GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Petrus Datheens Psalmen Davids" (in Dr J. PoUmann's „Ons Eijen Volkslied")

door Jan Zwart.

II.

„Mijn boek", zegt de Schrijver in „Woord vooraf", „wil de tallooze verkeerde begrippen en daden signaleeren, waaraan ons VoUislied ten gronde is gegaan..."

„Het is een onbarmhartige diagnose geworden..."

„Het moest op sommige punten wel den vorm aannemen van een fel requisitoir..."

Dat signaleeren, die diagnose en dat fel requisitoir betreffen wel in hoofdzaak bet Calvinisme.

Wie des Schrijvers pag. 73—88 opslaat, „Calvinisme en Volkslied", wordt het belder en duidelijk gewaar:

„Het Calvinisme echter bracht, ahhans in ons land, de ondergang van de Volkskunst met zich mede; het tastte met de volksgebruiken ook het Volkslied aan." „Het Calvinisme bracht m.i. de volkomen overeenstemming met woord en gedachte van den grondlegger de absolute veroordeeling van veel dat vroeger de argelooze vreugde der menschen had uitgemaakt."

, ; in Noord-Nederland ging het lied door het Calvinisme en zijn starre ascese met feillooze zekerheid den ondergang tegemoet."

en op blz. 108:

„Het Calvinisme tastte de gemeenschap aan, die de groeibodem is van het volkslied; het veroorzaakte door zijn stari-e ascetisme bij vele Nederlanders een afkeer van vermaken, die geoorloofd geacht mogen èn moeten worden."

Ons dimkt: men kan het zich voor gezegd houden en het er mee doen!

Tóch... wie zoo redeneert en meepraat, doet wijs eerst, b.v. aan de hand van Gereformeerde Synode-artikels en Gravamina, het ingezonken kerkelijk- en volksleven te bestudeeren waarin de Reformatie optrad; van de orde die zij had te stellen op wat toen „de argelooze vreugde der menschen" uitmaakte, op wat behoorde „tot de vermaken die geoorloofd geaclat mogen èn moeten worden", op de „Menichvuldighe Abuysen van de Profanatien des SabbaUisdag" waarvan het „register, het „fel requisitoir" luidde: „teeren van het gild en schutterijen, gebuyrten, bruylofthouden, jaermerckten, weeckmcrckten, kermissen, maeltyden, Clootscliieten, dansen, schieten in de doele, Jagben, vlieghen, visschen", waarbij nog het „grouwelijck vloeken ende sweeren" kwam en nog zooveel meer „sohandeleuse misbmycken", „strekkende tot onteeringe van de Reformatie" als daar waren: „Ganse trecken, Papegay schieten, voeding van Brasserye, Guycbelaers en Ryffelaers (dobbelaars), drinkherbergen, Camer-, Dans- en andere spelen".

Maai- niet enkel dat allemaal — ook moet hij een deskundig onderzoek instellen, of wel inderdaad door de bestrijding van dat alles, de muziek, in zoover ze daarbij een rol vervulde, teloor ghig; óf er bij dat „Vastelavondhouden", bij die „blijde avonden van dry Coningen", „St. Meerten", bij die „Comedyspelen" een volkslied-literatuur school die noodwendig om moest komen, of — anders gezegd — of ei" eigenlijk rond het opgesomde wel een muziek-folklore was die uitgeroeid of afgeknot kon worden.

Tegelijkertijd moet zulk een historie-onderzoekende zich ernstig bezinnen over de vraag of er geen heel andere drijfveeren zijn geweest, die van het ten einde loopend middeleeuwsche gediclit en gezang den duur hebben beëindigd, den kring hebben afgerond; of renaissance en hervorming op alle gebied van maatschappelijk en kerkelijk leven, van het denken en doen, het incidenteel bestaan van volksgebruiken en volksmuziek hebben opgeiheven en onmogelijk gemaakt, zooals zooveel anders, dat ook plaats moest maken voor doorgaande ontwikkeling en gestadigen uitbouw.

