GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij het scheiden van Ds J. E. Vonkenberg.

„Geen mensch is groot voor zijn kamerbediende"; men kent het spreekwoord. En wie even nadenkt, ziet in, dat het al weer even lichtvaardig is als de meeste spreekwoorden. Zeker, als men onder „grootheid" verstaat het vervullen van de rol der officieel-grooten in eenig militair vertoon van grootheid, dan is het spreekwoord juist. Maar dan is het meteen niets bizonders, want dat grootheidsvertoon is een punt van een programma, dat men afwerkt, en, dat zijn tijd hebben moet om te beginnen èn om te eindigen. De uniform móet afgelegd na zekeren tijd.

Maar wie verschil ziet tusschen grootheid en grootheids ver to on, .die durft de stelling aan, dat .iemand slechts groot is, als hij het ook is voor 7ijn kamerbediende, — mits deze natuurlijk oogen heeft om te zien. Men ziet iemand slechts in zijn grootheid, als men in zijn omgeving komt.

Zoo was het ook met Ds J. E. Vonkenberg, den stichter van den Bond van Jongehngsvereenigingen op Gereformeerden grondslag.

Voor het eerst heb ik hem mogen ontmoeten in mijn Gorcumsche periode. Het was toen enkele jaren vóór Assen; het broeide reeds overal. Het was de tijd, waar-in die club-vorming tegenover de kerkformatie zich inzette, en trachtte door te , zetten, welke ik heb trachten te teekenen in de hoofdartikelen van dit blad: „Van Kerk tot Ki-ing , — een afval". Men heeft deze artikelen aangezien voor een portret van een na Assen afzonderlijk staande „kerkengroep". Maar het was zoo niet. Het was een poging tot teekening van wat er broeide en gistte reeds lang vóór de afzonderlijke formatie dier bewuste „kerkengroep" ; natuurlijk met de erkenning dat clubvorming, als ik schetste, leidde tot separate kerk-vorming; en juist daarin zoo veroordeelenswaardig bleek, naar den regel, dat aan de vruchten de boom wordt gekend.

In de dagen nu, waarin dat proces van kringen clubformatie zich inzette, en zijn hoogmoed naar verwarrende en benevelende eerepraedicaten voor „de" jongeren zoeken deed, werd mij het voorrecht gegeven, voor het eerst Ds Vonkenberg te leeren kennen.

Hoe heb ik in die dagen voor dezen organisator in bewondering gestaan.

Neen, niet wijl hij mij in de geheimen van zijn organisatie inwijdde, met getallen pronkte, met statistieken „bewees". Geen sprake ervan. Maar wijl hij zijn tijd kéhde, de gevaren van den tijd zag, onmiddellijk begreep, waar ergens een hand verslapte, die meê hel roer gegrepen had in vroeger dagen, en waar onder de jongeren de clubgeest geen kans gelu-egen had om te bederven, en dan voorts de mogelijkheid aanwezig zou kunnen zijn tot positieven opbouw in de k e r k.

Dit was te meer hierom zoo moeilijk in die» tijd, wijl ieder, die de dingen op een andere m a-n i e r zei dan de sprekende representanten eener voorgaande generatie gewoon geweest waren, door de heeren-van-de-club dadelijk bij „de" jongeren werd ingelijfd, en dus tot de eigen groep gerekend wierd. Of althans op het lijstje kwam te staan van hen, tot wie een aanzoek komen moest om mee te doen. Dit laatste dan in zulke gevallen, waarin nog niet al te vaak de nood het onderwerp van een opstel van gegadigden geweest was.

Maai-Vonkenberg heeft den strijd voelen komen en heeft zijn jongelingen beschermd. Hij wist te onderscheiden tusschen jongere en jongere; hij wist, wie op den grondslag der gereformeerde gedachte verder bouwde en wie den overgang naar Schleiermacher of diens nieuwste adepten voor zichzelf en anderen voltrok. En hij wist wie hij uitnoodigde om op zijn bondsdagen te spreken, en wat hij zeggen moest op de hemelvaartsdagen, om op zuivere wijze het heilsfeit van den dag en het openbaringswoord van den dag te verbinden met de vragen van den tijd, onder afwijzing van wat vreemd was aan het gereformeerde denken en belijden.

Hij heeft de uitkomst gezien, en wij hebben ze ook gezien.

