GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Roomsche onzin over Calvijn.

Men zendt mij een knipsel (uit welk blad, kan ik niet nagaan) waarin de voormalige protestant, thans roomsch geworden heer J. Lammertse Lz., probeert Thomas Aquinas tegenover Galvijn te plaatsen. Inzake de erkenning van de souvereiniteit van God. Natuurlijk komt de uitverkiezing ter sprake. We lezen:

Voor CalviJB bestaat de Sooivereiniteit alleen tegenover den nietswaardigen mensch, zoogoed als voor hem de uitverkiezing slechts bestaat tégenover de verwerping. Hun beteekenis ligt in de tegenstelling, welke zij vormen ais zoodanig.

Daartegenover bomt Thomas schoon uit. Ook zijn ziel is diep doortrild van Gods absolute superioriteit over alles. Maar omdat Thomas diep ter aarde gebogen ligt voor de Souvereiniteit Gods, ziet hij' ook den mensoh en de geheele schepping anders als Galvijn. Thomas vindt het heel geen prettige gedeichte, dat de Souvereiniteit Gods noodzakelijk aan de schepping een versteirring oplegt, maar hij ziet veeleer juist alles uit kracht van die Souvereiniteit als een harmonische ontplooiing van haar ma«ht en kracht.

Thomas vindt een Souvereiniteit Gods over menschen die wat willen en wat kunnen en wat doen logischer, dan een Souvereiniteit over instrumenten en een gemechaniseerde schepping. En daarmede bevordert Thomas de eere Gtods bovenmate zeer.

Het is ons onbegrijpelijk, dat Roomschen met goede hersenen èn een goed geweten dergelijke artikelen kunnen laten drukken. Een goed catechisant bij ons weet, dat wat hier verstaan wordt onder „instrumenten" (tegenoiver menseben die wat willen) en onder een „gemechaniseerde schepping" (tegenover mensohen, die wat kunnen) aan Galvijn volkomen onbekend is. Zulke artikeltjes zijn een slag in de lucht; geen eer voor de roomsche pers. Althans, als deze prijs stelt op wetenschappelijke eerlijkheid. Het is een dwaasheid, te schrijven: „tegenover de Souvereiniteit Gods valt (bij Galvijn) alles lam weg, zonder vitaliteit, vermechaniseerd". Het is juist omgekeerd: wie Gods Souvereiniteit zóó geschapen heeft, dat zij niet lam, niet mechanisch zijn in zijn soheppings-geheel, die verhindert Hij door zijn zelfde souvereiniteit om ooit anders te worden. Het is juist de glorie van Galvijns helle-prediking, dat alles aan de loer-wet van zijn eerste beslaan tot in eeuwigheid gebonden blijift. M.a.w., dat het gansche beleid Gods over aarde, hemel en hel, niet toestaat, dat er iets „v e r"-mechaniseerd wordt. Dat woordje „v e r"-(mechaniseeren) is in Gods woordenboek niet bekend; en Galvijn beeft het ontdekt, dat het daarin niet voorkomt.

Meer hierover in den 3en druk van mijn: „Wat is de Hel? "

Bieed, niet leerstellig.

„Opbouw" (J. G. Frerichs) schrijft onder het qpschrift: „Breed, niet leerstellig":

He woordvoerders der Doopsgezinden hebben veel en gaarne gesproken van het ondogmatisoh karakter hunner broedersohap. Voor al hetgeen naar godsdienstige leerstelligheid zweemt, achten zij zich en de hunnen erfelijk immuun. Daarnaast behoort 'het tot de kwaliteiten van den allround Doopsgezinde, dat hij met stichting naar vrijzinnige of rechtzinnige prediking in eigen buis kan luisteren.

Ongetwijfeld zijn vele Doopsgezinde individuen, getoetst aan dezen volkomenheidsstandaard niet model. Er loopen modem-leerstelligen onder, die uit den aard der zaak nu ook kitteloorig zijn zelfs tegenover een gematigd rechtzinnig geluid. Omgekeerd kan een te vrijzinnig geluid ook ergernis geven. Maar in het algemeen geeft een Doopsgezinde op zijn best een goed specimen van 'het Protestantisme in zijn „broeden, niet leerstelligen" vorm, waarvan de Centrale Commissie in hare beginselverklaring spreekt. Deze en verwante geloofs-en levenshoudingen moeten haar voor den geest hebben gestaan, toen zij — een formuleering zoekende voor ons gemeenschappelijk bezit —• zich bewust werd te staan op het breede, niet omheinde en afgerasterde veld van een onleerstellig christendom en het vrijzinnig Protestantisme proclameerde tot een erfdeel van een minstens eenige eeuwen oud voorgeslacht. Men moet kerkhistoricus zijn om de vraag te kunnen beantwoorden, 'hoe ver deze geloofs-en levenshouding reikt in het verleden.

