GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De reactie op het geschrijf van Prof. Visscher.

We wijdden enkele woorden aan den hoogleeraar Visscher, wiens booze buien niet zoo veel indruk maken zouden, indien niet de A.-R. pers voor een deel er ruchtbaarheid aan gaf, en eenzijdig juist daaraan gaf. We zullen nu enkele contra-stemmen laten hooren.

Ds De Bondt in , ^eidsche Kerkbode:

a. „De geest der jongeren" zou niet bedacht hebben, dat de bundel Evangelische Gezangen „uit den jare 1805" is. Maar onze Kerken hebben a 11 ij d dien bundel verworpen.

Dien bundel als zoodanig.

Zij beschikten gelukkig over onderscheidingsvermogen, waardoor zij het „goede van het snoode" konden scheiden.

Van twintig liederen, die de Synode van Middelburg heeft ingevoerd, komen er inderdaad ook een paar voor in den door Prof. Visscher bedoelden bundel. Maar juist het feit, dat de Synode van de tweehonderd zooveel liederen er slechts een paar kon gebruiken,

wijst er op, dat de „geest der jongeren" de bezwaren der „vaderen" kent en erkent.

Wiè is nu „grenzeloos oppervlakkig"?

b. Prof. Visscher betwijfelt, of onze Synode nog heeten kan door den Heiligen Geest geleid, m e t name als men zich herinnert, hoe de oud-Gereformeerden er besproken werden en hoe zelfs(!) Prof. Visscher en Ds Kersten er over de tong gingen.

Volgens Van Dale's woordenboek beteekent de uitdrukking „iemand over de tong laten gaan" veel over hem spreken.

De hoogleeraar stelt het dus voor, alsof in de drie weken, dat de Synode vergaderde, herhaaldelijk Prof. Visscher en Ds Kersten een onderwerp van discussie uitmaakten. Of, dat er althans één vergadering geweest moet zijn, waarin veel over deze beide heeren gesproken is.

Ach neen. De wakkere president heeft er voor gezorgd, dat deze Synode in korten tijd ontzaglijk veel afdeed. Onderwerpen, die buiten de Synode om gingen, zijn er met besproken.

Hoe komt Prof. Visscher dan aan dat „over de tong gaan"?

Op Koninginnedag, den dag van de groote discussie over de gezangen, zei Ds Meynen van Dordrecht, dat we niet uit vrees de gezangen moesten tegenhouden. Immers, er zijn menschen, die op alles af vliegen, die ciitiek hebben, hoe de beslissing ook valt en zoo luidt het verslag: „Is het de vrees, voor degenen, die op alles afvliegen, getuige wat de heeren Ds Kersten en Prof. Visscher hebben geschreven over spr.'s simpele uitlating in zijn Kerkbode over knielbankjes? "

Dit is nu alles.

Wat heeft Ds Meynen hier nu te veel gezegd?

Een enkele opmerking had Ds Meynen indertijd gemaakt over knielend bidden. Prof. Visscher maakte daarvan: Ze hebben behoefte aan knielbankjes. Daardoor kreeg die opmerking een hatelijk accent.

Welnu, zegt Ds Meynen, als ge nu ziet, hoe men van een zoo onschuldige zaak als deze nog een ophef maakt, behoeft ge u niet te verwonderen, dat deze zelfde menschen critiek zullen hebben, als wij met de gezangen doorgaan.

Maar moeten we daarvoor opzij gaan?

En wat Ds Meynen beweerde, wordt onmiddellijk gestaafd door Prof. Visscher. Want wie eenmaal 's mans naam durft uitspreken, wordt geacht iemand te zijn, die hem over de tong laat gaan!

c. De Synode zal niet geleid zijn door den Heiligen Geest, want... zelfs Prof. Visscher ging er over de tong.

Wie lijdt hier nu aan „onbewuste zeUverblinding"? d. De leiding van den Heiligen Geest wil niet zeggen, dat elk Synode-lid in zijn besprekingen onfeilbaar is!

Voor ons, die het reformatorisch beginsel hooghouden, wil de leiding van den Heiligen Geest op onze Synodes zeggen, dat God, ondanks onze zonden en kortzichtigheden de besluiten toch zóó doet nemen, als in het waarachtig belang van de Kerken is.

