GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJ LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJ LEVEN

Genegeerde onderscheidingen. (III).

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot mijn niet geringe verbazing betoogt nu vejTvolgens de heer Bruins, dat ik, door zitting te hebben in het bestuur der Ned. Chr. Radio-Vereeniging, daarmee „verkeerde toestanden sanctioneer". En dat ik dat evenzeex doe, als, naar mijn ; meening, indertijd „De Rotterdammer" zulks deed, door te zeggen, dat „God" een bepaalde kerk (de Chr. Geref. Kerk) „had groot gemaakt". Letterlijk lezen we: „Als „De Rotterdammer" sanctioneert, sanctioneert DT Schilder ©ven hard, door samen met den vertegenwoordiger van d© Christ. Geref. Kerk, als bestuur van dezee omroep, de Christelijke eenheid te demonstreeren voor de radio en in de Apeldoomsche bosschen". De heer Bruins vindt „de zaak" zóó eenvoudig, „dat er niet verder behoeft te woi^den, gepraat", .

Het is jammer, dat de heer Bruins zóó gauw met praten ophoudt. Want hij moest toch eigenlijk op dit punt beginnen. Ik voor; mij begrijp niet, dat een academisch gevormd man zulke dingen schrijven kan.

Want wie ziet het verschil niet tusschen het een en het ander? WanneeE ik sta voor een kerkelijk instituut als de Chr. Geref. Kerk, dat het mijne niet is, doch met welks geloovigen ik alle, ook kerkelijke eenheid begeer, omdat ik het gescheiden-leven onverantwoord vind voor God_, dan demonstreer ik de „eenheid der christenen" wèl, als ik weijer te beweren, dat God het gescheideii-leven mét Zijn zegen bevorderd heeft. En m.i. sta ik den brandenden eisch tot saamwonen van wat saamhoort tégen, wanneei* ik zeg: dat heeft God nu allemaal zóó gemaakt, als het te dezen dage is, halleluja. Hier pleitte ik dus in het bovenbedoelde persdebat tégen het sanctioneeren der kerkelijk© gedeeldheid, voorzoover ze onverantwoord is. Is het nu inconsequent, als ik op een ander terrein, dat der N. C. R. V., dezelfde eenheid, zoover ze op dat terrein zich demonstreeren kan^ help demonstreeren, om in de terminologie van den Heer Bruins te blijven? De heer Bruins kan dezen in zijn „ijdelheid" tastbaren waan slechts voeden, door weer met enkel© groote woorden op de eenvoudigste waarheden zand te strooien. De heer Bruins heeft het elders over het „aanzetten van de kerkelijke machinerieën". Daar heeft hij niet veel mee op. Ik zal de beeldspraak niet ontleden. Maar ik wil alleen maar tot hem zeggen: als ik er tegen opkom, dat men aan den zegen van den Heere God toeschrijft, , en aan Hem dankt, dat in 1892 de „kerkelijke machinerieën" zijn „aangezet" om uiteen te rukken ons gereformeerd© volk in Nederland, dan moest juist de heer J. W. Bruins mij daarvoor een kaartje, alls bewijs van instemming gestuurd hebben, liever, dan thans t© beweren, dat ik, door die „kerkelijke machinerieën" niet aan te zetten in het radiovraagstuk, in strijd kom met mijn weigering, om God te danken voor het wèl, en dan m.i. totaal verkeerd, aanzetten daarvan in 1892 door hen, die de gereformeerde belijders uiteen hielpen rukken.

Ja, maar, zagt de heer Bruins: als U nu met ©en Chr. Geref. man in het bestuur der N. C. R. V. zit, dan sanctioneert U toch die „verkeerd© toestanden". Komaan. Natuurlijk sanctioneer ik, als dit waar is, dan ook de „toestanden", die er zijn in de organisaties van de Herv. Kerk, de Luthersche, en in de onkerkelijkheid van de groep, 'die zich om den heer Joh. d© Hteer schaart, enzoovoori We zijn dan in Nederland al tot een wederzijdsch Sanktionieren und kein End© afgezakt.

Maar als de N. C. R. V. dit zou beteekenen, dan zou ik mij dadelijk onttrekken. Gelukkig begrijpt haast ieder, dat het dat allerminst beteefcent.

