GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr A. Kuyper's oordeel over „de Nederlandschs Hervormde Kerk".')

I.

Er is in onze kerkelijke pers ©en discussie aan den gang over de vraag of de Hervormde Kerk een „valsche kerk" moest worden genoemd in den zin van onze belijdenis. Er werd daarbij herinnerd aan het feit, dat deze betiteling voorkwam in de acte van Afscheiding en ook in het schrijven van den Kerkeraad der Hervormde Kerk van Voorthuizen aan de Algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk d.d. 4 Febr. 1886. Wij vinden in dien brief de volgende passage, waaraan Dr Kuyper zijn fiat gaf:

„De Kerkeraad van Voorthuizen verklaart 'hiermede u niet langer als Bestuur over do kerk van Voorthuizen te erkennen, daar hij in uw college belichaamd vindt de „Valsche Kerk", waarvan de kenmerken in het slot van Art. 29 der Ned. Ger. Geloofstielijdenis worden genotmd, van welke valsohe Kerk het ambt der geloovigen is zich af te scheiden". (Zie Heraut No. 426, 21 Febr. 1886.)

Hier is dus een officieele kerlcelijke verldaring. Het zal ongetwijfeld velen interesseeren hoe Dr Kuyper in den grooten tijd der Doleantie oveideze betiteling dacht. Een bad in de historie is ook in dezen een goed ding voor al te gemakkelijk oordeelende menschen.

Ik zal de citaten wat uitvoeiig weergeven en ook uit verschillende jaren aanhalen. Rekent men niet met Dr Kuyper dan is het vonnis — tei-eaht —: de man rekent niet met de historie. Geeft men nauwkeurig citaten, met precies aangave van die liistorisch© entourage, dan is tegenwoordig het vonnis: citatenspel. Daarom in vredesnaam maar zeer uitvoerig.

'k Geef eerst een woord van Dr Kuyper uit het najaar van 1888. Dr Kuyper was toen in een polemiek gewikkeld met Ds Gravemeyer, de bekende schrijver van ' een populaire Gereformeerde Geloofsleer. Ds Gravemeyer had Calvijn in het geweer geroepen tegen de Doleantie. De Doleantie zou ingaan tegen Calvijn's kerkbeschouwing en vallen onder het oordeel dat Calvijn over het Labadisme uitspreekt. (Dr Kuyper gebruikt dit in dit verband wel wat al te praemature woord zelf.) Uitvoerig beantwoordt D'r Kuyper zijn „geachte broeder, de oude predikant Gravemeyer". Zie „Heraut" nr 566, 28 Oct. 1888 e.v.

In die polemiek citeert Kuyper Calvijn en wel deze woorden uit de Institutie IV, II, I:

„Zoo de ware keik ten pilaar en eene vastigheid der waarheid is, is het zeker, dat er geene kerk is, waar leugen en valschheid zich van tet bewind hebben meester gemaakt''.

En na dit citaat te hebben aangehaald vraagt Dr Kuyper („Heraut" nr 568):

„Is het nu een feit of verzinsel, dat in het Synodaal Genootsohap leugen en valschheid zich van het l> ewind hehiben meester gemaakt?

„Durft, kan, zal Ds Gravemeyer ontkennen, dat hei Synodaal bewind vaa dit Genootschap, dat nu zeventig jaren lang steeds de waarheid gekrenkt, de leugen bescihermd heeft, en loochenaren van de Godheid des Verlossers, van de Verzoening door Zijn bloed, van Zijn Verrijzenis en. Zitten van Gods rechterhand, in zijn vergaderingen liet voorzitten, beantwoordt aau Galvijns zeggen: „dat leugen en valschheid zioh van het bewind in dit Genootschap hebben meester gemaaikt? "

„En is dit zoo, kan 'het dan ook maar één oogenblik twijfelaöhtig zijn, of Gods kinderen hebben dit Genootsohap zeer beslist, en zonder eenige verbloeming als valsdhe kerk te verwerpen? "