En als we eerlijk zijn, dan geven g e 1 ij k. we hem

Jammer dat zoo velen de consequenties nog niet erkennen willen, ook al heeft de uitkomst bewiezen, dat het monster, dat Vonkenberg den kop heeft willen indrukken, grooter is geweest, dan velen vermoed hebben. We hebben nog Ie worstelen met de gevaren, die Vonkenberg heeit willen bezweren; het kwaad is bij lange na nog niet overwonnen. Ik weet, dat Ds Vonkenberg hiervan verdriet gehad heeft; zijn belangstelling voor wat er op theologisch, politiek, economisch.^ en op school-gebied zich voordeed, bleef tot het laatste toe levendig, en — zuiver. Hij is heengegaan met zorg over den loop, dien de dingen veelszins namen onder ons. Nog enkele maanden geleden spraken we samen daarover in zijn woning.

En aan diegenen, die het noodig vinden, zich tegen Vonkenbergs beroep op hun gereformeerd verleden ietwat gereserveerd te houden door zijn strijd voor hun eigen geloof met wat ethische laatdunkendheid te bequalificeeren, zou ik willen vragen: wat zou er vandaag van de Gereformeerde Kerken geworden zijn zonder den genialen greep, dien Vonkenberg naar de jeugd gedaan heeft? Wat zou er in Nederland verloren zijn gegaan, hoeveel nieuw werk zou niet tot stand gekomen zijn, als Vonkenberg niet zijn leerlingen had doen uitgaan naar links en rechts? Laat men deze nagedachtenis eeren door gereformeerd te worden, en zich tot het Calvinisme, wijl tot God, te bekeeren, waar dit noodig is.

Is de N.S.B. Christelijk? (X.)

(Intermezzo, toch verband met het voorgaande.) houdende

(De kwestie van het Vr ij metselaarschap openlijk gesteld.)

Verleden week beloofden we te spreken over de kwestie van „continuïteit" en „discretie". Maar een j.l. Zaterdag ontvangen exemplaar van een

„Open brief" aan den Heer Mussert, leider van de N. S. B. doet ons besluiten, even van het program af te wijken. Ik doe dat zonder aarzeling; want eigenlijk raken we met het geval van dien open brief toch nog hetzelfde onderwerp, als we verleden week hebben behandeld: n.l. de kwestie van het „zich-zelf opheffen" tot de ware menschelijkheid.

Deze moraal, men weet het, is óók in de Vrijmetselarij reeds jaren lang gehuldigd, en vindt er in de symbolen, waarvan men zich bedient een duidelijke uitdrukking.

Aan die analogie met de vrijmetselarij hebben we in onze bespreking van de N. S. B. tot nu toe geen opzettelijke aandacht geschonken. Wel is terloops even opgemerkt, in een van de over de N. S. B. door mij gehouden redevoeringen, misschien ook wel in een van de voorgaande artikelen, dat we ons niet in slaap lieten wiegen door de verzekering, gegeven van de zijde van het N. S. B. Hoofdkwartier, dat de nationaal-socialistische staat God als DRIJFKRACHT zou „belijden" (men moet maar niet vragen, hoe dat nu werkelijk zoo gebeuren kan). We veroorloofden ons toen dg opmerking, dat dit spreken over God als „d r ij f k r a c h t" heel wat anders is dan het eeren van God als WET-GEVER (kracht is geen persoon, en dr ij f-kracht is iets anders dan wet-gever). We merkten tevens op, dat ook de vrijmetselarij van die „mooie" woorden gebruikt, waar belijdende christenen geen zier om geven. Bijvoorbeeld, als God heet de „opperbouwmeester van het heelal". Of liever, als men onder dien naam alles opbergt, wat men van die „drijfkracht" zeggen, of, nog beter gezegd, verzwijgen wil.

Maar meer bedoelden we toen niet met deze

opmerking. W'el hadden we zelf er vaak aan gedacht, dat het wegnemen van de mogelijkheid van christelijke politiek, en het vereenigen (d. w. z. samentrommelen) van menschen van allerlei slag onder één niet-principiëel-gesteld staatkundig pro gram wonderwel leek op de „moraal"; die men kent uit de fabel der drie ringen, — een motiefje, dat bij de vrijmetselaren altijd weer terugkomt, en waarmee ook al de doodsteek toegebracht wil zijn aan alle confessioneele belijden, en aan het rekenen met den bewust en duidelijk beleden God, en het erkeimen der openbaring, ook in het openbare en staatkundige leven.

Maar we hadden geen reden, om verder te gaan, dan deze algemeene opmerking.