Want er zijn verschillende terreinen. Als ik tot eea Chr. Gereformeerde zeg: gij en ik verschillen toch e i g © n 1 ij k niet, dan kan ik met des te meer recht tot hem zeggen: gij ©n ik mogen samen voor de microfoon gaan staan; w© moesten eijenlijk aanstaanden Zondag ook samen op den preekstoel staan. Wil hij dat laatste ni©t, dain moet hij dat weten. Het is voor mij geen reden, tot den minister van biimenlandsche zaken t© zeggen: sl*^'* hèm, als-'t-u-blieft, uit van d© radiokahsen, want hij betaalt evengoed belasting als ik. En zijn getuigenis aangaand© den Christus is inij goed. Van een Hervormde, die den Christus belijdtj is heit mij ook goed, een Luthersch©, ©en ander, die voor Hem bukt, evenzoo. Natuurlijk spreken, we samen af, als verstandig© menschen, dat we voor de microfoon niet over de eigen kerk propageerend en pol©mi seerend spreken, net zoo min als over d© politi©k, b.v. Want w© zijn niet vrij, omdat we hier te maken hebben met den wetgever, die ons als wél-belijders op zijn beurt weer in hetzelfde volks verband moet bezien als anderen, di© den Christus niet belijden.

Maar wie kan nu niet verstaan, dat zulk ©en samengaan op zulk een terrein, onder zulk© machts-instanties, letterlijk geen enkele consequentie inhoudt inzak© het al of niet sanctioneerec van di© kerkelijke toestanden, die w© juist in 't verband derRadiovereeniging angstvallig buiten bespreking laten, en waarover we geen woordje mogen reppen, voor de microfoon?

Hoe kan men sanctioneeren op ©en terrein, waar men juist dat ééne puntje, dat ieder voor zichzelf sanctioneert, dan maar in vredesnaam buiten beschouwing laat? ïot nu toe had ik van „sanctioneeren" een ander begrip.

En omdat ik niet van hatelijke, on-scherpe grapjes houd, zeg ik ©rljij, dat ik hetzelfd© ook van den heer Bruins aanneem. Ik geloof alleen maar, dat hij zijn gezond verstand ook zou hebben lat©n werken, als hij in Deventer wat rustiger had toegezien. Volgend© week enkele andere opmerkingen. K. S.

Van de Generale Synode. (III). K. S.

Misschien tast ik niet mis, indien ik onderstel, dat van de na het schrijven van ons voorgaand artikeltje ter Synode gevallen besluiten geen enkel zoozeer de algemeen© belangstelling „op ©n om ons erf" zal gehad hebben als dat inzake de „eenig© gezangen".

Niet onmogelijk zelfs, dat „om ons erf" dez© „belangstelling" grooter nog wezen zal dan „op ons erf' het geval zal blijken.

Zooals men weet, heeft d© Synode uitgesproken, en zulks met overgroot© meerderheid, principieel geen bezwaar t© hebben tegen de uitbreiding van den reeds onder ons overlang gebruifcelijfcen gezangenbundel. Er zal nog wat geschaafd worden; er zal ook hier en daar wat geschrapt worden, en ook nog wat aan het reeds voorgestelde worden toegevoegd. Dat zijn evenwel kleinigheden. Ze treden in de schaduw tegenover het groot©, alles-beslissende feit, dat in d© „beginselvraag" de Synode gekozen heeft vóór de uitspraak dat er geen principieel bezwaar is tegen een kleine uitbreiding van den gezangen-bundel, di© in de gereformeerde groep der H©rvormde Kerk, en in de Christelijke (ïereformeerd© Kerk, en bij de (xereformeerde Gemeenten, en ook bij ons als „overjarigi koren" in gebruik is geweest en dienovereenkomstig geëerd.

We behoeven niet meer te zeegen, dat deze beslissing ons persoonlijk juist dunkt. Men weet het, dat is niet om de voorgesteldie liederen zelf, van welk© ©enige ons persoonlijk allerminst in enthoesiasm© konden brengen. Het is .zelfs niet eens nog om hét zingen zelf. Wamit, indien deze kwestie thans voor het eerst ter tafel zou geweest zijn, en "het voorstel zou gekomen zijn, ter nadere onderrichting van zwakk© broeders ©n zusters, die ten deel© ook de gevolgen dragen van verkeerde voorlichting, nog eerst ië gelegenheid te openen voor een breeder© persbespreking, en kerkelijk© samenspreking, — ik zou het voorstel graag g©st©und hebben en aan uitstel hebben willen meewerken. Men moet niet slordig omspringen met menschen, die de gevolgen dragen van zonden van bedrijf en nalatigheid, door vele vaderen bedreven.