M.a.w. al had inderdaad een Synode-lid eens iets gezegd over Prof. Visscher, dat zeer ongepast was, (wat hier absoluut niet gebeurd is), dan heeft dat niets, letterlijk niets te maken met de leiding van den Heiligen Geest.

Het is juist ons geloof in die leiding, dat ons zeggen doet: Ondanks de struikelingen van de Synode-leden, zal God de Synode van Zijn Kerken brengen, waar Hij haar hebben wil.

e. Het „soort apostolisch schrijven" is nog niet geconcipieerd, in elk geval nog niet gepubliceerd. Toch gewaagt Prof. Visscher al van „roerende en vrome woorden".

Wie heeft hier nu recht om „verbaasd te staan"? f. Eindelijk. Wat moet niet de wereld (dat is bijzaak), maar wat moet de Koning der Kerk zeggen van het geschrijf van Prof. Visscher?

Ds Boeyinga in „Haarlemsch Kerkblad":

Kunt ge het u voorstellen, dat een watergeus terecht komt in een hofje?

Dat onmogelijke doet Prof. Visscher zelf. Hij, die indertijd door Dr Kuyper gehuldigd werd als de man met den stoeren geuzenkop, houdt zich nu op met hofjes-kletspraat. Op zijn bankje in het „Gereformeerd Weekblad", de stramme leden gekoesterd door een lekker zonnetje, zit deze oude rakker al tijden lang beuzelingen te femelen.

Hoor hem nu weer eens op zijn wrakke praatstoel leuteren over onze Synode: „De geest der jongeren koos den bij de afscheiding afgezworen gezangbundel der verlaten Hervormde Kerk voor een deel tot bron voor de in de Gereformeerde Kerken thans uitgebreide „gezangenbundel achter de psalmen".

Deze aantijging behoeft niet eens meer weerlegging.

Het is voldoende, haar te signaleeren.

En dan jammert hij verder of de Synode der Gereformeerde Kerken nog heeten kan door den Heiligen Geest geleid, vooral als men zich herinnert, hoe Prof. Visscher en Ds Kersten er over de tong gingen.

Neen, professor, ge zijt niet over de tong gegaan. Men heeft alleen gewezen op uw droef bedrijf, dat ge nu en dan uw toga aflegt en in jak en met neepjes-. muts op den hoek der straat jokkentjes staat te wauwelen over onze Kerken.

Doch luister verder naar zijn bankjespraat van heden: „Wie zich nu voor den geest stelt, dat deze zelfde broederen op diezelfde Synode, medewerkten aan de zending van een soort apostolisch schrijven aan Christelijk-Gereformeerden, Gereformeerden Bonders, Confessioneelen en ook aan de oud-Gereformeerden, waarin met roerende en vrome woorden getuigd wordt van de diepgevoelde behoefte aan, hereeniging aller Gereformeerden, die moet wel .verbaasd staan over de onbewuste zelf verblinding en geestelijke verstarring, ' die in deze huize zich vei; toonden. Wat. moet de wereld nu toch wel denken over hét'geestelijk gehalte dezer synodale behoefte aan • eenheid!"

Ja, professor, dit „apostolisch schrijven" wordt ook aan u geadresseerd. Want de Synode is er vast van overtuigd, dat, als u. eens niet meer'zat. in uW hofjeonder Hervormde kerkvoogdij, doch met alle Gereformeerden in één ruimen frisschen hof, de duffe praatjessfeer tegelijk zou zijn opgetrokken.

Intusschen zult u mij den raad niet euvel duiden, om hals over kop het besjeshuis te ontvluchten en weer het aloude ruime sop te kiezen.

Ook Dr Kaajan in „Utr. Kerkbode" weerlegt de fantasieën van Dr H. Visscher. En Ds Popma schrijft in „Soester Kerkbode":

Prof. Visscher veroordeelt de beslissing inzake de gezangen met als argument, dat sommige van de aangenomen nieuwe gezangen ook voorkomen in den bundel, die in de Herv. Kerk in gebruik is.

Op deze wijze zou men bezwaren kunnen hehrben tegen het zingen van Psalmen, omdat in den bundel van Johannes de Heer ook wel eens een psalm voorkomt.

't Is overigens goed er aan te denken, dat Prof. Severijn tegen het zingen van gezangen in den kerkdienst geen 'principiëele bezwaren heeft.