Volgens Dr Kuyper spreekt Calvijn in zijn „Institutie" (IV, I, 9) uit, dat men in zijn oordeel over de ware en valsche kerk voorzichtig en onderscheidenlijk te werk zal gaan, en afzonderiijk oordeelen zal over een plaatselijke kerk en zekere verzameling van kerken die zich" als een geheel aandient. (Of deze meening van Kuyper omtrent Calrijn's bedoeling in deze juist is, laten we buiien bespreking). En dan z.i. Calvijn volgend schrijft Dr Kuyper:

„Omdat het complex van kerken, dat men ten onzent de Ned. Herv. Kerk noemt, een valsche kerk is, daaruit volgt nog geenszins, dat ook alle particuliere kerken, die onder haar begrepen waren, elk voor zich reeds valsche kerken waren."

Van die „particuliere kerken" schrijft Dr Kujper dan vervolgens dit:

„Wat men ook tegenbazele, zoodra uitgemaakt is, dat in een particuliere kerk de merkteekenen van Woord en Sacrament ontbreken, is deze geen kerk Christi meer. Dat er tóch in te zien, omdat er nog gedoopten zijn, en omdat de kandelaar er weer kan worden opgericht, is een naturalistische en in den grond pantheïstische beschouwing, die ernstig moet bestreden worden."

Van ziilke „verborgen kenmerken" moet Dr Kuyper dus niets hebben, zijn vonnis daarover is wel heel vernietigend.

Uitvoerig werkt Dr Kuyper de onderscheiding van „particuliere kerk" en „complex van kerken" in verband met de onderscheiding van ware en valsche kerk uit en als men dan let op de Hervormde Kerk als geheel „dan kon er geen oogenblik quaestie van zijn, of, naar Calvijns oordeel, is deze Genootschapskerk in den volsteai en sterksten zin des woords eene valsche kerk".

Aan beide, en bij de particiiliere kerken en bij het complex van kerken moet nu de maatstaf afzonderlijk worden aangelegd' en bij beide dezelfde maatstal'.

Dr Kuyper komt dan tot de volgende conclusie:

„En op dien grond nu oordeelen de kerken in doleantie. (Let wel, wat Dr Kuyper laat volgen, is ï.ihet oordeel der doleerende kerken).

lo. dat onderscheidenlijk moet geoordeeld over het Synodaal Genootschap als complex, en over particuliere kerken in al onze steden en dorpen;

2o. dat in elke particuliere kerk afzonderlijk moet nagegaan of de prediking er zuiver en de Sacramentsbediening er ongeschonden is; en dat die particuliere kerken, waar in de prediking de leugen de waarheid verdrong en het Sacrament in een ceremonie ontaardde, als valsche kerken te verwerpen en te verlaten zijn; maar omgekeerd, die kerken, die nog zuivere prediking en goede Sacramentsbediening hebben, als kerken zijn te eeren;

3o. dat in het Synodaal bewind derwijs de leugen en de valschheid is ingedragen, dat het de zuivere prediking des Woords niet eert noch ook aan de zuivere bediening der Sacramenten de hand houdt;

maar integendeel de leugen eert en Sacrament-ontheiliging in bescherming neemt; en op dien grond, voor zooveel het zich kerk noemt, als v a 1 s c h e kerk is te verwerpen;

io. dat de Besturen zoo der ware als der valsche particuliere kei'ken, die de valsche Genootschapskerk nog als van Christuswege regeerende, wagen te eeren, hierdoor medeplichtig worden aan den Synodalen gruwel, en op dien grond niet als Besturen van die nog goede en ware particuliere kerken mogen erkend worden;

en 5o. dat het derhalve plicht van deze Besturen o( kerkeraden is, om zich van dit valsche bewind los te maken, alle gezag aan de Synode te betwisten, en in gehoorzaamheid aan Christus alle kracht in te spannen om de nog ware particuliere kerken aan den giftigen invloed dezer valsche Genootschapskerk te onttrekken. Of ook dat het, waar en voor zoover deze Besturen dit weigeren, of daartoe den zedelijken moed missen, plicht van het ambt der geloovigen is, om een ander bestuur in deze ware kerken op te richten."

