GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beduimelen?

In „De Hervorming" (vrijzinnig) schrijft Ds D. Drijver iets over een uitlating, die hij vond in „Het Algemeen Weekblad" (ethisch) van de liand van Ds O. Noordmans:

„De kwesties van het Modernisme, deze natuurwetenschappelijke beduimeling van het Evangelie, zijn niet meer aan de orde. Ze thans nog onder de kerkelijke burgerij willen uitvechten, ware een anachronisme.

De belijdenis van Christus, die de kerk in onzen tijd moet doen uitgaan, houdt geen verband met wetenschappelijke oudheden of echtheden, maar met de oudheid van den Vader en de echtheid van den Heiligen Geest, waarover de wetenschap nog nooit een woord heeft gezegd. Deze confessie kan alleen uit den mond van armen en kinderen geboren worden; uit den nood en het verlangen der wereld.

Hiertegenover merkt de vrijzinnige Ds Drijver het volgende op:

Bij het lezen van dergelijke woorden verbaast men zich weer opnieuw over het flair, waarmede sommige vertegenwoordigers der ethische orthodoxie zich van allermoeilijkste doch tegelijkertijd allerbelangrijkste waarheidskwesties weten af te maken..

Zeker, de moderne richting in de Theologie was niet vreemd aan een positieve natuurwetenschap; zij heeft daardoor de innige en bovenzinlijke zijde van het Christelijk geloof niet tot zijn volle recht laten komen; maar zij werd, evenals eens Luther bij het publiceeren van zijn stellingen over den aflaat, gedreven door liefde tot de waarheid en het streven haar aan het licht te brengen. Daarom mag hier niet van een beduimelen worden gesproken, te minder omdat de ethische orthodoxie het licht, hetwelk het onder den invloed der negentiende-eeuwsche wetenschap staande modernisme op het Oude Testament heeft geworpen, grootendeels heeft aanvaard en het slechts aan eene onprinoipieele scheiding tusschen het eerste en het tweede gedeelte van Gods Heilig Woord dankt dat datzelfde licht niet schijnt over haar Nieuwe Testament.

Als de belijdenis van Christus niets uitstaande heeft met wetenschappelijke oudheden of echtheden, waarom beroept dan juist de ethische orthodoxie zich zoo graag ter verdediging van Christelijke waarheden op de uitkomsten der nieuwe en liefst der nieuwste wetenschap en doet iemand als Prof. Maarten van Rhijn zooveel moeite op grond van de opgravingen in Klein-Azië en omgeving de betrouwbaarheid van de Evangeliën en de Handelingen aan te toonen?

Ons blad is niet vrijzinnig, en zou dus met de opmerkingen van Ds Drijver weer niet kunnen meegaan. Dit verhindert evenwel niet, dat we, in hetgeen deze zegt, een stuk waarheid zien. Het gaat ook o.i. niet aan, zijn vlucht uit de concrete werkelijkheid en concrete conflicten te verbergen achter het heldhaftige woord, dat men, zulke conflicten opwerpende, of aan de orde stellende, het evangelie „beduimelt". Hoezeer het geloof iets anders is dan wetenschap, het aanvaardt toch, dat er tusschen wat God gemaakt heeft, geen conflict kan zijn; dat dus ook a priori vaststaat, dat tusschen werkelijk geopenbaarde geloofsinhouden en heusche resultaten van zuivere wetenschap geen conflict kan bestaan; en het gaat dan aan het werk, bereid, om waar de overeenstemming niet gezien wordt, vooralsnog zich tevreden te stellen met een „non liquet": wij zien het nog niet. Maar het evangelie „redden", door het, uit verholen angst, „geen verband" te laten „houden" „met wetenschappelijke oudheden of echtheden", — en zich zoo met één slag te ontdoen van moeilijkheden, die men niet aan kan, en die men ook niet wil onder de oogen zien uit een geloofsstandpunt, dat lijkt ons, uit oorzaak van dit laatste, een „beduimelen" van het „evangelie".

Conferentie en conspiratie.