Immers, we durfden niet onderstellen, dat het HOOFDKWARTIER der N. S. B. een vrijmetselaar zou herbergen. We hadden wel gelezen, dat de heeren vrijmetselaars leden konden zijn der N. S. B^ en we hadden ons voorgenomen, daar nog even op te attendeeren, aan het eind, om de gereformeerden, die zich in deze beweging terstrikt hebben, te wijzen op het monsterverbond, dat ze hebben aangegaan met leden van de loge; een hierom zoo monsterlijk verbond, wijl de gereformeerde alles op papier heeft staan, wat hij gelooft en belijdt, terwijl de heeren van de loge door geheime beloften en geheime eeden altijd een masker voorhouden, en niemand een eerlijken open omgang garandeeren kunnen, maar — verder konden we niet gaan. Wilden we ook niet gaan. Want we hadden in de LAATSTE brochure der N. S. B., welke laatste brochure het Hoofdkwartier al zijn bestrijders op hoogen toon sommeert toch vooral te doen in rekening komen, we hadden in die laatste brochure, bl. 29 de stellige Terzekering gelezen, dat — al mochten dan vrijmetselaars leden der N. S. B. zijn, desniettemin de LEIDERS der N. S. B. nooit vrijmetselaar zouden mogen zijn. We lazen:

„De ttnzekerheid verbonden aan een min of meer geheim karakter maakt het echter noodzakelijk voorzichtigheid te betrachten, zoodat de leidende posities in de N.S.B, daarom onvereenigbaar zijn met het lidmaatschap van een geheim genootschap, waarin een gehoorzaamheidsbelofte is afgelegd."

We meenden, dat wel een zeer vér gaand staal van volksbedrog zou moeten worden aangenomen, indien op het hoofdkwartier der N. S. B. ook maar iemand lid van de vrijmetselarij kon zijn.

Tllians bereikt ons evenwel een Open Brief van den Heer J. H. H. Wamelinck, waarin deze rondweg den Heer Mussert beschuldigt, vrijmetselaar te zijn. We laten deze krasse uitspraak volgen:

Spaansche, Fortugeesche, Russische en de kleinere revoluties hebben alle onder leiding gestaan van vrijmetselaars, veilig ageerend onder schutse van logetempels en kolommen.

Nu houden niet zoozeer de blauwe vrijmetselaren, die verstandig, buiten de hoogere politiek worden gehouden, en die enkel hand-en spandiensten mogen rerrichten, zich met de nationale en internationale politiek bezig, maar wel de roode broeders der Hoogere Graden en eerlijk gezegd — laten we er maar geen doekjes om winden — beschouw ik U als de eerste trekpop in het Nederlandsche marionettenspel, waarbij de leiders van den ridder-Kadoschgraad en de andere Zonneridders schuil gaan tusschen de kolommen J en B van uw geheimzinnige tempels en de orders uitgeven.

Speculeerende op de onwetendheid van de groote massa hebt gij' de brutaliteit, al uw leden — ook de Christelijke! — den driehoek met het paslood erin, als magonniek kenteeken te laten dragen. Mundus vult decipi. Uw duizende leden, alle ongewild, vrijmetselaarsslaven!

En weet U, hoe uw prachtig opgedirkte „zonneridders" — de heeren zijn niet weinig van eigen voortreffelijkheid overtuigd — over het kerkgeloof, dat millioenen nog bezitten, waarmee ze gelukkig leven en gerust kunnen sterven en dat ze voor geen 1000 N.S.B.'ers willen missen, hoor en lees maar eens hoe uw groot-Officieren — de groote pieten! — daarover denken:

„Vooral is ons, door de oude tradition van den Rozenkruisgraad, als ridderlijk erfdeel nagelaten, de dure plicht, om individueel, in de buitenwereld, met de wapenen in onzen graad gewet, het levend onbeschreven woord, en het wereldhervormend woord, vleesch te doen worden, en het nog gekruisigde beeld der liefde te verlossen, en uit de assche te doen verrijizen van domheid, zelfzucht en bijgeloof; en zulks door in de eerste plaats, met al onze vermogens, met al onze kraicht, het Roomsch en onroomsch Jezuietisme te bestrijden, in die kerkmannen, die, ten einde hunne voordeelige positie te bewaren, het heilig privilege om het volk op te voeden misbruiken om het volk te verstompen."

Zoo oordeelde de Grootmeester in uw logetempel onder de broederen en grootmeesters, terwijl hij deze R'OEenkruisgraad noemde: De zenuwknoop der vrijlnetselarij', het neusje dus van den ma^onnieken zalm.

U, ir. Mussert, behoort blijkbaar niet tot de wetenden.

Juist, omdat ik achter uwe beweging, die licht en waarheid beweert te brengen, de sombere, donkere schim van de vrijmetselaren, pronkend met schootsvel, blauw lint en driehoek zie, die nationale gevoelens trachten te leiden in voor hen gunstige bedding, daarom wensch ik — en velen met mij' — niet mee te doen aan een doorzichtig pohtiek spel, waarin liberalen en vrijzinnig-democratische elementen, die al hun invloed zagen verdwijnen, listiger dan-ooit, verloren macht trachten te herwinnen.

