GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Prediking en het leven in de weield.

Ds D. Sikkel schrijft in „Amst. Kb.":

Van alle kanten hoort men tegenwoordig de vraag weer stellen: 'hoe zal toch de kerk weer vat krijgen op het leven? Hoe zal zij invloed kunnen oefenen in de hevige beroering van den tijd?

En dan is daar een groot gevaar.

Dit gevaar, dat de kerk gaat prediken, dat er rust is in den hemel, en dat wij' in de wereldwoeling slechts hebben toe te zien, dat wij de hemelrust verwerven. Dit gevaar, dat zij in 'het menschelijke als zoodanig de zonde gaat zien. D'at zij een geloof gaal prediken buiten alle verband met het menschelijke leven. Da, n wordt de Zondagsche kerkgang als het vluchten in een schuilplaats, waarin we even veilig zijn voor de kogels van den vijand. D'an mogen we daar even ademscheppen, om Maandag weei in de vuurlinie te gaan.

D'at is een oud gevaar.

Het gevaar der oud doopersche dwaling, waardoor het leven verwelkt en alle kracht wordt gebroken.

Maar dat is de dwaling waartegen de kerk der reformatie met name hier in de Nederlanden positie heeft gekozen. Waartegen zij zich heeft verweerd doo' in de Gerefoimeerde belijdenis weer toevlucht te nemen in het verbond. En daardoor heeft zij invloed geoefend, onuitwisohbaar op ons Nederlandsche volksleven.

D'e doopersche dwaling woekert ook nu nog voort.

Zij: wordt voorgesteld in zeer wetensohappelijken vorm. En ze woekert als een gifzwam in de duffe atmospheer der valsche mystiek.

De kerk, die tot reformatie kwam, heeft daartegen ook nu geen ander verweer dan de prediking van het verbond.

En daartoe is zij' geroepen.

Om de eer van haar Koning Jezus Christus.

En om der wille van het leven, dat roept om leiding.

„Gij zelf".... „Zonder Mij"....

Dr A. Kuyper Jr schrijft in „Geref. Kb. Rotterdam":

Men kent de kernspreuken. Men verstaat onder een kernspreuk een kort en krachtig gezegde, dat met enkele woorden veel zegt. Als voorbeeld van een mooie kernspreuk geldt: Ken u zelf.

Men had oudtijds in het Grieksche Delphi, wijd en zijd vermaard om zijn oiakel, een praohtigen tempel, gewijd aan ApoUo. In den voorhof stonden kernspreuken geschreven, zooals wy wandteksten aan den muur bevestigen. TWee er van zijn zeer bekend gebleven. Dte eene luidde gnoothi sauton = ken u zelf, de andere: meden agan = niets te veel.

De fierste kernspreuk: „ken u zelf" stond, met gouden letteren boven den ingang van den tempel van ApoUo in Delphi. Men zegt, dat een zekere Ghilo, '•-een van „de zeven wijzen" van Griekenland, deze woorden daar heeft laten aanbrengen. Zij' worden : beschouwd als in een kernspreuk de Griekscb-wijsgeerige gedachte aan te geven, n.l. dat echte zelfkennis het begin is van alle ware kennis.

Niet onaardig is, wat ik onlangs las, als kernspreuk om het typeerende van verschillende volken in huu religie of moraal aan te geven:

De Griek zegt: ken u zelf. De Romein zegt: beheersch u zelf. De Chinees zegt: verbeter u zelf. De Boedhist zegt: vemibtig u zelf. De Brahmaan zegt: verzink in u zelf. De Mohammedaan zegt: buig u zelf. D'e Jo: od zegt: heilig u zelf.

Typeerend is dat al die volken als kernspreuk hebl'en wat ge zelf moet doen. Hieraan werd toegevoegd: voor den Christen geldt het woord van den Heiland: zonder mij kunt ge niets doen.

Het is stellig de moeite waard over deze kernspreuken eens na te denken.

Wij zijn het met dit palikende artikel met zijn aangrijpende slot geheel eens.

De christen zegt niet: doe het zelf, en dan niet meer.

Hij zegt ook niet: tennineer u zelf, of qualificeer u zelf, b.v. door zelfonderzoek, en daarmee uit.

Hij belijdt altijd: „zonder Mij kunt gij niets doen", ook niet het zelfonderzoek.

Geloof, bekeering, zelfonderzoek, — we zijn het met de Synode volkomen eens.

Brieven.