Een nuttig en ontdekkend woord schrijft de heer H. Algra in „Leeuwarder Kerkbode":

Vroeger hielden de ethisch-irenische predikanten hun conferenties op den Huize Klomp bij. Veenendaal. Ze kwamen daar bijeen, om elkander te stichten en op te wekken. In de vertrouwde sfeer van een conferentie, waar de menschen als broeders zoo echt vertrouwelijk onder elkaar zijn, is dat een zegenbelovend pogen. Maar Beets heeft gezegd, dat op die conferenties ook de nachtschool werd afgetrapt. De nachtschool — dat was een scheldwoord, door Ds Heldring uitgevonden, en waarmee die menschen bedoeld werden, die in hun achterlijkheid nog vasthielden aan de oude belijdenisschriften. En de term aftrappen wijst er op, dat er op zulk een conferentie over deze Gereformeerden niet heel zachtzinnig werd geoordeeld.

Dat lijkt haast onbegrijpelijk — in vertrouwelijken kring als broeders bijeen, en dan zoo hard oordeelen over menschen, die niet aanwezig zijn.

Toch behoeft ons dit niet al te zeer te verwonderen. Een conferentie krijgt licht iets van een conspiratie, van een samenzwering. Het moeten sterke beenen zijn, die in dit opzicht de weelde kunnen dragen. Want er ontbreken remmen, die ons anders voorzichtig maken in Oïis oordeel. Er is geen pers, die het gesprokene wereldkundig maakt. De woorden worden niet op een goudschaaltje gewogen, omdat men niet officieel spreekt. De half-schertsende toon, waarop een afkeurend oordeel wordt uitgesproken, ontneemt voor het moment iets aan de scherpte, maar als het in de . herinnering wordt meegedragen, krijgt het weer zijn volle kracht. En zoo wordt er op conferenties wel eens kwaad gesproken. Vooral over diegenen, die men niet heeft uitgenoodigd, omdat zij anders de sfeer zouden bederven.

Het gevaar, dat een conferentie een conspiratie wordt, dreigt bijzonder in dezen tijd. Want er worden veel conferenties gehouden. En dan kan het zoo gaan: Voor elke conferentie bestaat wel een persoon, die als de kwade pier wordt beschouwd. Hij is er natuurlijk niet, en toch bederft hü de sfeer. Want men heeft iets van zijn schim gemerkt. En die schim wordt verdreven door een woordspeling op zijn naam, door een vertrouwelijke mededeeling omtrent zijn achterlijkheid, zijn hebzucht, zijn onwetenschappelijkheid of de baasachtigheid van zijn vrouw.... En als die schim verdwenen is, wordt de richting, die hij vertegenwoordigt, onder handen genomen. Gedaagd voor het forum van „onzen tijd en onze roeping", gewogen en te licht bevonden. Daarna wordt de dag besloten met een wandeling over de heide en een zwaar gesprek rondom het kampvuur, of als het conferentieoord meer westelijk gelegen is, met een wandeling langs het strand.

Maar de idealisten, die wat zwaarder op de hand zijn, voelen Luthervuur in zich branden. Zij' hebben alles voor de volle honderd procent genomen, en willen den strijd aanbinden tegen de gevaren, die nu ontdekt zijh.

Laten ze nuchter blijven. Conferenties zijn nuttig, om elkander te leeren kennen en om allerlei vraagstukken te leeren kennen. Maar conferenties vormen geen reformatorische krachten.

Ik ben blij, dat dit zoo eens gezegd is.

Natuurlijk geldt dit niet van elke conferentie; de schrijver wees trouwens slechts gevaren aan, en heeft niemand en niets veroordeeld.

Maar dat er zulke conferenties zijn, die aan de hier aangewezen gevaren in geenen deele ontkomen zijn, dat heeft de uitkomst wel bewezen.

De conferenties van irenischen zijn soms honderdmaal „scherper" dan menige op de hei om die scherpte in den ban gedane broeder-van-de-krant.

Is. van Dijk vroeg eens: ben ik grooter, wanneer ik in mijn huiskamer zit, dan wanneer ik in de Sahara sta?

Ik vraag: ben ik scherper, wanneer ik mijn meening voor de publieke tribune zeg, dan wanneer ik ze in een conferentie op de hei laat vernemen?

Er is veel dwaasheid onder de zon.

Doctoraal examen voor predikanten?

Ik beloofde verleden week nader te spreken over wat Ds F. C. Meijster zou schrijven over het onderwerp. Ik doe dat ook, doch om het belang der zaak onder „Kerkelijk Leven".

Een „kerkegroep in haar geheel"?

