HET BOEK VAN DE WEEK
Rondom de Kuyper-lltteratuur.
XII.
Nog één vraag blijft nu nog ter beantwoording over. En wel deze: hoe dacht Groen zich den afloop van zijn kerkdijken strijd? Rusteloos wekte hij op tot „agitatie en phgtbetrachting" — welnu, wat k o n, wat moest daarvan het gevolg zijn als een steeds grooter schaar van geloovigen aan zijn oproep gehoor gat?
Het spreekt vanzelf, dat een man als Groen van Prinsterer zich die vraag heeft gesteld. En — hel antwoord erop heeft hij niet aclatergehouden! Mei (Ue nobele oprechtheid, die heel zijn optreden kenmerkt, legt hij al zijn plannen, bedoelingen en verwachlingen geheel en al bloot.
Vurig hoopte Groen, dat het eenmaal zou komen lot een ge-re-formeerde Kerk. Dat de Hervormde Kerk geleidelijk weer ten volle de signatuur van een echte Kerk zou gaan vertoonen. Dat ze volkomen on-afhankelijk van de Overheid zou worden om volkomen afhankelijk te kunnen zijn van haar Heer. Vooral, dat ze het eigenlijke kenmerk der Kerk weer zou vertoonen, n.l. de Geloofseenheid, op grond waarvan men belijdt en uitsluit.
Toch — en dat moet den vollen nadruk ontvangen, want het heeft grooten, beslissenden invloed op Groens worsteling uitgeoefend — toch twijfelde Groen van den aanvang af, aan de mogelijkheid van het herstel der bestaande Hervormde Kerk. Hij schreef reeds in 1848 aan Ds van Velzen, dat hij geen gelegenheid, voor zoover hij weet, heeft laten voorbijgaan om te verklaren, „dat de herslelbaarheid van het Hervormd Kerkgenootschap twijfelachtig en daartegen eenheid der kerkgemeenschap, waar vasthouding aan de leer met vruchtbaarheid van het geloofsleven gepaard gaat, ontwijfelbaar is", i)
Groen wekte dus op tot en ging energiek voor in den strijd voor Kerkherstel. En de uitkomst? Glashelder heeft hij gezegd hoe hij zich die voorstelde.
In zijn „Het Regt der Hervormde Gezindheid" bespreekt Groen uitvoerig de Afscheiding. 2) In warme woorden geeft hij uitdrukking aan zijn sympathie voor de Afgescheidenen en stelt hun liefde voor en trouw aan hun overtuiging ten voorbeeld aan de geloovigen in het kerkgenootschap.
Maar tegelijk oefent hij ook scherpe critiek op den gang van zaken binnen den kring der Afgescheidenen. Handhavend zijn overtuiging, dat de Afscheiding ontijdig en overijld was, betoogt Groen, dat de Afscheiding op meer dan een punt ontrouw geworden is aan haar uitgangspunt. Vooral hel vragen van autorisatie rekent hij den Afgescheidenen zwaar aan. Als Groen deze dingen openhartig bespreekt is het hem evenwel om toenadering, om vrede, om hereeniging Ie doen. De hoogere eensgezindheid van geloof en liefde moet blijken in Afgescheidenen en de geloovigen, die in het kerkgenootschap bleven. Vooral hoopt Groen op hereeniging op kerkelijk gebied. En zijn beschouwing eindigt hij met de volgende aangrijpende opwekking, waarin hij tegelijk zijn verwachting voor de toekomst teekent:
„Doch, al volharden wij over en weer hi onze beschouwing, al blijven wij voor als nog elk op eigen terrein, ook dan zal er, van een veYschillend standpunt, in één rigting en naar hetzelfde doel, zamenwerking mogelijk zijn. Laat ons allen, gescheidenen of leden van het kerkgenootschap, bedenken dat wij leden zijn van de Nederlandsche Hervormde Kerk, van de Gereformeerde Gezindheid; laat ons de voorregten erkennen, waarderen, gebruiken, welke de Heer der Gemeente in de verkregen regten der Gezindheid hier te lande voor ons bewaard heeft. Laat ons, met nadruk en onbekrompenheid, wijzen op de Symbolische Schriften, als kenmerk dezer Gezindheid, als authentieke opgaaf der leer aan wier belijdenis bescherming tegen eiken aanval, van binnen of van buiten de Kerk, beloofd is. Laat ons, in die hoedanigheid en op grond van deze regten, vrijheid verlangen van Godsdienstoefening, van opvoeding, van armwezen, van al hetgeen begrepen is in hel wezen eener Kerk. Laat ons de onafhankelijkheid der Hervormde Kerk terugvragen in haar geestelijken werkkring (in sa er is); een onafhankelijkheid niet enkel in het regelmatig houden van predikatiën op den kansel, maar in de verkondiging van het Evangelie in de volheid zijner eischen en in verband met de behartiging van al wal tol de eeuwige belangen van onsterfelijke zielen behoort. Laat ons ernstig bedenken dat het, in pogingen ten dien opzigle, een te lang verzuimden pligt geldt. Laat ons vooral steeds in het oog houden dat, om die pligtbetrachling te doen gelukken, hel historisch en grondwettig aanzijn der Hervormde Gezindheid, overeenkomstig het kerkgeloof dat zij belijdt, een steunpunt geeft onwaardeerbaar, onmisbaar, en waarvan even daarom het verlaten en prijsgeven onverantwoordelijk is.