Uit „Haagsche Kerkbode" (Hervormd):

Uit de kerkelijke wereld.

Een wijs man, die het goed met mij meende, heeft mij eens geraden, onmiddellijk de ingekomen brieven

te beantwoorden. „Dan raak je nooit achter." Ik had n.l tegenover hem beleden, dat ik er niet doorheen zag en dat die achterstand in correspondentie mij wat nerveus maakte. En ik heb er ook mijn voordeel mee gedaan: als 't even kan, wordt 'n brief terstond beantwoord.

Maar „kunnen" is ook wat.

En mijn goede-raad-man: och, ik zie nog z'n blozend, weivoldaan gezicht. Hiji is ook zoo'n goeierd. En hij' heeft het zoo goed. En hij doet alles zoo goed. En het lukt alles zoo goed. En hij heeft nooit moeilijkheden. En — hiji krijgt twéé brieven per

Week. Toen ik het aan een ander vertelde, die het razend druk 'heeft, sprak die echter geen troostelijke woord-^n om mij een beetje op te beuren •—, maar kieeg ik alleen te hooren: „Tóch heeft die vriend gelijk, Mij.n post wordt ook denzelfden dag afgewerkt."

D'aar zat ik. Alweer ongelijk gekregen.

Maar hi) had goed praten.

Hij had een stenotypiste, wierp die brieven in 't mandje links, die in een mandje rechts, had 'n dictaphoon — kreeg de heele zwik na een paar uur kant en klaar om te „teekenen" —• en ging om vier uur wandelen. Dat zei ik hem maar niet. Want hij had al eens gehoond: „zoo'n armzahge outillage alsi jullie kerk-mensohen ook hebt — je moét niet alles zélf doen!"-

En al was 'hij een goéd-Bijbelsch man, zoodat hij niet meer oud-testamentisch den nieuwen dag laat beginnen om zes uur 's avonds, zijn avondpost bleef kalm liggen tot de machinerie 's morgens weer draaide. Zijn „dag" was om. Maar hoe nu met menschen die 's morgens, 's middags en 's avonds en een

stukje van den naclit „bezet" zijn? In den handel kan dat: uitbreiding van werk? best; dan ook van personeel.

Maar „geestelijk" werk?

„Predikanten en kerken in nood."

Ds A. M. Boeijinga schrijft in „Haarl. Kbl.":

Er is in onze kerken een nood van candidaten.

Doch er is, er komt althans binnen niet zoo vele • jaren, evenzeer een nood van predikanten en van kerken.

Alle kerken toch, die maar eenigszins kunnen, hebben thans een predikant. Zelfs vele kleine kerken die anders nooit zoo ver zouden 'hebben kunnen komen, zijn door steun van buiten tot beroepen in staat gesteld.

Onze kerken zitten dus, om zoo te zeggen, vol. Dit is oorzaak dat do gewenscbte en noodzakelijke opschuiving bijna tot stilstand is gekomen.

Alleen door emeriteering en overlijden komt er hier en daar eens een open plaats. Doch op het geheel is dit toch zoo weinig, dat de gemakkelijke voorspelling kan gedaan worden, dat vele jonge predikanten van hun eerste gemeente pas zullen scheiden met 'hun emeritaatsbul.

Dit is natuurlijk in bet algemeen zeer ongewenscht, want iedere predikant heeft voor zijn ambtelij'ke ontwikkeling, in althans de eerste 15 jaren van zijn dienst noodig, een paar keer van arbeidsterrein te verwisselen.

Ik herinner me, dat Prof. Bavinck eens, op de thee, als oordeel zijner wijs'heid uitsprak, dat een candidaat, in het algemeen, niet langer dan 6 jaren, hoogstens 8 jaren, in zijn eerste gemeente moest staan.

Het gevaar gaat nu groot worden dat menig predikant, levend zonder dit noodig perspectief, ambtelijk zal gaan verdroegen. En daar kunnen die kerken ook leelijk mee komen te zitten.

Het is mj' ontgaan, doch de synode van Amsterdam schijnt zich ook met deze zaak te hebben bezig gehouden. Natuurlijk hebben zu deze puzzle niet met een hand-omdraai kunnen oplossen.

Doch, naar Dfe Schouten in de „Amsterdeimsche Kerkbode" meedeelt, is deze kwestie ter bestudeering oi gedragen aan een commissie.