Dr J. Schelhaas schrijft in „Franeker Kerkbode" over de vereenigingspogingen, allereerst met de Chr. Gereformeerden:

Is er echter geen zekerheid, dat een kerkegroep in haar geheel met de onze zich vereenigt (afgezien nu van de orthodoxen in de Ned. Herv. Kerk), dan zijn wij het eens met een Christelijk Gereformeerd scribent, die dan van een vereeniging niets wil weten. Krijgen wij immers weer hetzelfde als in 1892, dan zijn wij bezig aan het oplossen van een repeteerende breuk, waaraan geen einde is. Er moet zekerheid, voorzoover onder menschen mogelijk, zijn, dat een vereeniging, door synoden tot stand gebracht, ook volledige werkelijkheid wordt. Anders berokkent men zich veel noodelooze moeite zonder gewensoht resultaat.

Het is maar gelukkig, dat Dr S. spreekt van een „zekerheid, voorzoover onder menschen moge 1 ij k". Ik voor mij geloof niet, dat de Chr. Geref. Kerk „in haar geheel" zal bereid zijn. De gehoorzaamheid zal velen prikkelen tot verscherping hunner ongehoorzaamheid. En daarom zou ik op die genoegzame eenparigheid maar niet wachten. Het zou dan wel eens een wachten kunnen worden zonder eind, hier in ons „1000-jarig rijk", dat er nu eenmaal niet zoo behagelijk uitziet als dat van den voormaligen predikant, den heer Berkhoff.

De onbekeerde en het zwijn.

Dr H. V. d. Elskamp schrijft in „Gron. Kerkbode" over het piëtisme in Groningen. Ter sprake komt de toestand in Nieuwolda, tijdens H. de Cock:

Ook in die gemeente waren oefeningen, die door den predikant met leede oogen werden aangezien. De kwestie ontstond toen Willem Wabbes Bosch, een voorstander der oefeningen, tot diaken werd verkozen.

Ds de Cock had beweerd, dat ook een onbekeerde het „Onze Vader" wel mocht bidden. Ieder mocht God als Vader aanspreken, daar God als Schepper ieders Vader is. Bosch zou toen tegen een knecht, die bij Ds de Cock catechiseerde gezegd hebben: „Doe beste een wakker baes, die bepleit de sake van den duivel, als een onbekeerde God als Vader mag anbidden, mag een swijn het ook wel doen, omdat het ook een schepsel is".

Ds de Cock wilde daarom Bosch niet bevestigen. Deze zaak heeft tot heel wat onverkwikkelijke strijd aanleiding gegeven, niet alleen in Nieuwolda, maar ook in de classis en de geheele provincie.

Zijn onze lezers allen over de moeilijkheid heen?

Wat er van de Twaalf Artikelen overblijft.

We wezen herhaaldelijk op de „dogmatische brieven" van het „Algemeen Weekblad" (Prof. v. d. Leeuw), en merkten op, dat deze brieven wel een bespreking gaven van de Twaalf Artikelen, doch op meer dan één punt deze artikelen verloochenden. We deden dat, opdat ieder weten zou, waar we aan toe zijn, in schoolbesturen, in kerkelijke organen, in den dienst des Woords. Ook opdat men weten zou, wat er van terecht komt, als men meegaat met de theorieën van Brunner, c.s., en van Barth, die — gelijk ik het eens zoo uitdrukte — zoo „verbindend" zijn (ondanks zichzelf), wijl ze aan allerlei richting de kans bieden, saam te komen in eenzelfde verfilosofeering van het evangelie, zóó, dat elks negatie van wat er heusch in staat, nog den schijn van erkenning krijgt, doordat men doet, alsof het er heusch zóó staat, als men het verfilosofeert. Dat was noodig, omdat o.m. in den Calvinistenbond een bestuurslid zat (aanvankelijk) „met gemeen consent", welk bestuurslid ook al publiek Barth, Brunner, etc. had verheerlijkt. De tijden leken ons te ernstig, om over deze dingen — die zuiver zakelijk zijn — te zwijgen.

Thans verblijdt het ons in „Watergraafsmeersche Kerkbode" te lezen van de hand van Dr G. C. Berkouwer:

Onder dezen titel is versobenen een boek van Prof V. d. Leeuw Uit Groningen, die hier de 12 geloof£H artikelen behandelt. In de inleiding zegt hij, dat een predikant in een weekblad deze brieven, naarmate ze verschenen (ze werden eerst gepubliceerd in het Algemeen Weekblad), „begeleid heeft met een steeds luider klinkend lied van den haat".

