

In het schrijven, dat door de voorloopige synode der Nederduitsche Gereformeerde Kerken, in 1888 te Utrecht gehouden, aan de synode van de Chr. Gereform. Kerk gericht en door Dr Kuyper geconcipieerd werd, is zelfs sprake van een offer, dat door de afgescheidenen gebracht moet worden en wordt ook het verschilpunt precies aangewezen: „En toch kan geen schroom of aarzeling óns terughouden om u te vragen: Brengt dat offer! Of is het dan niet alzoo, dat Gij ook in de da^en uwer stiUe ruste nooit afliet te bidden, of het den Heere behagen mocht, nog leven te brengen in de doodsbeenderen ? Is het niet alzoo dat Ge nooit onderliet, ons uit de verte te vermanen, dat ook wij toch breken zouden met den schuldigen toestand, waarin we voortleefden? En is het dan denkbaar, dat, nu uwe bede aanvankelijk verhooring vond en de prikkel ook van uw vermaan zijn werking deed, uwe liefde verkoelen zou en in koelheid onmachtig zou blijken, om een inschikkelijkheid en toegeeflijkheid te betoonen, als ons aanzoek van U vergen komt?

Scheidde ons verschil van kerkelijk levensbeginsel, zelfs uw liefde zou gestreng moeten blijven. Maar dit is immers zoo niet, want hoe zou anders onze Belijdenis één kunnen zijn? Neen, wat in geschil lag en bleef, was uitsluitend de vraag naar de wijze, waarop Gods kinderen bij gedeformeerden toestand van Christus' Kerke zich op hebben te maken tot haar zuivering en reformeering.

Ware het nu ooit regel in Christus' Kerk geweest, dat ook over zoo afgeleide stukken volkomen eenheid van beschouwing, van beschouwing ook over de historische toestanden, die hiermee samenhangen, als eisch moest worden gesteld, we zouden den moed niet hebben gevonden, u onze bede voor te leggen.

Maar nu dit niet zoo is, nu het oordeel, dat we ons over historische toestanden vormden, en de beschouwing, die zich daaruit in ons bewustzijn ontspon, hoe gewichtig ook op zichzelf, toch nooit de kerk in haar voorwerpelijk oordeel kan deren, nu kunnen we niet aarzelen; want in het verwerpen van eenzelfde kwaal en in het bedoelen van eenzelfde goed ligt de volkomen genoegzame waarborg voor de mogelijkheid van een gemeenschappelijke practijk."

„En ware nu de innerlijke ervaring van de ziel niet te kiesch en te teeder van aard, om in te luide woorden naar buiten te roepen, hoe onverholen zouden we dan ook voor uw oor belijden willen, met welk gevoel van zelfaanklacht en verwijt we onzerzijds op ons verleden sinds 1816 terugzien.

Maar we beseffen het, broeders, dat het u genoeg is te weten, hoe we deze klacht onzer ziel uitgieten bij Hem, bij wien ook voor deze schuld de fontein vloeit der Barmhartigheden.

Vergunt ons daarom, tot het droeve stuk der zonde en der schuld, die oorzaak van al dezen jammer is, het zwijgen te doen en liever met u onze harten op te heffen tot onzen Heere en Koning, Jezus Christus, die in het heiligdom daarboven ook voor de Gereformeerde Kerken in deze landen Zijn Priesterschap bedient en Zijn Koninklijke macht uitoefent; en zij het dan van Bem in verbrijzeling des harten gebeden, dat Hij' allen boozen raadslag van Satan ook in deze zaak ternederwerpe, en aan het geslacht onzer kinderen, dat na ons zal komen, den smaad en de droefeinisse spare, om nog altoos de eenheid der kerken te derven, alleen omdat de liefde in het hart hunner vaderen tekort schoot." ^)

Als Dr Kuyper een jaar later, in 1889, met DT W. van den Bergh op de synode van de Chr. Gerei. Kerk te Kampen aanwezig is, om de zaak der vereeniging-te bepleiten, dan herinnert hij er aan, „dat er reeds van den aanvang der doleantie bij de Doleerenden bewustheid was van de verplichting om de Chr. Geref. broeders te zoeken, en dit door de uitspraak van het synodaal convent, het schrijven aan de kerkeraden en het besluit der Voorloopige Sjmode was "bevestigd." Dan erkent hij ook volmondig, dat de Chr. Gereformeerden door de gereformeerden in de Herv. Kerk geestelijk onrecht is aangedaan. „Men brandmerkte hen als afgescheidenen en suste alzoo het geweten". En dan belijdt Dr Kuyper, dat hij ook zeÖ hieraan heeft meegedaan.')