Alleen maar — zóó stond de zaak niet. D© kwestie van de uitbreiding van den reeds lang geijkten gezangenbundel was reeds jaren ©n jaren lang onder, ons aan de orde. Men beeft genioeg kunnen bespreken en voorliohten. De predikanten hebben tijd genoeg gehad om in de aan een hatelijk woord („gezangen") en aan valsche historieinterpretatie te wijten vertroebeling van het debat, genezend op te treden met ©en zuiver© prediking van het beginsel, en m©t een vóór, all© ander© dingen noodzakelijke principieel© probleemstelling. En nu de zaak, bovenbedo©ld, reeds zóó vaak in d© synodale acta ©en breede plaats hald ingenomen, en vooral, nu er wat het princdpiëele punt betreft, reeds meer dan eens uitgesproken was, dat Gods Woord ons in de ontmoeting met Hem J^in openbaren eeredienst) .niet den mond snoert, als w© een menschelijk woord over ©n tot Hem zouden willen spreken, dooh dat Hij integendeel voor het spreken van ons menschelijk© woord principieel den mond in den ©eredienst onfsi openen wil, in de ontmoeting van God en mensch, — nü was het niet mogelijk deze zaak weer van de tafel ta doen, zonder broeders te „ergeren".

Ik neem dit woord „ergeren" niet in den strikten zin, die het heeft voor wie het bijbelsch spraakgebruik kent en eerbiedigt. Ik denk er niet aan, te beweren, dat e©n uitstel, of z©lfs afstel, van bet voorgestelde , .nieuwe lied", hen die er niets tegen hebben, of er vóór zijn, tot zonde zou hebben móéten leiden, een struikelblok zou hebben moeten geweest zijn voor hen op den weg tot God. Ik geloof, dat zij, voorzoover zij de kerk, waarvoor Christus Zijn bloed gaf, 't aangezicht instêe van den rug plegen toe te keeren, zich opnieuw zouden hebben geoefend in geduld en in den wil tot bewaring van de diepere eenheid met al degenen, die in Gods huis zijn. In dien strengen, begrensden zin van „ergeren", tot ©en „skandalon" zijn, neem ik het woord dus niet; men moet op dat woord trouwens in het algemeen toch wat zuiniger leeren worden.

Bedoel ik dus met „ergeren" niets ^meer, dan gewoonlijk eronder verstaan wordt, dan wil ik mijn stelling van daareven handhaven: het was niet mogelijk, de kwesti© wéér van de tafel te schuiven, zonder broeders te „ergeren".

En men mag het ook wel eens van dien kamrt; bezien.

Gewoonlijk toch wordt den anderen kant uitgekeken, als het gaat over di© „ergernis". Men pleegt dan steevast aan de tegenstanders te denken, of liever —• want dat zou te algelmeen gesproken zijn — aan di© bepaalde liategorie van t& genstanders, die opziet tegen wat nienws, die apriori ©r aversie van betoont^ omdat het nieuw© hun nu eenmaal gevaarlijk schijnt, of omdat ze practische gevaren zien, of anderszins den wagein willen tegenhouden. Ik wil van die menschen geeni kwaad zeggen; maar ik wil wèl wat zeggen van die gewoonte, om alléén naar dien kant te zien, alsof alleen daar de broed©rs en zusters zitten, die men te ontzien heeft. Die zitten ar aan allia kanten. Er zouden er ook heel wat geweest zijn, die als het wèèr op niets uitgeloopen was, zich , , g©ërgerd" zouden hebben a.fgevraagd, waarom dat nu toch noodig was, waarom weer van de baan moest, wat niemand als strijdig met Gods geopenbaarden wil durfde veroordeelen.

Ik weet bet, zoomiix ter eener als ter anderej; zijde is zulk een gevoel van „ergernis". ©en maatstaf vaa handelen.