En niet minder moet hij zich vergewissen of niet Willem Pijper gelijk heeft in zijn „Quinten-Cirkel" als hij op bl. 92 de volgende, zij het dan voor onze ooren nog niet 'heelemaal zuivere quint, de op het eind nog wat getempereerde laat hooren in betrekking tot het Calvinisme:

„Velen achten het Nederlandsche Calvinisme schuldig aan het feit, dat de musische kunsten (het tooneelspel en de dans evenzeer als de muziek) in ons land zoo bezwaarlijk en armoedig groeien willen. De literatuur kon bloeien (Vondel was veel meer poëet dan dramaturg), de schilderkunst bereikte zeer, hpoge toppen van volmaaktheid. Maar de kunsten van het geluid en het gebaar bleven achter. Dr Hermann Felix Wirth tracht in zijn brochure over „Nationaal-Nederlandsche Muziekpolitiek" (1912) te bewijzen, dat het Calvinisme (met behulp van het „stuitend Semitisme" der Joodsche psalmen...) ons gevoelsleven verkracht heeft. Het ware juister geweest vast te stellen, dat blijkbaar dit Calvinisme voor een paar eeuwen volkomen aan de verlangens van onze voorouders — die toen nog wèl musiceerden — voldoen kon."

„...Dat wij eeuwen lang onze scheppende muzikaliteit onderdrukt zouden hebben, als consequentie van het Calvinisme lijkt mij overdreven (want ook de Katholiek gebleven streken, provincies, droegen evenmin veel bij tot verhooging der muzikale productie); dat wij ons muziekbesef gedenatureerd hebben, met behulp van het, aan de wereldsche kunst vijandige, Calvinisme lijdt geen twijfel."

Nu ligt bet geheel buiten onze bedoeling den Schrijver in dit artikel op den voet te volgen, omreden een nadere uiteenzetting een conti-a-boek in het leven zou roepen, zéker tweemaal en meer grooter dan zijn 250 bladzijden vullend opus. Alleen hebben we eruit willen laten zien, dat de heer Dr Pollmann er niet direct mee klaar is, gelijk te krijgen met zijn „tallooze-verkeerde-begrippen-enidad'en-signaleeren" „waaraan ons Volkslied ten gronde is gegaan".

Vatten wij thans echter samen, allereerst Dr 'Pollmanns voorstelling, hóé Datheens psalmberijming haar „overwimiing" behaalde en haar „fatale werking" kon beginnen. Dan komen wij met den Schr. tot het volgende:

Na verteld te hebben dat de „Souterliedekens" „den Calvinist niet konden voldoen, omdat „op eiken psalm sunderlinghe wijsen van weerlycke Liedekens gestelt" waren, zijnde „den orthodoxen Protestant een gruwelijke ergernis", namelijk, dat „eenighe van de oude psalmen zijn ghemaect op lichtvaerdighe vojrsen, daerby tbeyligh Woord Gods •dickmael is misbruyckt geweest in dansen en andere wulpsclieden", laat Dr Pollmann volgen dat de Psalmberijmingen van Jan Utenhove te lang uitbleven en die van Lucas de Heere te onvolledig wai-en en besluit met: „Kog in 1566 verscheen een uitgave met op het titelblad de eenvoudigconslateerende en half-profetische mededeeling: „De welcke men voortaen in de Nederlandsche Gemeynten gbcbruycken zal"."

Tegen deze voorstelling van zaken onzerzijds dit: Om te beginnen is Dr ï'ollmanns tirade over Calvinisüsclien afkeer van de Souterliedekens dooren-door onzuiver en — wat nog het ergst is — zijn bewijsvoering misleidend bij het bedenkelijke ai. Want de zin dien hij citeert om de „gruwelijke ergernis" van den „orthodoxen Protestant" te laten zien: dat „eenighe van de oude psalmen zijn ghemaeckt op Uchtvaerdige voysen" enz. — dit z.g. „bewijs" stamt niet van een of anderen „orthodoxen Protestant", maar van den tóén nog half- Roomschen Vlaamschen Schilder 'Lucas d'Heere, wiens in 1565 bij Ghileyn Manillus te Gent verschenen „Psalmen Davids na d'Ebreusche waerheit, en d'allerbeste exemplaren of translaüen, liedekens-wijs in dichte ghestelt: op de voysen en maten van Clement Marots psalmen „door de R o o m s c h e k e r k e 1 ij k e o v e r b e i d g o e d g e- k e u r d waren, getuige de zicli daai- voorin bevindende „op 3 October 1563 gedateerde approbatie van Laurens Metsius, deken en plebaan van de Sint Gudule te Brussel" — zij het dan ook, 1570, weer op den Index geplaatst!