En nog weer een jaar later, op de tweede voorloopige synode van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, in 1890 te Leeuwarden gehouden, concipiëert Dr Kuyper weer een schrijven aan de deputaten der Chr. Geref. Kerk, dat aldus eindigt: „Zelfs besloot de voorloopige synode nog een stap verder te gaan, en niet alleen dezen nieuwen grondslag van onderhandeling u aan te bieden, maar om ook met de ernstige bede tot u te komen, dat door uwe kerken toch even warm-als door hare kerken naar een spoedige hereeniging mocht worden gestreefd.

Een bede, die. ze als uw mindere in getrouwheid, (spatiëering van mij, E. D. K.) u brengen komt in den Naam onzes Heeren; waïit de eere Zijns Naams is het, die bij onze gedeeldheid schade lijdt.

Een bed e, die ze u op het hart bindt, omdat zoowel uwe als o n z e kerken een hoogeren zegen derven, zoolang de zonen van hetzelfde huis niet samenwonen.

En een bede eindelijk, die ze u niet minder voor de consciëntie legt met het oog op de toekomst van ons volk en vaderland, omdat de overtuiging bij haar vaststaat, dat ons volk niet weer kan opbloeien, tenzij de gereformeerde beginselen weer veld winnen, en het veldwinnen dezer gereformeerde beginselen gestuit en belet is, zoolang de belijders van deze beginselen zelfs k e r k e 1 ij k tegenover elkander blijven staan." s)

Dit alles overziende, is het volkomen onbegrijpelijk, hoe Ds Jongeleen hiervan zijn lezers onkundig kon laten en over Dr Kuyper oordeelen, zooals hij deed.

Wel is waar voert hij voor zijn eerste grief één argument bij. Op blz. 23 van zijn brochure verhaalt hij van Dr Kuyper dit:

„In „De Heraut" van 2 Sept. 1888 schreef hij het volgende, dat aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat:

„Gesteld wij bekenden dit, n.l., dat wij de afscheiding van gemeld genootschap, zooals ze in 1834 plaats had, erkennen als geschied te zijn in gehoorzaamheid en in overeenstemming met Gods Woord, en daarmede ook de plaatselijke gemeenten der Ctir. Ger. Kerk erkennen als wettige openbaring van het lichaam van Christus — wat zouden wij dan betuigen? "

Op deze vraag zal Dr Kuyper nu een antwoord geven en wij doen goed, dit antwoord nauwkeurig te lezen en in ons op te nemen en dan is ons weer duidelijk, dat Afscheiding en Doleantie werkelijk twee verschillende beginselen zijn."

In diezelfde „Heraut" geeft Dr K. dit antwoord:

„Niets minder dan de meest volstrekte veroordeeling van heel het werk der Doleantie. Is dit toch waar, dat de wettige openbaring van het lichaam van Christus te Leiden, te Amsterdam en elders sedert 1834 bij de Chr. Geref. was, dan volgt hieruit immers, dat wij tegen Gods Woord gezondigd hebben, door ons niet onvoorwaardelijk bij deze wettige openbaring aan de sluiten."