Maar nu het in het gegeven stadium vaai onze kerkelijke samenlteving eenmaal zóó ervoor stond, dat men in ölk geval enkelen zou ^, erg& ren", hoe men, ook besliste, en nu dus de taotiek-der-uitersbe^ voorzichtigheid niet meer helpen kon, nü lag het in den aard der zaak, dat men eenvoudig-had te vragen, wat eerlijk was, welke houding principieel de aanbeveling verdiende.

Ik kan me ten aanzien daarvan geheel vereenigen met bet duidelijke woord van den praeses der Synode, Dr K. Dijk. Hij merkte op, dat between te gebeuren stond, niets meer was dan dit, dat d© gezangenbundel, dien men overal beeft, een beetje uitgebreid werd. Gezangen zingen, zoo zei Dr Dijk, doen ze ook bij de Chr. Gereformeerden, de Hervormden, de groep-Kersten. Nü is het e-enige verschil, dat wij er een paar meer zingen, in bepaalde uren, dan zij doen. Dat is e-en kwestie van meer-of-minder; maar — Indien de liederen overigens naar den inhoud goed zjjn — allerminst een kwestie van goed-of-kwaad, of (gelijk „De Wekker" in een v-erlegenheidsuitvlucht insinueerde) van precies-of-rekkelijk.

Me dunkt, daar is niets tegen in te brengen). Evenmin als tegen Dr Dijks opmerking, dat, gaven we nu w-eer toe aan die - ééne gToe-p van te-genstemmers, bet een capitulatie voor 'ee-n verfcaerden geest zou zijn, indien wij het ervoor over zouden gehad hebben, die andere 'groep weer te vermoeien met het verge-efsche zo-eken van ©en antwoord op de vraag: waarom toch niet, als bet naar de Schrift mag? Het 'is gebleken, dat tegen wat HIER gebeurd is, geen enkel bijbelscb argument is ingebracht.

We moeten werkelijk eens uit cle impasse komen van wie zich zou laten leiden - door vreemden. Wie met Prof. Visscher over onze „liedjes" belieft te klagen, moet onzi-e leidsman niet zijn, als hij niet argumenteeren kan met 'de Schrift. W-e moeten niemand „vader" noemen, zegt Christus. W© willen geduld hebben, o 'zeker; en denken er niet aan, de schouders op te halen over tegeinstanders. Maar van het fascineerende 'woord: de „gezangenkwestie", of: „de gezangenbundel", zouden wij misschien al lang af geweest zijn, indien we allen als predikanten in den openbaren eeredienst hadden gebruik gemaakt van ons recht, om bij het opgeven van een 'vers uit onze tot nu toe kerkordelijk toegelaten „Eenig© Gezangen" nadruklelijk, en duidelijk, hadden gezegd: laat ons zingen, uit onzen gezangenbundel, b.v. den Avondzang, of den Morgenzang, of 'iets anders. Misschien waren velen dan minder kopschuw ge-weest voor dat woord, dat in Nederland voor velen erinneringen wakker roept aan een duister verleden, maar dat niettemii; nuchter t© ontleden valt.

Overigens zal de practijk nog wat wachten moeten. We krijgen eerst nog ©en uitgave. Er is nog tijd genoeg, om de consciënties van bezwaarde-n toe t© spreken met de vraag: wat zegt de Schrift? De overgroot© meerderheid bukt© ter 'Synode voor d© argumenten van Dr Dijk, en anderen. Moge'n wie een pen voeren, zich doordringen van de gedachte aan de groote verantwoordelijkheid, 'die op elk publiek schrijven drukt. 'Practische bedenkingen worden, door bet volk — vo-or een deel — graag aangegrepen om principiëele debatten t© ontduiken, en straks met schijn 'van recht een beslissing te foroeeren die niet 'den toets van Schrift en belijdenis durfde doorstaan. Laat thans d© vrede b€vord©rd worden door elk, die de schoon© kans heeft, een, verzuim van vele jaren goed te maken: het verzuim 'van principiëele, rook-verdrijvende, nevel-opklarende voorlichting. Want zoo ooit, dan hangt '©r - een mistbank op denweg der alleen-psalmen-begeerende gemeente. En zoo'n mistbank belenun-ert het vrije 'uitzicht e-n doet de verhoudingen scheef zien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1933

De Reformatie | 4 Pagina's

KERKELIJ LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1933

De Reformatie | 4 Pagina's