GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Verdachtmaking?

Prof. Ku-yper schrijft in „De Heraut" :

De herdenking van Calvijn naar aanleiding van het feit, dat het vierhonderd jaar geleden was, dait zijn Institutie geschreven werd, heeft ook nu weer, evenals bij het Calvinistencongres, dat verleden jaar te Amsterdam gehouden werd, aanleiding gegeven tot oritiek, omdat daaraan personen deelnamen, die naar men beweerde niet Calvinist waren

Reeds op zich zelf lijkt deze critiek ons weinig billijk. In plaats van waardeering te hebben voor degenen, die deze Calvijnherdehking op touw hebben gezet, en te gevoelen, welk een krachtig propagandaniiddel daarin school voor de weeropleving van het Calvinisme in Frankrijk, heeft men niet anders over dan critiek en nogmaals critiek, omdalt biJ deze herdenking ook personen zijn opgetreden, die, hoe groot hun bewondering voor Calviin is en hoezeer ze door hun historische studiën hebben bijgedragen om licht over Calvijn te verspreiden, toch niet met Calvijns denkbeelden bet in alle opzichten eens waren.

Prof. Albert Lefranc, een der uitnemends'te geleerden van Frankrijk, die afstamt van de familie van Calvijns moeder, heeft, hoewel hij zelf zeker geen Cal­ vinist is, een zeer belangrijke studie geschreven over Calvijns jeugd, een studie, die door Prof. Doumergue in ziJn biografie telkens wordt aangehaald, terwijl hij oök door andere geschriften veel licht heeft geworpen op den ikring en den tijd, waarin Calvijn leefde. Was het ten onrechte, dat men hem een eereplaats aanbood ?

Prof. Eugene Ghois-y van Geneve , heeft evenzeer naam gemaakt door zijn geschrift over de Theocratie te Geneve ten tijde van Calvijn, waarin hij, zooals ieder historidkenner weet, een zeer waardevolle bijdrage leverde voor de kennis van Calvijns staatkundige beginselen. Moest men hem uitsluiten, omdat hij bezwaar heeft tegen de praedestinatieleer van Calvijn ?

Is 'het niet zoo, dat bij de herdenking van eiken groeten persoon uit de historie — want daarom ging 'het — men dankbaar de medewerking begroet van 'hen, die, al zijn ze op verschillende punten een andere meening toegedaan, toch hun waardeering willen uitspreken voor wat door die helden en genieën is gedaan?

, lEr ligt iets kleinzieligs in, wanneer men zoo den (kring wU beperken tot dien der engste geestverwanten. Bij de herdenking der Afsöheiding te Utrecht heeft men anders geoordeeld en gewaardeerd de hulde door een Roomschen en een liberalen Minister aan den geloofsmoed der mannen van de Afscheiding gebracht.

Maar erger nog wordt 'het wanneer die critiek gebruik maakt van 'het wapen der verdachtma k i n g. Evenals aan het Calvinistisch Congres te Amsterdam, werd zoo ook aan deze Calvijnherdenking deelgenomen door Prof. Wencelius, een Fransohman, 'die hoogleeraar is in Amerika. Dr Van Lonkhuyzen ontzag zich niet in de „Amerikaansche Wachter" het volgende over 'hem te schrijven :

„Prof. Wencelius — wiens positie aan een Amerikaansöh vrij zinnig college hem in zake de zuiverheid van 'zijn Calvinisme, naar Dr Beets antwoordt, wel 'zeer verdacht maait — was op dat congres (in Amsterdam, K. S.) de vertegenwoordiger van de Amerikaansche Calvinisten, van Calvin Col- 1 ege, van de Christelijke Gereformeerde Kerk, enz.! Zoo werd hij daar geaccepteerd ! I s dat e e r I ij k ? "

Prof. Schilder nam dit in „De Reformatie" over onder 'het opschrift: Vrij'zinnig en Calvinistisch; weea er op, dat Prof. Wencehus deel zou nemen aan de herdehking van Calvijns levenswerk en liet na dit citaat er op volgen : „In Parijs wordt aldus voortgezet voor een deel wat in Amsterdam begonnen is."

Daar ik Prof. Wencelius persoonlijk heb leeren kennen tijdene zijn verblijf in Holland, heb ik hem dit citaat en hetgeen Prof. Schilder schreef, toegezonden en daarop van hem den volgenden brief ontvangen, dien i!k met zijn toestemming publiceer :

We geven de Hollandsohe vertaling :

Belfort, 26 Maart 1935.

Mijn waarde collega.