Aldus in één zin en geest werkzaam, zullen wij de toekomst te gemoet gaan, aan twee spreuken gedachtig; de eene van onze Vaderen: „Eendragt maakt magt"; de andere uit de Heilige Schrift: „waar liefde woont, gebiedt de Heer den zegen". De vraag der Afscheiding zal van ondergeschikt belang zijn, en het antwoord i n de ontwikkeling der omstandigheden worden gezocht.') — Zie hier het tweeërlei alternatief. Of eene wezenlijke hervorming in het kerkgenootschap zal de leus der terugkomst van onze uitgeweken geloofsgenooten zijn; of wij zullen door de volkomenheid van het onregt, tot eene scheiding worden gedrongen, waarbij de noodzakelijkheid eener keus lusschen belijdenis of verzaking van het Christelijk geloof, voor allen die de waarheid, gelijk zij de leer ook van onze Kerk is, kennen en liefhebben, duidelijk zal worden gemaakt." *)
Duidelijker kan het niet: de vraag van al of niet afscheiden is geen principieele kwestie, de oplossing ervan hangt van de omstandigheden af.
Herhaaldelijk heeft Groen dit met nadruk gezegd.
Zoo b.v. wanneer hij betoogt, dat de vaste eensgezinde overtuiging der geloovigen omtrent het feit, dat niet krachtens maar 'b 1 ij kens de Formulieren beslist en uitgemaakt is het verschil omtrent den inhoud en de beteekenis der Heilige Schriften ten behoeve van hetgeen de geloovigen g e 1 o o v e n en b e 1 ij d e n, het begin zou zijn „van een strijd die bij volharding een goede uitkomst zou kunnen hebben; van een wettigen strijd, ten gevolge waarvan onze eenige troost beide in het leven en in het sterven, èf als grondslag van het Kerkgenootschap erkend, èf, zoo dit ondoenlijk bevonden wierd, aan eene vrije Kerk, voortzetting der Nederlandsche Gereformeerde Kerk, ten grondslag zou worden gelegd." *)
Zoo, wanneer hij sprekend over de miskenning van het recht der Kerk, profeteert: „wanneer deze miskenning een onoverkomelijk bezwaar tegen de gehoorzaamheid aan het Hoofd der Gem.eente en tegen de ontwikkeling van het geloofsleven der Kerk opleveren mogt, zou, bij Christelijke getrouwheid, in Nederland geschieden, wat onlangs in Schotland geschied is: de Kerk zou, ten koste van opoffering en lijden, onafhankelijk worden van de menschen, om afhankelijk te blijven van den Heer". ^)
Zoo, wanneer Groen m 1855 in zijn „Narede van vijfjarigen strijd" uitroept, dat de overtuiging veld wint, dat de handelwijs der Synode, waar zij kerkontbinding voorstaat, aan zelfontbinding gehjk is, dat de Synode haar eigen regt heeft opgeheven en dat de tijd daar is van veroeniging op gemeenschappelijken grondslag tot gemeenschappelijken strijd. Dan formuleert Groen zijn bedoelen aldus: „Geen Afscheiding, maar Kerkherstel moet worden bedoeld. Afscheiding kan het gevolg zijn; maar dan onder den vorm van zoodanig eene Vrije Kerk, waardoor (ook bij en welhgt om haar volkomen afscheiding van den Staat) de regten eener Christel ij ke Natie, de regten eener Protestantsche bevolking kunnen worden beschermd".')
En in 1866 neemt Groen het dilemma, door een zijner vrienden aldus gesteld: „Scheiding wordt onmisbaar, hetzij men de modernen er uit drijft, hetzij men door hen uilgedreven wordt" over, met deze woorden: „Zeer juist. Onophoudelijk sedert 1842 en vroeger, tegen de modernen of vaders der modernen, ook door mij gezegd", s)
1) Aan Ds S. van Felsen; Verspreide Geschriften II, p. 135.
2) Het Regt der Hervormde Gezindheid, p. 119, v.
3) Spatieering van mij, C. V.
4) Het Regt enz., p. 137/138. In een noot haalt Groen een stuk aan uit de Evangelische Kirchenseitung, waarin o.a. het volgende te vinden is (vertaald): „Met de gedachte aan een mogelijke scheiding moeten we ons vertrouwd maken"!!
5) Het Regt enz., p. 21.
6) Het Regt enz., p. 41. Over de scheiding in Schotland zie beneden.
7) Narede van, vijfjarigen strijd, p. 70.
8) Parlement. Studiën en Schetsen, XVI, p. 26.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1938
De Reformatie | 8 Pagina's