Dit citaat schijnt Ds Jongeleen in 't gelijk te stellen. Maar de zaken komen, anders te staan, indien Ds Jongeleen — zooals trouwens oofe behoord had — ook had opgenomen wat Dr Kuyper tot nadere verklaring van zijn bedoeling liet volgen, en indien hij althans in het citaat zelf het ééne woord, waarop hier alles aankomt, ook cursief had laten drukken, zooals Dr Kuyper het deed. Want in het origineel staat het lidwoord vóór „wettige openbaring van het lichaam van Christus te Leiden" etc. schuin gedrukt. Dr Kuyper ontkendei dus niet, dat de Chr. Geref. Kerk „een" wettige openbaring was. Maar hij kon niet erkennen, dat ze DE eenige was, met uitsluiting van de kerken uit de doleantie. Trouwens, hij zegt dat zelf ronduit: „Had het voorstel (het gaat n.l. over de voorstellen tot vei^eeniging, die op de synode der Chr. Geref. Kerk te Assen van 1888 aan de orde waren ger weest) geluid: j^Te verklaren, dat zij de afscheiding van gemeld kerkgenootschap, gelijk die in 1834 plaats had (en zonder oordeel over wat daarna is geschied) erkennen als geschied te zijn in gehoorzaamheid aan en in overeenstemming met Gods Woord, en daarmede ook de plaatselijke gemeenten der Chr. Geref. Kerk als in den abnormalen toer stand een alleszins wettige openbaring van het lichaam Christi vormende", geen onzer zou bezwaar hebben geopperd. Het uitgangspimt van 1834 wierd dan gehuldigd; over wat daar tusschen ligt, sprak men zich niet uit; en uit het abnormale van den toestand, verklaarde zich het abnormale verschijnsel, dat twee of meerdere openbaringen van het Lichaam Christi, beide in wettigen vorm^ zich vertoonen konden."^) Dit is dus wel ^ansch andere taal dan Ds Jongeleen doorgeeft. Wij vragen maar liever niet, hoe het beoordeeld moet worden, dat hij wel enkele zinnen van Dr Kuyper, en. dam nog niet eens met de vereischte cursiveering, uitknipt, doch intusschen uit hetzelfde artikel het onmiddellijk volgende weglaat, waardoor het citaat in een gansoh ander licht komt te staan.

En hoe vurig Dr Kuyper zelfs in dat stadium, toen in 1888 de pogingen mislukt waren, nog naar vereeniging verlangde, blijkt uit het slot van hetzelfde artikel:

„Hiermee is, dunkt ons, voor de kerken der doleantie de tijd van afwachten gekomen.

Een tijd, waarin zij zich te spenen hebben aan al wat bitter en onheilig kon zijn.

Waarin we 'met verdubbeling van kracht waken mogen, dat 'geen onbroederlijk woord over onze lippen kome fen geen booze concurrentiezucht ons oog verblinde.

En waarin we voorts in stede van nog langer te Assen aan te Idoppen, ons met onze smeekingen en gebeden blijven Wenden tot den Heere der heirscharen, wiens 'de macht des Geestes en de kracht der innerlijke overreding is, om ook in het hart o|izer broederen, zelfs in dat van broeder Beufceir, broederlijker zin tegen de broederen die een anderen weg bewandelen, te doen geboren worden.

Prijs geven 'doen we dus ons ideaal nog volstrekt niet.

Ons gescheiden leven is en blijft zonde voor God; is beleediging van de liefde Christi, een hoonen van de nagedachtenis onzer vaderen en martelaren; een verspelen van onze nationale toekomst; en een bederven van den geest onzes volks.

Maar drie jaren althans hebben we stil te zitten.

Dan daagt er weer een synode van Christelijke Gerefomieerde zijde.

En we kunnen, we willen de schoone hoop nog niet vaarwel 'zeggen, dat de broederen, die dan saamkomen, een ander oog op den toestand zullen hebben, en zullen weigeren langer de verantwoordelijkheid te dragen vó'or wat de synode van Assen bestond." i")

Het is verdrietig om te constateeren — maar van deze houding van 'Dr Kuyper tegenover de scheiding komt bij Ds Jongeleen niets en nog eens volstrekt niets terecht.

Over zijn beide andere grieven tegen Dr Kuyper D.V. een volgende maal.

E. D. KRAAN.


') Separatie en Doleantie, pag. 35.

°) Idem, pag. 35.

') Idem, pag. 43.

*) Idem, pag. 47.

^) Acta, art. 31. De spatieeringen zijn van mij. E. D. K.

') Acta, art. 65.

") Acta, art. 278.

") Acta, art. 40 en SS.

") In „De Heraut" van 2 September 1888.

»") Idem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juli 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

De Vareeniging van 1892.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juli 1933

De Reformatie | 8 Pagina's