Ik zeg u van ganscher harte dank voor uwe mededeeling. Ik 'ben verstomd van verbazing over aUes wat personen, di-e ik niet eens de eer heb te kennen, over mii kunnen verteUen. Laat me trachten de vragen naar volgorde te behandelen.

Ik ben professor in de Fransche letterkunde aan het Swarlihmore College in Pennsylvanië. Dit ooUege is gesticht door Kwakers. Liberaal in den goeden 'zin van dit woord, laat het de professoren geheel vrij in hun religieuze meeningen. Het bedoelt niet anders dan de wetenschappelijke en zedelijke waarde van degenen, die er onderwijs aan geven, te waajdeeren. In dit college ben ik de eerste geweest, die de studie van Calvijn gezet heib op het programma van het onderwijs in 'het FransCh van de XVIe eeuw en ik heb er altijd zorg voor gedragen, dat mijne studenten door Calvijn's geschriften zelf te bestudeeren, hem leerden kennen, die de schepper wa, s van het philosophische en reUgieuze Fransch.

Ik ben hulpprediker van de Fransche Kert te Philadelphia. Ik heb om het nauwkeurig uit te drukken den titel van „french assistent" (Fransch helper) en van „lay preacher" (leeken-prediker). Ik heb het beroep van deze kerk aangenomen, welke kerk te zeer door de crisis in moeite was geraakt om er een regelmatigen prediker op na te houden, en ik heb alleen daarom op mij genomen om haar te dienen, omdat de Westminstersobe Confessie, die haar grondslag vormt, in den strikten zin overeenkomt met mijn Calvinistische overtuiging.

Ik ben sedert 1932 hd van de Calvinistische Vereeniging van Frankrijk, welke als beginsel van haar activiteit en organisatie aangenomen heeft de leer door Calvijn uiteengezet en die, welke te vinden is in de geloofsbelijdenissen, die door het onderwijs van Calvijn zijn geïnspireerd.

Op het Congres te Amsterdam was ik tegelijk afgevaardigde van de Calvinistische Vereeniging van Frankrijk en vertegenwoordigde ik de synode van de Fransche Kerken van Amerika. Een synode, waarvan de president, Dr Maynard, de vertegenwoordiger ia van de oudste Hugenotenkerk der Vereenigde Staten, gesticht in uw Nieuw-Amsterdam.

Eindelijk, te Parijs heb ik het woord gevoerd in mijn quaUteit van lid van de Calvinistische Vereeniging van Frankrijk en omdat ik bezig ben een dissertatie te schrijven ten einde den doctorstitel te krijgen in de Letteren bij de Sorbonne, welke dissertatie tol onderwerp zal hebben: „De aesfhetica (kunst-leer) van Calvijn".

Indien men een oordeel wil vellen over mijn CaMnistische overtuiging, dan verzoek ik u al degenen, die over mij geschreven hebben, uit te noodigen mij hun naam en adres te willen geven en ik zal hun dan miJn boek doen toekomen, zoodra het verschijnen zal.

In afwachting daarvan verzoök ik hun een artikel te lezen, dat bezig is te verschijnen in de „Evangelical Quarterly" van Januari 1935 af, over „De idee van gematigdheid in de gedachte van Calvijn", en een artikel dat verschijnen zal in de „Revue d'Histoire et 'de Philosophie Religieuse", uitgegeven door de Protestantsohe Theologische Faculteit van Straatsburg, in Maart-April 1935. De beide aritikelen kunnen 'hen welUcht dienen om zich een opinie te vormen te mijnen opzichte.

Ik heb de groote eer als hd van het Fransohe Onderwijzerscorps, dat in den vreemde optreedt, een studiebeurs te ontvangen van het Cartesius-huis te Amsterdam, teneinde mij in staat te stellen mün boek over 'Calvijn te voltooien en nog een ander, dat ik voorbereid over Calvijn en Rembrandt. Van mijn bezoek aan Nederland bewaar ik de beste 'herinneringen; ik ben gelukkig geweest en ben er teotsch op, dat ik vijf maanden geleefd heb in een land, wasur de leer van Calvijn nog zoo levend is.

Mijn 'groot verlangen is mij vele vrienden te verwerven in 'dit Holland, dat voor mij een tweede geestelijk vaderland is. En aangezien we over Calvijn spreken, sta mij toe de volgende passage aan te halen uit een brief, dien de Reformator schreef aan 'Gryneue (in het Corpus Ref.t. X 2e, blz. 405):

„God 'heeft' nooit Zijne knechten met zulk een weldaad begiftigd, dat ieder hunner begaafd was met een volledig en in elk opzicht volmaakt verstand. En hij deed dat zonder twijfel met de bedoeling, dat Hii ons in de eerste plaats in nederigheid zou houden en vervolgens, opdat wij ons zouden toeleggen op broederlijke gemeenschap."