Juist deze citatie, genomen uit een doorRoomschen ge wil den bmidel, bewijst dat het niet het speciale geestesmerk der Calvinisten was om in op-wereldlijke-wijzen gestelde psalmwoorden „een gruwelijke ergernis" te zien. ledere Roomsche van goeden wille in die dagen fulmineerde tegen de vermenging en huwelijking van het profane wanneer het heilige dingen betrof. Menigeen onder hen was het een gruwel dat in het algemeen de muziek gebruikt werd tot onderwerpen van al te plastischen aard, waarin van God en Zijn dienst geen gewag werd gemaakt, maar enkel diende tot vleesclielijk vermaak zooals het toen genoemd werd met allerlei woorden, waarvan het copiëeren hier geen zin heeft, voor het grijpen als ze zijn uit iedere „Voorsprake" van wat men maar opslaat tdt dien tijd aan geestelijke liedverzamelingen en psalmoverzettingen. Om echter een enkel uit de vele te noemen:

„Worptme", aldus Van Brugghe, de verzame- „laar van „Het prieel der gheestelicke melodie" „(1609) alle de vuyle ende amoureuse, licihtveer- „dige Liedekens int vier, ende neemt dit deuohde- „Uck boecxken in handen, leert dit neerstelick ende „drucket vast in uwe memorie, met de nieuwe , ^lieffelicke toonen, die elck Liedeken toegheyghent „zyn... Doet soe beminde kinderen, ghelyck ick u „rade, ghy suit van Brugghe een Hemelsch Hieru- „salem maken, in wiens straten men gheduerich- „lick is hoor ende dat blijde Alleluia, ende den lof „des Heeren, nu en ter eeuwiger uren. Amen." Het zou (het zij tusschen alles door even gezegde de moeite loonen een verhandeling van stapel te laten loopen over, wat wel een boos gezwel lijkt, de combinatie van edel en onedel, van rein en onrein in het volks- en kunsthed, in de kerk- en huismuziek. • . .- -

„Ook het zedelijk gehalte van de liederen is in „kultuurhistories opzicht belangwekkend. De uit. „gevers drukken op hun goede bedoeling: „achter- „latende die duer oneerlycke woirden tot ondueg. „den verwecken mogen", „mits schouwende alle „oneerlycke ende onbelamelycke woorden" (Sy. „sato). Het volstaat echter deze verklaring te leggen „naast teksten als „Naelde, naelde, goe fy^g „naelde", „een costerken op syn doeken" en an- „dere, om in te zien, dat de tijd over zedelikhieid „en „betameliklieid" veel losser dacht dan wij. „Priesters als Episcopius of Clemens non Papj „schijnen er niet het minste bezwaar in te hebben „gevonden, hun naam te zetten boven teksten als „Meysken wildi vechten", „Princesselyck greyn" „of „Venus schoon". Het los realisme en de platte „gezegden uit menig gildelied; de geest, die uit zoo- „veel minneliederen spreekt; het gering aantal „godsdienstige teksten tegenover al de andere, wij- „zen klaar uit dat de eeuw er danig van hield, een „lustig leventje te leiden. De luchthartigheid waai'- „mee buitenechtelik verkeer in zovele teksten van „het A{ntwerpsch) L(iedboek) wordt verschoond „en goedgekeurd, versterken nog deze indruk".

„Het kultuurbeeld, dat ons aldus uit het Neder- „lands polifonies liederen-repertorium tegenstraalt „vult in zijn brede trekken de gegevens aan, die „over de geest van de zestiende eeuw reeds van „elders zijn bekend." (Dr R. Lenaerts in Het Nederlands Polifonies Lied i.d. 16e eeuw.")

Laat echter niemand zich wijs m> aken dat de Calvinisten en Protestanten in het algemeen zoo preutsch waren, om speciaal de Souterliedjes op den index te plaatsen. Het zijn zij wel in de eerste plaats geweest die uit al die twintig- en meer drukken die ervan zijn versdienen, vanaf den eersten uit 1540 tot den laatstbekenden uit 1613, het meest en het hartelijkst hebben gezongen.

Neen, niet omdat de Souterliedekens op „sunderlinghe wijsen van weerlycke Liedekens gestelt' waren en ook niet omdat die van Utenhove nog niet gereed en die van d'Heere onvolledig waren, zijn Datheens psalmen ter Synode van Wesel in 1568 uitverkoren het officiëele psalmboek der Nederlandsche Gereformeerde Kerken te worden. Daar zat heel wat anders achter.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's