Inderdaad, deiarvoor moet men kerkhistoricus zijn.

Maar men behoeft dat niet eens te wezen, om te zien, en in te zien, en daarna ook waar te nemen, dat op de'spreuk: „breed, niet leerstellig" niets af te dingen valt.

Want al wat „lucht" is, (dit is hoUandsch, geen zuidhoUandsch, dus is het een zelfstandig, «n geen bijvoeglijk naamwoord) is „breed". Maar de lucht verwaait dan ook. En gas verdampt. Breed, niet leerstellig.

, - < ''* Lnther, Barth, Miskotte, Bnskes.

Ds W. H. V. d. Vegt schrijft in „Zeeuwsche Kb." een artikel, dat zich moeilijk laat verknippen, en dat ik daai^ om in zijn geheel hier opneem:

De vorige week eindigden we met een vraag van Sikkel omtrent de dienaren des Woords: tuinharkers en stukadoors genoeg —-maar ontsluiters der Schriften, als echte met merg gevoede zonen van Galvijn?

Het staat te bezien of wij van zijn vraagteeken een uitroepteeken mogen maken. Ik zie het tenminste als een waarschuwing van zeer bevoegde zijde als Colijn in zijn bekend art.: „Jezus Christus en het Staats^ leven" verklaart, dat de belijdenis van Christus' Koningschap niet in het centrum staat van het bewustzijn der gemeente. Daarmee is zeker ook iets gezegd van onze prediking. Want er is wisselwerking. Ook al zou de prediking van Christus' Koningschap wel trouw gebracht worden, maar niet volledig doordringen tot het bewustzijn der gemeente, het leven der gemeente oefent ook invloed op de prediking. Dan komt er nog gemakkelijk afwijking van de Reformatorisohe lijn.

Met opzet noem ik hier den naam van Galvijn. Want wie Luther zou noemen, zou moeUifk kunnen volhouden dat reformatorisch tevens beteekent het uitroepen van de souvereiniteit Gods over eiken levenskring. Luther nam in elk geval zijn uitgangsipunt niet in de souvereiniteit Gods. De herinner alleen maar aan de vrijze, waarop by handelt over de wet Gods. Hij ziet haar niet als levenswet voor de kinderen des koninkrijks. „In de kerk hebben wij geen wet", zegt hij meer dan eens. En wel staat tegenover zoo'n uitspraak wat hij elders opmerkt: „God wil, dat wij de tien geboden met groote vlijt zullen houden", maar de wet Gods als noirmatieve eisch staat bij hem geheel op den achtergrond. Het !best geven wij zi.in beschouwing weer door te zeggen, dat de wet bron is van ellendekennis en dat wij ook zoo afkeerig worden van alle kwaad, omdat de wet ons berouw geleerd heeft over dat kwaad. Daar zijn Irij Luther zelfs enkele lijnen te vinden, die doorloopen tot in de theologie van de Zwitsers. In een preek om heiligen Ohristtage zegt Luther: „Vraagt ge wat voor een koning Christus is, zoo ziet ge hier. dat hij koning is van den hemel en de Engelen.... Des keizers rijk is een wereldlijk rijk, 'hij richt en sticht wereldlijke zaken. Christus heeft met zulke wereldsche zaken niets van doen...."

(Zoo zegt Thumeysen het nu ook in , J)as Wort Gottes imd die Kirche", bl. 119: „sympatShiek tegenover het staatsieven te staan is den christen principieel verboden".)

Ook de waardeering van 'het natuurlijke leven is 'bij Luther anders dan bij Galvijn. Er blijft bij Luther altijd nog •wat over van het klooster. Het lichaam noemt hij graag: een „madenzak": „een z: warte. vuile vieze, stinkende Madensack".

Daarom neem dk reformatorisch liefst in den zin van Galvinistisoh.

Bij Luther is Christus alleen een koning van het eeuwige leven, het eeuwige staat tegenover 'het tijdelijke. De kerk heeft dan iets van een belegerde stad. Luther Heeft eenzijdig in verdedigingsstelling.