Ik wensch aan al de discipelen van Calvijn deze nederigiheid en deze broederlijke gezindheid toe. En ik wil dezen 'brief niet eindigen zonder u nog te zeggen, hoezeer ik uwe vriendschap en gastvrijheid heb ge^waardeerd, toen ik uw schoone land heb bezocht. Ik Wijf 'de grootste vriend van al de ware Calvinisten in 'Holland en wensch niet anders dan dit ééne: mee te werken, zooals ook zij het moeten doen, aan de verwerkelijking van een Glorie, die oneindig 'hoog moei staan boven alle kleinzielige polemieken, welke onwaardig zijn voor wie 'zich een volgeling noemt van den grooten Reformator.

WU de betuiging aanvaarden van miJn eerbiedige gevoelens.

Uw geheel toegewijde,

LEON WENCELIUS,

Licentiaat in de Letteren en in de Theologie van 'de Universiteit van Straatsburg.

Doctor in de Theologie van de Union Theological Seminarie van N.-York.

Professor aan het Swarthmore College.

Hulpprediker van de Fransche Kerk Philadelphia. te

Prof. Kuyper voegt er aan toe :

Er behoeft 'hieraan geen woord toegevoegd te worden, dan alleen, dat we betreuren, dat Prof. Schilder op een dergelijke wijze polemiek voert.

Zie over dit alles Kerkelijk Leren.

K. 8.

• '., ^ ^^ ^ Waarom het eigenlijk gaat in den Duitschen kerkstrijd.

In „De Groene Amsterdammer" schrijft Roland:

Ondanks de maatregelen, die de laatste weken genomen zijn tegen honderden predikanten der Evangelische Kerk, is de hoofdaanval van het Nationaal-Socialisme tegen de Roomsch Katholieke Kerk gericht. Het parool van een kerk los van Rome is tot een strijdkreet geworden, die van hoogerhand stilzwijgend wordt geduld en door aanzienlijke Nationaal-Socialistische partij-instanties wordt ondeisteund. De verbrokkeling van het Duitsche Protestantisme en de bereidheid van een gedeelte der Belijdenispredikanten om ten aanzien van de totaliteitskwestie een compromis te aanvaarden, maakt het den Nationaal-Socialistiscben cultuurstrijders betrekkelijk gemakkelijk, openlij'k op brutale wijze tegen het aan de belijdenis trouw gebleven Protestantsche front op te treden. Anders is het gesteld met de Katholieke Kerk. „Het universeele standpunt van de Roomsche Kerk is de doodsvijand der totaliteitsidee van het Nationaal-Socialisme", heeft Alfred Rosenberg gezegd. Daarmede heeft bit de diepste wortelen van het kerkelijke vraagstuk blootgelegd.

Wij, die tot voor zeer kort nog midden in het Duitsche kerkelijke leven hebben gestaan en nu, in ballingschap de dagelijksc'he gebeurtenissen volgen, wij zien dat het op dit oogenblik niet langer om op zichzelf staande daden gaat van willekeur van ondergeschikte Nationaal-Socialistische partiJ-instanties tegen de door den Leider plechtig gewaarborgde kerkelijke rechten.

Hetgaat omheelwatbelangrijkers, nar melijk om de vraag, of het door Alfred Rosenberg in zijn „Mythus des XX. Jahrhunderts" geproclameerde dogma: „De krachten van het Noordsche bloed vertegenwoordigen het positieve Christendom", ten grondslag zal worden gelegd aan de wereldbeschouwing van de Duitsche Na^ tionale Kerk, waarvoor men thans ijvert. Met andere woorden: of het zal komen tot gelijkschakeling op godsdienstig gebied en daarmede tot de f e i t e 1 ü k e ontbinding der bestaande kerken. Zooals Rosenberg heeft gezegd: „De revolutie op politiek gebied is weliswaar geëindigd, maar up het terrein van cultuur en wereldbeschouwing gaat de revolutie verder".

Het kerkelijke en cultureele vraagstuk in Duitschland heeft zich thans ontwikkeld tot een wereldprobleem. Wie thans nog meent deze kwestie als een interne Duitsche aangelegenheid te kunnen afdoen, heeft geen begrip van den verschrikkelijken ernst van het ontwikkelingsproces, dat Rosenberg en de zijnen voorstaan, en dat zich thans reeds in groote trekken begint af te teekpien.