Vervolgens citeert Ds Boeijinga hetgeen ter zake door Ds J. L. Schouten geschreven is in „Amst. Kb.":

Het kerkelijk leven zal ons in de naaste toekomst voor een moeilijk vraagstuk plaatsen.

Vroeger, toen er gebrek aan predikanten bestond, was het een algemeen voorkomend verschijnsel, dat een predikant meer dan eenmaal in zijn leven van standplaats veranderde.

Maar juist op dit punt zullen wij langzamerhand voor gansc'h andere toestanden komen te staan.

Door den overvloed van candidaten zijn er tal van gemeenten, die het beroepingswerk ter hand hebben genomen.

De deputaten voor de hulpbehoevende kerken hebben daarbij, indien maar eenigszins mogelijk, de betpende hand geboden en de opbrengst van de afscheidingscolleote stelde hen daartoe in de gelegenheid.

Gevolg van een en ander is, dat schier alle vacante plaatsen bezet zijn.

Nu komen er voor en na door emeritaat of door sterfgeval wel weer eenige plaatsen vrij, maar de verschuiving, die daardoor plaats heeft, is toch maar uiterst gering te noemen.

Wanneer wij ons den gang van zaken in de naaste toekomst indenken, dan is het aan geen twijfel onderhevig, of er zullen tal van predikanten zijn, die hun leven lang op één en dezelfde plaats zullen moeten bli)ven.

Door allerlei omstandigheden, die bier nu niet nader zijn aan te geven, komen zij niet voor een beroep in aanmerking.

Dat zal voor sommigen van hen geen bezwaar opleveren; want zij zullen zich er op toeleggen, op de plaats waar God hen^stelde, te woekeren met de gaven en de talenten, bun door den Heere toevertrouwd en de gemeente, die zij dienen, zal zich erin verheugen, dat zij daarvan de rijpe vruchten mag plukken.

Maar daar zullen ongetwijfeld ook anderen gevonden worden en ik vrees, dat hun aantal niet gering zal zijn, die bij een dergelijk vooruitzicht den moed zullen gaan verliezen, wat een nadeeligen invloed zal uitoefenen op hun ambtelijken arbeid, tot schade van henzelf en van de gemeente, waaraan zij verbonden zijn.

Als 'het tusschen predikant en gemeente niet gaat, zooals het wezen moet, dan lijden beide geestelijke schade en wanneer dat jaren duurt, dan is de eUende niet te overzien.

Dan begint langzamerhand aan de prediking alle bezieling ie ontbreken en dieigt het gevaar, dat de gemeente niet meer met opgewektheid onder de bediening des Woords verkeert.

Dan gaat het kerkelijk en geestelijk leven in zulk

een gemeente kwijnen. Wij hopen, dat er een weg te vinden zal zijn, waardoor onze predikanten en onze kerken uit deze moeilijkheid gered kunnen worden.

Wanneer predikant en gemeente niet meer bij elkaar passen en beide verandering begeeren, dan dient er met grooten ernst naar zulk een gewenschte verandering gezocht te worden.

Wij ontveinzen ons niet, dat het moeilijk zal zijn hiervoor een doeltreffende regeling te ontwerpen, maar de ernst van de zaak ie het waard, dat deputaten met inspanning van alle kracht zoeken naar een bevredigende oplossing.

Met meer dan gewone belangstelling zien wü het door hen uit te brengen rapport en advies te gemoet. Ds Boeijinga vindt de zaak moeilijk, maar wacht belangstellend af.

Ik ook.

Vreemdeling in Jeruzalem?

Prof. Dr H. H. Kuyper schreef in „De Heraut":

Het zou te ver voeren, wanneer we wilden aantoonen, welke „meeningen" of leergeschillen thans aan de orde zijn gekomen en hoe diep deze ingrijpen in het geestelijk leven, ia onze belijdenis van God, in het Middelaarswerk van Christus, in de onsterfelijkheid der ziel en de weder opstanding des vleesches, in de beschouwing der kerk, van het genade-verbond enzoovoort, om het bewijs te leveren voor wat wc schreven.