Wij hebben gehad en kennen ze, vrijmetselaars­ ministers, magonnieke kamerleden en partijleiders enz. enz., en wijl kennen ook maar al te goed — en hebben het vele malen aan den lijve ondervoeden — vrijlmetselaaisknoeierijen en kuiperijen en bedrog.

Gij: zegt zoo open en eerlijk te zijn, een Israëliet zomder eenig bedrog.

Welnu, treedt dan als leider van de nationaal-socialistische beweging op het platform, met het van goud blinkend schootsvel voor, den meester-band met het meesterteeken om de schouders. D'an ziet de N.S.B, haren leider in zijn ware gedELante.

Merkwaardig is ook deze mededeeling:

Persoonlijk ken ik U niet. Uw Beweging was mü en de mijnen sympathiek in principe. Wie een prachtige positie durft prijs te geven, om het algemeen belang te dienen — mits niet zcmder ruggespraak en overeenkomsten — verdient bewondering en hulde. Gij' en uw beweging beweerde te wonen en te handelen in glazen paleizen. Dat klonk als betooverende zangen. Dat sleept een liohtgeloovig volk, moe en beu van geheime diplomatie, oogendienst en egoïsme, zoo gemakkelijk mede.

Ik heb ook een tijd dien schoenen droom gedroomd, totdat wij elementen, soms hoogst onkundige en ongeletterde, zagen opduiken uit den nationaal-socialistischen stroom, die tot geheime genootschappen en wereldbonden behooren, welke het algemeen belang niet kunnen dienen en hoogstens werktuigen zijn in de handen van X", den gTOoten onbekende. Dit wekte ongerustheid in menigen kring, die nog aan Hoogere, onzienlijke Machten gelooft. Men werd wakker. Men wreef zich de oogen uit. Men vroeg. Men zocht en vond en zag. Men werd met open oogen bedrogen. Men diende een uitvoerige nota bij U in. Op een herinneringsschrijven antwoordde U, zonder op de zaak in te gaan, tot men U eindelijk, dat dralen mwe, randweg vroeg: Is U vrijmetselaar?

Deze vraag werd in twee brieven gedaan en toen men

U eerlijk schreef, dat men alles zoude publiceeren, antwoordde U: „Publiceer U er dan tevens bij', dat men met dreigementen bij den leider van de N.S.B, aan het verkeerde kantoor is."

Ik voldoe hierbij' aan dit verzoek.

Op beantwoording van deze duidelijke vraag heeft niet een persoon, maar heel Nederland belang, omdat gij de allures aanneemt van toekomstig dictator in Nederland.

Evenmin als een Katholiek leider kan zijn van een Christelijk Historische Partij, of een Gereformeerd Predikant voorman van de Communisten, zoomin kan een vrijmetselaar leider zijn van een nationaal-socialistische beweging, die alle menschengroepen, ook Christelijke, wenscht te 'omvatten. Die vertrouwt Nederland niet! De vrijmetselarij met haar belachelijke geheimdoenerij is in Nederland niet gezien en begeerd. Dïiarom is het dan ook, dat ieder Nederlandsch staatsman van Goeman Borgesius tot Troelstra toe, zorgvuldig zijn schootsvel onder ministerrok en roode vlag verborg en verbergt.

Dat de Heer Mussert, als deze Open Brief waarheid spreekt, een antwoord op de vraag, hem gesteld, heeft ontweken, pleit niet voor hem. Hij had kunnen zeggen, mijnheer, lees wat er staat in onze laatste brochure, no. IV, laatste bladzijden; als U dan nog durft beweren, dat ik met de loge iets te maken heb, hebt gij me beschuldigd van bedrog, en kunnen we de zaak voor den rechter uitzoeken.

Indien de Heer Mussert lid der loge is, dan beteekent natuurlijk het „offer" — het laten loopen van zijn positie — niets. Want dan kan het geldelijk verlies door de loge rijkelijk vergoed worden, en heeft de zaak voorts het voordeel van reclame-materiaal.

Het is dus goed, dat de kwestie maar eens scherp gesteld wordt. Deze Open Brief heeft de verdienste, dat hij niet naar dingen vraagt, die niet publiek ter sprake mogen komen. Want de Heer Mussert heeft geschreven, laten schrijven althans, in brochure III: menschen als Mussert kunnen geen lid der loge zijn.

Overigens is het goed, afgedacht van alle mogelijke heeren van een of ander hoofdkwartier, dat ons volk weer eens gewezen wordt op de vrijmetselarij. Die ondergrondsche strooming blijft altijd een gevaar voor ons leven; mensclien, die met geheimen rondloopen, zijn objectief niet te vertrouwen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1934

De Reformatie | 8 Pagina's