Heel erg is, wat Prof. Visscher zegt over de poging aangewend om tot kerkelijke eenheid onder alle Gereformeerden te komen.

Omdat hem ter oore gekomen is, dat ter Synode min-vriendelijk gesproken is over Prof. Visscher en over Ds Kersten, meent hij de poging tot eenheid als onwaarachtig te mogen brandmerken.

Let wel, hiermee oordeelt hij niet over bepaalde personen, maar over de Gereformeerde Kerken, die toch ter Synode bijeen zijn. — — —

Wie op geruchten aangaande zijn persoon heel een kerkengroep veroordeelt en zoo een beweging tot eenheid tracht te vermoorden, is toch heel moeilijk in ernst te nemen.

De pers en Prof. Visscher.

Ds De Bondt schrijft in „Leidsche Kerkbode":

In „De Standaard" van Dinsdag 3 October kwam helaas onder de rubriek Kerknieuws onderstaand stukje voor van Prof. Visscher.

Wij betreuren dat, omdat het geschrijf van dezen hoogleeraar tienduizenden Gereformeerden, allen trouwe leden van de Antirevolutionaire Partij, bedroeft en ergert.

„De Standaard" moest zich daar buiten houden. Niet alleen vóór de verkiezingen, ook daarna.

Nu zal zij eerlijkheidshalve ook de Gereformeerde contra-stem moeten vertolken.

En Ds Boeyinga in „Haarlemsch Kerkblad":

De citaten, die ik gaf, zijn aan „De Standaard" ontleend. Doch, hoe heb ik het nu? Heeft dit blad, dat thans zulk een frisschen geest ademt, in een onbewaakt oogenMik een plaats gehuurd op de hofjesbank, er tuk op, om vooral te zorgen, dat die gewichtige conversasietjes in alle deelen van het land verspreid worden?

Verdere fantasieën van Prof, Visscher.

Verleden week toónden-wè, hóe fantastisch Prof. Df'• . . Visscher te werk gaat, als hij een booze bui heeft. e zullen nog een enkel staaltje geven. In zijn „Geref. eekblad" lezen we nog de dwaze bewering, dat

zelfs Prof. Visscher en Ds Kersten er over de tong gingen, omdat zij de volmaaktheid dezer Kerken wel eens niet konden ontdekken.

Natuurlijk is dat onwaar; er is iets anders beweerd, aartegen de hooggeleerde Visscher niets in weet te rengen: zie verder Ds Boeyinga. Voorts:

Van de gezangen werd destijds gezegd, dat als er maar eenmaal de uitbreiding was met Nieuw-Testamentische liederen, dan zou de geestelijke opbloei eerst recht beginnen!

Deze bewering zal Prof. V. niet waar kunnen maken: hij fantaseert. Daarmee vervalt zijn volgende these van „grenzenlooze oppervlakkigheid".

Maar wat niét valt, dat is onze klacht, dat wie op zoo looze gronden aanklaagt, een eigengerechtig geslacht kweekt van „grenzenlooze oppervlakkigheid", dat „niet raakt, en niet smaakt", en niet weet, waarom het dat niet doet.

Eindelijk:

En tegelijkertijd roept men luide den Naam des Heeren aan om hereeniging, om den vrede van Jeruzalem, elkander prijzend, omdat zij zoo mooi de aangezochte Broederen, die hun „te zwaar" zijn in de leer en te vasthoudend, als het geldt de leer en het leven ons van de Vaderen overgeleverd, hebben af-. gemaakt.

• Over die eerste regels spreken we hieronder nog wel. Wat de laatste betreft: ook hier fantaseert de hoogleeraar. Er is niemand geprezen; en wat dat „afmaken" betreft: het staat voor mij vast, dat in heel de Geref. pers óver de Hervormde Synode nooit zooveel argumentlooze onzin geschreven werd, als hier en elders de nietgereformeerden onder veel zalvings-vertoon zich permitteeren tegen de Gereformeerde...

De Geref. pers over het door de H.H. Visscher en Van der Schuit beweerde „struikelblok". De optelsom.

Boven lieten we reeds uitkomen, dat de hoogleèraar Visscher zegt: ze willen hereeniging met anderen, en tegelijk voeren ze enkele „nog eenige gezangen" aan ons aller „eenige gezangen" toe; dat is een struikelblokop den weg der eenheid. In gelijken zin sprak-zich ook „Dè Wekker" (S. te A.) uit. We hooren hiertegen'Dr K'. Dijk in „Haagsch Kerkblad":

Is zulk een bewering voor God te verantwoorden?