Maar wie geen vreemdeling is in ons kerkelijk Jeruzalem en ook weet, wat onder dit alles gist en woelt, zal waarlijk niet durven zeggen, dat het overdreven is, wanneer de stormbal wordt gehesohen. ., ^

Ds A. M. Boeijinga merkt dienaangaande in „Haarl. Kbl." op:

Op die uitspraak moge ik mijn boog'geachten leermeester de ootmoedige erkenning doen, dat ik dan inderdaad zulk een vreemdeling ben. Want ik weet wel iets van hangende meeningsverschillen, van verschil ook van inzicht tusschen enkele hoogleeraren; doch ik weet tevens dat aller 'Gereformeerde zin onverdacht is en dat niemand van hen verantwoordelijk is te stellen voor eenige vreemde, in elk geval vreemd klinkende uitspraken humier uitleggers. Dit alles echter behoort tot, om met Prof. Geesink te spreken, „het wetenschappelijk bedrijf" en worde daarom binnen de muren der Universiteit en Hoogesohool verhandeld.

Wat onze kerken betreft en laat me dan alleen spreken over Haarlem, dat toch een stadskerk is van niet al te klein formaat en in het hart van ons land ligt, van onrust of storm, in de door Prof. Kuyper bedoelde zin, is niet het geringste symptoom te bespeuren. We leven hier, afgedacht van allerlei nederlagen in de strijdende kerk, in de gezonde rust van de zuivere belijdenis en verkondiging der waarheid Gods, naar onze 3 formulieren van eenigheid, zonder dat één nieuwlichter beroering zou brengen.

Voor een publieke stormbal op onze kerkelijke kusten zien wij hier dan ook geen reden. We zijn alleen een beetje bang, dat de menschen bij het zien van een stormbal door weerkundige hand geheschen, onrustig gaan worden. Er komen al vragen van bezorgdheid : wat is er toch aan de hand, is er soms iets verschrikkelijks op til ?

En dan antwoorden wij: we weten alleen van een enkel plaatstlijk buitje, meer niet.

Is er echter gegronde reden tot kerkelijke onrust, dan zullen we daarover graag klaar worden ingelicht en dan moeten we maar heilzaam onrustig worden.

'Maar noodeloos een paniekstemming wekken — hoewel niet zoo bedoeld — mag toch niet ?

En daarom nogmaals : we ziJn zeer begeerig om Prof. Kuyper hierover nader te hooren.

Maar aan die begeerte paart zich de hoop, dat straks de stormwaarschuwingsdienst van Bloemendaal zal seinen aan alle posten: attentie-sein neer.

Geraffineerde propaganda.

• Uit Haagsche Kb. '(hervormd):

Dezer dagen ontmoette ik in miJn wijk den heer en mevrouw Schilthuis, die dezen zomer een reis naar Rusland maakten. Interessante dingen heeft de heer Schilthuis, het bekende Lid der Tweede Kamer der S.^G. hiervan verteld in „De Opbouw" (Democratisch tijdschrift voor Nederland en Indië; Octobernummer 1936). Er is daar inderdaad veel bereikt ten opzichte van onderwijs en hygiëne. Dingen, die wij „doodgewoon" vinden: gas, waterleiding, electriciteit, straatverlichting etc, behooren in de Russische steden tot de verbeteringen, eerst onder het nieuwe regiem aangebracht. Men behoeft niet te vragen, hoe 'groot aldaar de achterstand was. Van een hongersnood in de Oekraïne, die volgens de berichten daar dezen zomer zou geheerscht hebben, bleek bü nauwkeurig onderzoek nihil. Reizende, niet in speciale vreemdelingentreinen, maar in een gewonen boemel trein, die aan alle stationnetjes stopte, was er overvloedig gelegenheid om de wisselende passagiers, die dan toch de bevolking der verschillende dorpjes en stadjes vertegenwoordigden, gade te slaan. De kleeding was hier, gelijk elders, in Leningrad en Moskou, sjofel; maar de menschen zagen er gezond uit en zaten rustig hun boterhammen te eten uit meegebrachte pakjes. Des avonds om half twaalf kon men in broodwinkels in de volkswijken van Kiew zooveel brood koopen als men hebben wilde. Uit alles blijkt, dat in dit land, waar honderd verschillende stammen en volken wonen, een achterstand was van meer dan honderd jaren in vergelijking met het eigenlijke Europa, welke achterstand nu voor de helft is ingehaald. Toch is de heele situatie er zoo, dat men zou wenschen, dat alle • communistisch-gezinde lieden ten onzent daar eens om den hoek gingen zien: hun paradiisdroom zou worden verstoord en zij zouden dankbaar leeren zijn voor de situatie in ons vaderland, die zij nu verwenschen en zoeken omver te werpen.