Het Nationaal-Socialistische Duitschland heeft niet alleen het vraagstuk der machtsverhoudingen opnieuw in Europa aan de orde gesteld, maar in nauw verband daarmede ook h^t godsdienstig-cultureele probleem. Een over'winning van het Nationaal-Socialisme over de kampioenen voor vrijheid op cultureel en gO'dsdienstig gebied in Duitschland zou ingrijpende en pijnlijke gevolgen hebben voor de vrijheid op kerkelijk en cultureel gebied in de overige staten, en daardoor

de zedelijke grondslagen der Europeesche totkerea in anti-ohristeiyken zin moeten wijzigen. Daarom yormen de woorden, die wij aantreffen in het boekje Tan aartsbisschop Oröber van Freiburg over „De Duitsche Nationale Kerk", een profetische waarschuwing voor geheel de bevolking van Europa.

Even later:

De kern van het Christelijk verzet tegen het streven naar gelijkschakeling is diep-godsdienstlg van aard. Dit verzet beteekent een godsdienstige ontwaking van een omvang en diepte, zooals de wereld er in eeuwen niet heeft gekend. De Protestantsohe en Katholieke kerkgebouwen, maar ook de Joodsche synagogen zijn tjokvol. En het is een aangrijpend en onvergetelijk schouwspel, te zien, hoe zich voor de kerken honderden menschen verzamelen en vaak bij het verschijnen van de moedige, voor de vrijheid der leer strijdende geestelijken, eerbiedig neerknielen.

Wat predikaties en vrome boeken in eeuwen niet •klaar speelden, namelijk het terugwinnen van groeien die van de Kerken vervreemd waren, dat wordt thans tot werkelijkheid, ten deele als reactie op de piopaganda voor het Nieuwe Heidendom.

De cultuurstrijd in Duitschland is in zijn oorz2Lken, zijn logica en zijn gevolgen slechts dan te begrijpen, wanneer men de wereldbeschouwing van het Nationalisme in het oog houdt. Het is waar, nog strijden in den kring van 'het Nationaal-Socialisme verschillende stroomingen op het gebied van wereldbeschouwing met elkaar om de hegemonie. Nog heeft de opperste leiding der N. S. D. A. P. het beslissende woord niet gesproken in de cultureele kwestie. Maar de ongebreidelde propaganda der tegenstanders van het Christendom en van de geestelijke vrijheid doet juist op dit gebied ernstig gevaar dreigen, en concentreert juist daar haar beste krachten, waar de weg naar de toekomst ligt, namelijk bij de jeugd.

Eenigen tijd geleden heeft Alfred Rosenberg te Berlijn voor een uitgelezen gezelschap van genoodigden uit de kringen der Nationaal-Socialistische leiders een lezing gehouden, die rechtstreeks ging over de gelijkschakeling op cultureel gebied. Onder bijval der aanwezigen poneerde Rosenberg de schepping van een Duitsche Nationale Kerk als het cultureele hoofddoel der Nationaal-Socialistische beweging. De opperste leiding moge dit streven nog als een particuliere beweging behandelen, daar staat tegenover, dat op de scholen bijvoorbeeld Rosenberg's boek „Der Mythus des XX. JahAunderts" reeds officieel wordt gebruikt als handleiding voor het onderricht op het gebied van wereldbeschouwing, zooals trouwens de geheele leerstof op de scholen van bet tegenwoordige Duitschland van deze denkbeelden en leerstellingen doortrokken is.

Er zijn hoogst ernstige lieden, die van oordeel zijn, dat al deze dingen slechts kinderziekten van het Duitsche Nationaal-Socialisme zijn. Zij wijzen op het feit, dat de oude, behoudende, conservatief-Chiistelijke elementen in den Nationaal-Sooialistischen staat steeds grooteran invloed krijgen. Daar stellen zij dan al hun hof> p op. Deze hoop is echter ijdel. De door de Nationaal-Socialistische revolutie naar voren gekomen jonge Nationaal-Socialistische leddersgroep is met steeds stijgend succes bezig, de in maatschappelijk opzicht doorslag gevende kringen van het Duitsche volk tot 'haar leerstellingen te bekeeren. Met dit proces dreigt zich tegelijkertijd duidelijk zichtbaar de omvorming van de zedelijke grondslagen der samenleving te voltrekken.

Het is geen toeval, dat de omgeving van den Leider al zijn daden bewust in een dichten sluier van mystiek halfduister hult. De daden van den Leider worden, als „geboren uit de wetten van bloed en ras", reeds als onfeilbaar beschouwd.

„Een duister nieuw Heidendom", zoo besluit de schrijver. We wilden, dat we het woord overdreven konden noemen. Maar we durven die uitspraak niet aan.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's