Wij nemen nu een uitspraak van Dr Kuyper uit later tijd (Dec. 1890) „Heraut" nr 678. De typeering van de lierv. Kerk is gewijzigd', maar niet ten liaren gunste. Dr Kuyper merkt n.I. in een discussie met Ds Beuker over zijn brociuire , Separatie en Doleantie" het volgende op:

„Gaan we nu bij de bespreking van deze quaestie gemakshalve uit van de door Dfe Beuker ingenomen stelling, dat de „Ned. Hervormde Kerk" een „valschg kerk" is in den zin van onze Confessie. Een uitdrukking die we niet overnemen, omdat een „v a 1 s c h u kerk" nog altoos veel, meer van een wezenlijke kerk heeft dan de „Ned. Herv. Kerk", die voor ons besef veeleer als „S o h ij n - kerk" dient te worden bestempeld."

Deze typeering schijnt Dr Kuyper gepakt te hebben. In Mei 1891 („Heraut" nr 697/8 komt hij er uilvoerig op terug. En wel als volgt:

„We blijven (waar dit „blijven" op doelt is uit de Herauten niet goed op te maienl) tegen de benaming van valsche kerk voor het Synodaal Genootschap principieel bezwaar koesteren, en twijfelen niet, of bij nader inzien, zal men ons moeten toegeven, dat die naam hier niet toepasselijk is.

Dfeiartoe veroorloven we ons te wijzen op het principieel verschil dat bestaat tusschen een valsche kerk, een schijnkerk en een tegenkerk. Drie namen, die men het best verstaat, als men ze eerst toepast op den Christus.

In de Heilige Schrift is ons voorzegd, dat er tweeërlei zou komen: lo. valsche Christussen (Matth. 24: 24) en 2o. anti-Christussen of tegen-Ohristussen (1 Joh. 2:18). Anti toch beteekent tegen.

Is nu een valsche Christus hetzelfde als een tegen-Christus; of, om het Grieksche woord te bezigen: is een P s e u d o - Christus hetzelfde als de Ji n t i - Christus? , ... . .-

Natuurlijk neen.

Een Pseudo-Christus is iemand, die, op grond van de profetie dat er een Messias komen moet, zich yalschelijk opwerpt alsof hij die Christus, die Messias ware.

Dit is dus iemand, die nooit aan Christus geloofd heeft, buiten de kerk staat, en zich nu als d e beloofde Messias opwerpt, of wel zich in de plaats van den echten Christus dringt.

De Anti - Christ is daarentegen, naar luid van t Joh. 2 : 18, iemand, die in den kring der Christenen geleefd heeft, en nu uitgaat, en principieel zich tegen het denkbeeld zelf van den Messias stelt, en alzoo beiden, den Vader en den Zoon looohent (vs 22).

De Valsche Christus zegt: Er moet een Messias zijn. Jezus was het niet. Maar ik ben het.

De Tegen-Ohristus zegt: Er moet geen Christus zijn. Een daarom stel ik mij principieel tegen den Christus over.

Hierbiji is nu nog in onze eeuw de S o h ij n - 'Christus gekomen in de philosophie. Een phantoom, dat zich tooit met de schaduw van den Christus, en zijn schijn slec'hts misbruikt om ingang bij de schare te vinden.

Deze drie moet men dus wel en scherp onderscheiden: Ie. de pseudo-Christus of valsche Christus; 2e. de anti-Christus of tegen-Christus; en 3e. de Ceno- Ghristus of schijn-'Christus der philosophie. (In een noot schrijft Dr Kuyper bij: Ceno-Christus: Deze term komt niet voor, maar staat op één lijn met Cenota^ phium, Cenodoxia.)

Eu past men dit nu toe op de kerk, en onderscheidt men dus tusschen de valsche kerk, de tegeniei-k en de s c ih ij n - kerk, dan is men er".

Hoe Dr Kuyper dit 'dan verdeir uitwerkt zullen We in een volgend artikel zien.


1) Dit artikel moest wegens plaatsgebrek enkele weken overstaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1937

De Reformatie | 8 Pagina's