Uit de persoonlijke mededeelingen van den heer Schilthuis teeken ik een en ander aan over wat ons hier vooral interesseert, n.l. de anti-religieuze propaganda. Deze is bijzonder fijn opgezet. Men ontvangt een uitnoodiging tot bezichtiging van een oud, twaalfde-eeuwsch klooster. De gidsen zijn meisjes, goed getraind en ontwikkeld, die vlot de moderne talen spreken. Het klooster zelf blijkt een verrassing:

een prachtige verzameling oude gebouwen, kapellen enz., alle zorgvuldig gerestaureerd en onderhouden, alles temidden van een wijd-uitgestrekt landgoed. Er valt veel te zien en te bewonderen en de vriendelijke gids weet veel en belangwekkend te verhalen. Na eenigen tijd doet een uit het gezelschap de vraag, "waar en wanneer nu eigenlijk die anti-godsdienstige propaganda begint. Een sohalksch knipoogje: „Geduld, mijnheer, dat komt zoo dadelijk aan de beurt". En inderdaad, daar begint het; heel anders echter, dan men zou hebben verwacht.

In een kapel «taan twee zilveren sarkofagen. Er waren n.l. vroeger twee kathedralen in Rusland, welker bestuurders pietendeerden de bewaarders te zijn van het lichaam van den heiligen Stefanus. De heilige werd bewaard in een zilveren kist. De eeuwen door kwamen de pelgrims, om den heilige te vereeren en wonderdoende krachten af te smeeken. Welke kathedraal had nu het - ware lichaam? Hier heeft men de beide kisten naast elkaar gezet; het gidameisje tilt eerst het eene, dan het andere deksel op: 'de sarkofagen zijn.. .. leeg! Zij voegt er geen •woord bij : de conclusie is duidelijk genoeg.

In een zaal staan ongeveer een vijftig doodkisten. In de voorste ligt het stoffelijk overschot van een bisschop, in vol ornaat. Het lichaam is geheel gemummificeerd; gelaat en handen vertoonen een prachtige, goudbruine kleur. In de andere kisten liggen verschillende heiligen, wier schuts men uit alle oorden van het oude Rusland lange eeuwen hartstochtelijk zocht, vanwege hun macht tot voorspraak of genezing of uitredding. Een voor een gaat de gids de kisten langs en tilt telkens een slip van de praalgewaden op. Daaronder bevindt zich telkens een opzet van houtjes en latjes; m.a.w., er bevindt zich in het geheel niet een lichaam onder; het is bedrog. Slechts hier en daar ligt zichtbaar een enkel lichaamsdeel, b.v. een gemummificeerde hand; over de „gelaten" (die er niet zijn) ligt een sluier; de vorm van het kleed suggereert een er onder liggende gestalte; maar het is slechts schijn. Ook hierbij geen enkel woord: de aanschouwing werkt genoeg uit.

In een andere zaal staat een waie pyramide van kerkbussen, offerblokken en dergelijke; alle groot van formaat en met duidelijke opschriften voorzien: „Voor de Kerk", „Voor de Geestelijkheid", etc. Bovenop staat een klein busje, met als opschrift: „Voor de Armen". — Commentaar overbodig!

In een andere af deeling vindt men een veertigtal kristallijnen bokalen, op hooge, zilveren voet en met zilveren deksels. In die bokalen bevinden zich schedels van heiligen uit vroeger eeuw. Onder het oude regiem trokken de pelgrims op en kwamen hun gebeden en smeekingen uitstorten in een kapel of kerk, waar zulk een heilige schedel bewaard werd. Wanneer dan de heilige bewogen werd door den nood der 'bidders, dan ging de schedel weenen; men hield een doek onder den hollen, zilveren stam van de bokaal, die op een piëdestal was geplaatst en ziet, daar leekten een, twee, soms meer tranen op dien doek, die dan een kostelijk bezit was geworden: want die tranen hadden wonderbare geneeskracht. Nu laat het gidsmeisje zien, wat er eigenlijk gebeurde. De priesters hadden tevoren een kwak vet op zulk een schedel gedaan. In de kapel, waar de bokaal stond opgesteld, begon, wanneer een drom pelgrims er lag te bidden, een benauwde atmosfeer te heerschen en de temperatuur werd er verhoogd. Het vet begon week te worden, begon te druipen en de rest laat zich gemakkelijk raden.

Men gevoelt, welk een geraffineerde propaganda hier werkt. Juist het zwijgen, na het toonen van de verschillende soorten boerenbedrog, is welsprekend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's