Bij Galvijn is dat anders. Hij leeft in offensieve stelhng; de kerk is als een staand leger, dat een aanvalsoorlog te voeren iheeft. Bij Galvijn raakt de kerk in beweging en de Engelen versnellen bet tempo. Hij weet, dat hemel en aarde 'bewogen zijn in de beweging der 'kerk. (Dat geeft wijde perspectieven. Wanneer b.v. ©en protestantsch volk politieke machtsvergrooting kan krijgen, is hem dat uitbreiding van het rijk Crods: groot zal de groei van 'het rijk van Christus zijn) tbrief van Farel, Maart 1539).

Men heeft dit wel eens cidtuur-optimisme genoemd. Brunner zegt (Das Gebot und Ordnungen, M. 598): „het optimisme, waarmee Galvijn over den staat apreeikt is voor ons onbegrijpelijk". Maar, het is op z'n minst onbegrijpelijk voor ons, dat men Galvijn zoo moeilijk verstaat. Hij is toch in zijn uitspraken duidelijk genoeg ! Zoo dn de voorrede van zijn Institutie, waar hij onomwonden verklaart: „hii die niet regeert met het doel God er mee te dienen, is geen koning, maar een roover". Illustraties van deze uitspraak zijn niet zoo spaarzamelijk in zijn werken verspreid, zie alleen maar zijn verklaring van het achtste gebod naar Deut. 5. Galvijn zegt in het gezicht van 'het cultuurleven om beurten „ja" en „neen". „Ja" als het gaat over de goederen der aarde en de instellingen Gods in de wereld; „neen" als hij ziet op de menschen der wereld en hun wereldsche praktijken. Wie hier ook maar matig kennis van neemt, zal verwonderd staan over de vrijmoedigheid, waarmee Ds Buskes in „De 'Openbaring der Verborgenheid" de felle kritiek van Dr Miskotte ^) principieel kan noemen en zelfs van Neo-Galvinisme spreekt. Temeer, omdat hij hier de eschatologische heilsverwachting nog 'bij te pas brengt en Galvijn niet schroomt een innig ver'band te leggen tusschen nationale goederen en den voortgang van het koninkrijk Gods. Het neo aan het Calvinisme ds hier niet 'bij ons. Ook behoeven wij 'hier het spoor van 'Galvijn niet te verilaten, omdat wij bij zijn cultum-waardeering onzen borizon zouden zien afgesloten. Integendeel: Galvijn is universeel en denkt oecumenisch. Hij zegt het zoo enthousiast : „het koninkrijk Gods moet uitgebreid worden over heel de aarde. Want God 'heeft de gansche wereld alleen geschapen, dat ze schouwtooneel van zijn 'heerlijkheid zou zijn". Dat brengt tot nieuwbouw op alle terrein en doet ons het rijk Gods internationaal zien. Zoo spreekt hij over den

onweerstaaabaren voortgang van 't Godsrijk over heel de wereld : „van dag tot dag groeit het en gjtat het beter met zijn vorderingen (meiUus provehatur)".

Mt rijk Gods is het rijk van Christus. Calvijn noemt Christus den „Vicarius Dei", den plaatsvervanger Gods. Voor Calvijn zijn rijk en kerk van Christus vaak gelijk: „daar de kerk van Christus is", zegt hij in de eerste uitgave van zijn Institutie en hij neemt dan het Woord, het sacrosante Woord van Christus, diens schepter, zonder vireLken Hij niet regeert". Zoo krijgt in het rijk Gods de kerk en haar prediking een zeer bijzondere plaats.

De kerk met haar prediking is voor Calvijn dan allerminst „Seligkeitsanstalt", een lazaret voor zieken en gewonden; het is een leger aan het front. Van zichzelf zegt hij: , . Maar God heeft gewild, dat ik zou zijn een trompet om tot Hem te verzamelen in gehoorzaamheid aan Hem het volk dat vsin Hem is".

En van dit beginsel is heel zijn prediking doortrokken.

Tot zoover Ds v. d. Vegt.

Met de lijnen, die hij trekt, zijn we het volkomen eens. Het doorenijden van den band tusschen eeuwigheid en tijd, zooals dat bij Barth en bij zijn verre volgelingen, ook Haitjema, en Miskotte, ook bij een deel der publicisten uit den Woord-en-Geest-kring, helaas maar al te vaak nog heele of halve instemming vindt, is een typische uiting van de verlegenheid, waartoe men in de landen, die met Luthers geest gedrenkt geweest zijn, komen moest. Het is dezelfde lijn, die Ds Buskes drijft tot zijn ongereformeerde uit-een-rukking (we gaven indertijd citaten) van Godsrijk en wereldrijk, zootils die twee dan verkeerd worden genoemd en onderscheiden. En met deze misverstanden worden wij dan verder gevoed door de hand van Dr Haitjema. Zoo komen onze afgedwaalden bij de C.D.U., of bij de N.S.B, en wat dies meer zij.