Mag de eenheid worden afgewezen omdat het t i e n-t a 1 gezangen tot een dertigtal-is uitgebreid, terwijl tegen den inhoud dier liederen geen bezwaar rijst.

Durft men voor den Heere te belijden: God des eeds, ik wil geen eenheid, omdat wij tien en zij dertig gezangen zingen?

Zoo is het toch!

Waarom weigert men de dingen zuiver te stellen en te zeggen?

Ook tegen alle onzuivere argumentatie van ontevredenen in?

Zóó is de kwestie scherp gesteld. Het optelsommetje voor de poort van God. Dat lijkt profaan; maar men moet juist de dingen zóó concreet stellen, om ineens te zien, wat de werkelijkheid is. Zóó zien ook de engelen.

Ook Ds J. D. Boerkoel wijdt in „Watergr. Kb." aandacht aan „De Wekker". Sprekend over het „Wekker"artikel, zegt Ds Boerkoel:

In dat artikeltje wordt alweer een poging gedaan, om het voor te stellen, alsof wij bedenkelijk aan het afzakken zijn. Een citaat uit Dr Kuypers „Eeredienst" moet dienen, om ons voor te houden, dat de overgroote menigte, die vasthield aan de belijdenis der vaderen, steeds voor de Psalmen bleef kiezen en dat omgekeerd het juist de afgegledenen van de waarheid waren, die met de gezangen dweepten.

Ds Boerkoel merkt op:

Ook al blijft de uitspraak van Kuyper ten deele juist (ik zeg: ten deele, want Kuyper denkt aan den befaamden gezangenbundel der Herv. Kerk, overziet alleen het tijdperk der „verlichting"; en men zou kunnen vragen, of ook in de oude kerk der eerste eeuwen de hymnen een bewijs waren van afval) dan — wat zegt dit dan nog tegen de uitbreiding der gezangen in dezen onzen tijd? Kuyper zegt alleen: men was (in de 18e eeuw) van de waarheid afgegleden en daarom was men zoo voor gezangen. Maar dat geeft niet het recht, om nu ook te zeggen: men voert gezangen in, daarom is men van de waarheid afgegleden. Dat zou Kuyper, als hij nog leefde, nooit of te nimmer gezegd hebben.

„De Wekker" doet, zegt Ds B., alsof Dr Kuyper dat óók zeide, althans, alsof dit uit Kuypers citaat mag worden afgeleid. Maar dat is een logische fout. Deze aanhaling van een zin uit Kuyper zou alleen waarde hebben, als Van der Schuit kon aantoonen, dat wij al van het spoor der vaderen in onze belijdenis waren afgegleden.

Nu we toch over dat citaat uit Dr A. Kuyper het hebben, geven we even het woord aan Ds C. Lindeboom, die evsneens tegen „De Wekker" de waarheid spreken doet. Ds Lindeboom merkt op, dat de schrijver in „De Wekker" „een groote vergissing begaat" (spatiëering van Ds Lindeboom):

In het afgedrukte citaat heeft Dr Kuyper het niet over het vrije lied in 't algemeen, maar zeer bepaaldelijk over „deze Gezangen", n.l. de bundel Evangelische Gezangen, bij de Hervormde Kerk in gebruik. Neen, Dr Kuyper was niet afkeerig van het vrije lied. Op dezelfde bladzijde, waaraan Prof. Van der Schuit zijn citaat ontleent, zegt Dr Kuyper:

„We hebben voor onze Christelijke feestdagen, we hebben voor de verheffing van onze ziel tot onzen Heiland, we hebben voor de bediening van de Sacramenten, voor de bevestiging van leden en ambtsdragers, en zoo ook voor de bevestiging van het huwelijk, eigen liederen dringend van nood e, en die zullen ons door Gods gunste te Zijner tijd ook geschonken worden."