Ik kan dit niet beoordeelen, omdat ik dit lied van den haat niet gelezen heb. Wel las ik af en toe een protest. Waartegen? Niet daartegen, dat Dr v. d. Leeuw er in menig opzicht een andere meening op nahield. Maar wel hiertegen, dat van de geloofsbelijdenis menigmaal iets anders werd gemaakt, dan de wezenlijke'bedoeling der kerk is geweest. Nu de artikelen in boekvorm verschenen zijn, valt dit nog te meer op, vooral bij de behandeling van het stuk: Geboren uit de Maagd Maria.

Over dit stuk is den laatsten tijd nog al wat te doen geweest. Ik denk aan „Bijbel en Jeugd" van Kohnstamm, waarin deze de geboorte uit de Maagd Maria bestrijdt en aanvaardt de geboorte van Jezus uit Jozef en Maria, omdat z.i. de maagdelijke geboorte zou beteekenen een vernietiging van het gezin. En in zijn latere werk over „De Heilige" sprak hij uit, dat het verhaal der maagdelijke geboorte, dat zoo uitnemend paste in de heidensche voorstellingswereld van den Keizertijd, voor den 20-eeuwschen mensch een ontzaglijke steen des aanstoots is geworden. En die steen kan worden weggenomen, omdat hier geen essentieel deel van het Christendom mee gemoeid is. Naast Kohnstamm heeft ook de bekende theoloog Brunner de maagdelijke geboorte bestreden, als een mislukte poging om het mysterie begrijpelijk te maken. Nu komt ook Prof. v. d. Leeuw in zijn bespreking van de 12 artikelen tot de uitdrukking: geboren uit de Maagd Maria. Hij spreekt met nadruk uit, dat het mysterie voor hem niet ligt in de maagdelijke geboorte. „Wie behoefte heeft aan onbegrijpelijkheden als zoodanig, moge de oude mythe handhaven" en „Wy kunnen ons het mysterie zeer wel denken zonder deze speciale onbegrijpelijkbeid, het wonder zonder deze wonderbaarlijkheid". Wat is dan z.i. het mysterie? Dat Christus g e b o r e n is. „Of Hij geboren werd uit Maria dan wel uit Maria en Jozef, doet daarbij niets ter zake."

Maar voor de kerk, die deze belijdenis opstelde, is daarmee deze belijdenis van haar zin beroofd. Is het niet een eisch der nuchterheid, dat „uit de Maagd Maria" dan ook resoluut te schrappen en te zeggen, dat dat verouderd is? We zingen ten opzichte van deze dogmatische brieven geen lied van den haat, maar vragen om nuchterheid. Laat men den zin van deze belijdenis op dit en op andere punten niet wijzigen en dan den indruk geven, dat wij 't veel dieper zien, dat wij die termen nu eigenlijk pas (beter dan de opstellers) verstaan, maar eerlijk zeggen: dit en dat kunnen we niet meer aanvaarden. We houden dus maar een gedeelte van de 12 artikelen over. Dat

id toch eerste eisch der klaarheid. Dan weten we ook, wat we aan elksiar hebben en groeien de misverstanden niet met den dag. Wanneer Dr v. d. Leeuw gaaf verklaren het „ontvangen van den Heiligen Geest", dan gaat hij er vanuit, dat de geest is de neenzegger. Jezus Christus staat dus in het allernauwste verband met den groeten Neenzegger. Ieder voelt, dat hier niets meer is overgebleven van den zin, die de kerk hechtte aan dit „ontvaLgen van den Heiligen Geest". En toch vinden we deze beschouwingen als behandeling van de geloofsbelijdenis. We kennen de uitdrukking: Zoo kan men van alles alles maken. Maar het gevolg is, dat het ons tenslotte niets meer zegt. Ik hoorde eens van een moderne, die gerust wel de belijdenis zou willen onderschrijven. Hij „interpreteerde" het alleen maar anders. Als dat een algemeen aanvaarde oplossing wordt, dan krijgen we allemaal individueele geloofsbelijdenissen en niemand begrijpt er dan meer iets van. Dan kunnen we de 12 artikelen maar beter opbergen in een archief voor mooie dingen uit vroeger dagen.

Tot zoover Dr Berkouwer. Ook mij is van dit „lied van den haat" niets bekend. Toch lees ik vrij veel kerkbladen. Ik las geen enkel lied van den haat, ook niet van hervormde zijde. Ik ben zoo vrij geweest, onder dagteekening van j.l. Maandag bij Prof. v. d. Leeuw bescheidenlijk te informeeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's