En intusschen schrijft men van dien kant dan een boek over de Openbaring van de Verborgenheid, pardon, over de Verborgenheid der Openbaring. En geeft daaraan den ondertitel: over de beteekenis der dialectische theologie. En dat, terwijl deze zelf, voor wie de discussies heeft gevolgd, zich hopeloos heeft vastgewerkt, en op de beslissende punten in het slop geraakt is. Zelden is een boek zoo overmoedig geweest, als dit. Het praat over de beteekenis der dialectische theologie, alsof er nog iets meer dan een ruïne was, als eenzaam overblijfsel van den eens gebouwden, sinds omvergestooten zender voor den omroepdienst der Gezamenlijke Openbaringsgetuigen der Dialectische Theologie...

Meer hierover merk ik op in aanteekeningen in mijn ' dezer dagen verschijnend gesclirift: Dé dogmatiscHe Beteekenis der „Afscheiding", ook voor onzen tijd.

Een tekstkeuze, vóór de nienwe psalmberQining.

Ds J. W. Gunst schrijft in Leidsche Kb." over de geschiedenis van het psalmgezang in Nederland. Leuke bizonderheden komen naar voren. O.m. dit schoone verhaal uit den tijd, toen de nieuwe berijming werd ingevoerd, en de oude van Datheen verdrongen werd:

Hun arbeid werd bij de invoering met veel ondank beloond, en het kostte niet weinig moeite om sommige gemeenten te bewegen afstand te doen van Datheens berijming en de nieuwe aan te nemen. Men ging zelfs zoo ver, dat het negental verketterd en voor godslEister^aars uitgekreten werd. Het ontwikkelde gedeelte der gemeente was echter met den nieuwen bundel zeer ingenomen; enkele vromen vreesden voor verwarring. Opmerkelijfc is het, hoe goed-en afkeuring alom werden gehoord.

Een predikant te Steenwijk gaf een predikatie mt over Jesaja 24:14, 15, 16. Die zullen hunne stem opheffen, zij zullen vroolijk zingen, vanwege de heerlijkheid des Heeren zullen zij juichen van de zee af. Daarom eert den Heere in de valleien, in de vsilleien der zee den naam des Heeren des Gods Israels. Van het uiterste einde der aarde hooren wij psaJmen, tot verheerlijking des Rechtvaardigen. Doch nu zeg ik: k word mager, ik word mager, wee mij; de trouweloozen handelen trouwelooslijk, en met trouweloosheid handelen de trouweloozen trouwelooslijk.

Tot opschrift van zijn tekst koos hij: De juichende wachters vanwege de heerlijkheid des Heeren, en de invoering van een wijs verbeterd kerkgezang in plaats der verouderde psalmberijming van den lofwaardigen Petrus Datheen.

Een in dien tijd geacht predikant hield een leerrede naar aanleiding van Psalm 92 : 2: et is goed, dat men den Heere love, en Uw uEiam psalmzinge, o Allerhoogste!

Aan het slot van zijn predikatie riep deze voorstander der nieuw© Psalmen zijn gemeente toe:

Zingt, vrome zangers, zingt! de hemel gaaX u voor En wacht u zingend in zijn choor, Daar zult gij Jezus zien met al Zijn lievelingen, En nimmer oude Psalmen zingen.

In Zeeuwsche derpen zocht men allerlei voorwendsels om de invoering te ontduiken, en voegde men zich eindelijk slechts morrend en mokkend naar de nieuwe verordening.

Een voorzanger verstoutte zich de opgegeven verzen van zijn geliefden Datheen te zingen, en legde het nieuwe psalmboek zoo in den weg, dat de predikant het op moest rapen, of er overheen stappen, wilde hij het niet met den voet vertreden, tot groot genoegen van den Kerkeraad, die den voorzanger de hand boven het hoofd hield.

Vele boeren lieten hun boeken op de bank liggen en gingen door met het zingen van de psalmen van Datheen, op de hun welbekende wijs.

Vermoedelijk zal er ook wel eens, vanwege die „magerheid", met dezen tekst terugkeer tot Datheen als eisch des Heeren zijn bepleit.


1) Op het 'tioek: „Jezus Christus en het menschenleven", waarin ook bovengenoemd artikel van Colijn te vinden is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1934

De Reformatie | 4 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1934

De Reformatie | 4 Pagina's