Zeker, Dr Kuyper zag, aldus schrijvende, uit naar „dichters bij Gods genade, en bij Gods genade Gereformeerd in hart en nieren", maar hij heeft niet uitsluitend aan nieuwere dichters gedacht. „Er kan bovendien sprake van zijn" — zoo lezen we op blz. 61 — „om ook uit den liederenschat der oude Christelijke kerk en uit de reformatorische zangen nog enkele aan onzen bundel toe te voegen "

Welnu — dit laatste heeft de Synode van Middelburg gedaan. Zij heeft aan den bestaanden bundel „Eenige Gezangen" een kleine uitbreiding gegeven.

We laten thans weer Ds Boerkoel spreken:

Waar ligt de oorsprong der gezangen! Niet bij de ketters, maar in de kerk! De kerk zong haar hymnen. En toen hebben de ketters, omdat. ze de waarde der gezangen voor de propageering van de waarheid in de kerk gezien hadden, de kerk nagevolgd; zij hebben óók gezangen gedicht, om aan hun dwaalleer gereeder ingang te verschaffen. De tegenstelling is dus niet: waarheidsbelijders met psalmen tegenover dwaalleeraars met g e-zangen; maar: goede gezangen en verkeerde gezangen. De kerk heeft, uit vrees voor de gezangen der ketters, alle gezangen later in den ban gedaan, waardoor wat al of niet gezongen werd, eigenlijk niet door de kerk zelf, maar door de ketters werd bepaald. Thans heeft in Middelburg de kerk zelf weer het heft in handen genomen en gezegd: wij laten, wat we zingen willen, niet afhangen van wat loochenaars der waarheid zingen. We bepalen zelf, wat we zullen zingen. Hiermede is de oude toestand van voor eeuwen weer hersteld, dat niet de dwaalleer, maar de kerk zelf den toon aangeeft. Tegenover verkeerde gezangen plaatsen we nu weer de goede.

„De Wekker" trachtte aan te toonen, dat de Gereformeerde Kerken zelf onzeker zijn. Ds Boerkoel merkt op:

De heer Van der Schuit heeft een vermoeden, dat wij het in den grond van ons hart nog wel met hem eens zijn. We zijn volgens hem niet gerust over ons eigen besluit te Middelburg. Bewijs daarvoor? Een stukje uit „De Heraut", waarin Prof. Grosheide de verwachting uitspreekt, dat geen onzer predikanten zoo dwaas zal zijn, om nu maar dadelijk een groot aantal gezangen te laten zingen. Gezien de bestaande bezwaren is voorzichtigheid eisch, om niet meer te bederven dan te winnen.

Hieruit concludeert „De Wekker" dan: deze vrees zegt duidelijk, dat we hier niet te doen hebben met een echt Gereformeerd beginsel.

Ds Boerkoel zegt: merkwaardig: anders moet men van de „vage" uitdrukking „geref. beginselen" in Chr. Geref. kringen niets hebben; maar nu doet ze weer opgeld. Overigens die vrees van „De Heraut" is geen beduchtheid voor afglijding tengevolge der nieuwe gezangen, evenmin als Ds Schoutens voorstel, om nog drie jaren te wachten en de gemeenten voor te bereiden door die vrees werd ingegeven. Maar het is de vrees, dat door het in grooten getale opgeven van gezangverzen die leden onzer kerk, die nog geen helder inzicht in de kwestie hebben, zouden worden afgestooten. Prof. Grosheide's opmerking bedoelt een daad van vroed kerkelijk beleid, zooals men dat in de Chr. Geref. Kerk zelve herhaaldelijk in toepassing-' brengt.

Dat kon „De Wekker"-redacteur weten. Ter Synode en daarvoor is het herhaaldelijk uitgesproken, dat de gezangen ons het verlies van leden niet waard zijn. Wie dus tot voorzichtigheid aanraadt, wordt uitsluitend bezield, indien door vrees, dan door de vrees voor de Apeldoomsche visschers in troebel water; maar beter kunnen we zeggen: bezield door liefde voor de eenheid der kerk en voor diegenen harer leden, die nog niet ten volle van de juistheid van Middelburgs beslissing overtuigd zijn.

Deze „Wekker"-redacteur, zegt Ds Boerkoel,

exegetiseert glad verkeerd. Hij leest in en haalt uit woorden van Kuyper en Grosheide, wat er niet inligt en zeer zeker niet bedoeld is.

In zijn stukje heeft hij het over dingen, die wij klakkeloos zeggen. Over deze meer dan minne uitdrukking (het gaat over ons pogen om eenheid te zoeken tusschen alle Gereformeerden) hebben we de volgende week nog iets te zeggen.

Wij nemen het woord hier over, zegt Ds Boerkoel; hij vraagt dezen auteur dan ook aan het slot dat hij maar niet zoo klakkeloos en zonder eenig, ik zeg niet: dieper nadenken, want reeds bij zeer oppervlakkig nadenken is het duidelijk, dat zijn conclusies kant noch wal raken, dus zonder eenig nadenken dingen neerschrijft, die er precies naast zijn.

Conclusie: niet die paar liederen méér of minder, maar het onzuiver stellen van problemen, en vooral de geestesgesteldheid, waaruit dat te verklaren is, zijn struikelblok voor hereeniging. Niet het plaatsen van deze feiten in het volle licht. We komen er niet door verdoezeling, doch door blootlegging van den werkelijken bodem, waarop we staan. Alleen op dézen bodem der werkelijkheid kunnen we ons bekeeren.

We zijn het eens met Ds Mr de Vries in „Ons Kerkbl.":

Hier is, zooals men ziet, de zoozeer gewenschte goede geest nog geheel zoek.

Even later:

Wat is voor hem beslissend, het Woord Gods of het gewichtige(? ) feit, dat de Chr. Geref. 11 gezangen zingen (waaronder de „fraaie" belijdenis van één kerk, „één algemeen genootschap") en wij straks 30? Had de Synode terwille van de eenheid niet het „groote stiniikelblok" van de uitbreiding der gezangen moeten opwerpen? Och arme, wie daarover valt, vindt licht 100 andere dergelijke „steenen des aanstoots" meer op zijn weg. Men kan aanstoot geven, maar pok nemen. Men kan inzake de • vereenigingspogingen zoeken wat vereenigt, maar ook wat verdeelt. Men kan in gehoorzaamheid aan den eisch des Heeren de eenheid begeeren, en men kan haar ook niet begeeren en argumenten(? ) zoeken, om te trachten die niet-begeerte te rechtvaardigen.

We zullen onze bloemlezing nu maar staken. En maar niet vragen, hoe die andere Apeldoomsche „Wekker"redacteur het gehad heeft, toen hij viermaal preekte in een Gereformeerde Kerk, waar ze de gezangen mintens evenzeer begeeren (indien de inhoud goed is) als hier in Nederland! Dat was I n d i ë, zegt iemand. Precies. Maar de PHOHI had de befaamde morphineredenen dezes anderen redacteurs ook naar Indië kunnen overbrengen, als er eerder zoo iets geweest was... Och arme, wij zitten diep in het moeras. Wil men wel? Ds Ferwerda vraagt het zich ook af in „Amst. Kb." sprekende over eerstgenoemden „Wekker"-redacteur, die over het „struikelblok" sprak:

Dit bezwaar uit hij op een toon van: ziet ge wel, er komt toch niets van! Haast krijgt ge den indruk, alsof hij het met zekere voldoening constateert.

En dat is het pijnlijke, omdat alle besef van eenheidsdrang er in wordt gemist.

Nu de vraag, naar mogelijke vereeniging aan de orde is gesteld, wordt er veel, bijzonder veel, gevergd van degenen, die over en weer ons kerkelijk publiek inlichten. Ik herhaal: over en weer, bij ons niet minder dan bij den ander. Indien de eenheidsdrang stelselmatig wordt onderdrukt door menschelijke gevoeligheden, menschelijken onwil, menschelijke antipathieën, dan ziet het er donker uit. Over en weer.

Dr Geelkerken's orgaan over de „nog eenige gezangen".

In „Haarlemsch Kerkbl." schrijft Ds Boeyinga:

Van onvriendelijke zijde smaalt men dikwijls over de dufheid onzer synodes. Zoo was het nu weer voornamelijk „Woord en Geest", dat eerst insinueerde, dat Middelburg de uitbreiding van onzen zangbundel niet zou aandurven, en toen dit toch gebeurde, met verholen begeerte wees op vermeende kuilen in onze kerken, waarin dit wagentje met gezangen wel zal kantelen.

Voorts doet Ds Boeyinga nog enkele noodzakelijke waarheden hooren aan het adres van hetzelfde orgaan, daarin volkomen bevestigend het oordeel van Ds De Bondt, die weerzinwekkend noemde wat zoo was.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's