GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over het onkerkelijkheidsprobleem.

I.

Naast het kerkelijk vraagstuk, - diat de laatste eeuw in Nederland in een acuut stadium trad, is de laatste decenniën een nieuw probleem aan het ontstaan, dat we het onkerkelijMieidsprobleem zouden kunnen noemen.

Zoo gOiSd' als het kerkeUjk vraagstuk — om ons nu alleen maar te bepalen tot de kerldnstituten van Calvinistisch origine —• ook in de Vereenigde Staten, in Zuid-Afrika en in Hongarije aan de orde is, en om een oplossing roept, in dezelfde mate en op dezelfde wijze, stoort de onkerkelijkheidsproblematiek zich niet aan nationale grenzen.

Volgens een oud gezegdte komt overal, waar Christus een kerk bouwt, ook een kapel van den duivel te staan. De kerkgeschiedenis levert het bes: t bewijs voor de waarheid' van dit woord. „Ons aller Moeder" is telkens weer besprongen door 't wild gediertV dat niets in 'twoên ontziet, met de „brieschende leeuw" voorop, en al moge d© kerk onoverwinnelijk zijn, gehavend aan de peripheri© is ze wel. Laten we in dit licht zien: de toenemende „ontkerstening", welke in de „ontkerkelijkiag" haar beslag heeft gekregen.

In een viertal artikelen willen we het onkerkelijkheidsprobleem aan een nadere beschouwing onderwerpen. In het eerste worden ©enige opmerkingen gemaakt van algemeenen aard en de vraag onder oogen gezien, of er ook welhcht verband bestaat tusschen het kerkelijk- èn önkerkeUjk vraagstuk, om beide eens zoo' te noemen. In het tweede artikel wordt de omvang en de verspreiding der onkerkelijkheid nagegaan, om daarna in een derde en vierde artikel nog iets te zeggen over bet ontstaan en de bestrijding der onkerke^ lijkheid,

Eén der eerste vragen, die zich in deze materie aan ons opdringt, is deze:

Bestaat er verband tusschen het kerkelijk vraagstuk èn het onkerkelijke?

Loopen er inderdaad draden van het één naar het ander en omgekeerd? Nu past hier uiterste voorzichtigheid in het poneeren van thesen en het beantwoorden van vragen, die uiterst zeldten wordten gesteld. Wanneer straks de onkerkelijkheid in Nederland object van wetenschappelijke studie zal worden, kan juist over deze vragen helderder licht opgaan; tastend en zoekend willen we trachten er iets van te zeggen.

Dat zulk verband inderdaad bestaat, lijkt ons vrij zeker. Wie met het tegen-argument, dat het kerkelijk vraagstuk reeds van de Hervoirming daleerl, terwijl juist het onkerfcelijkheidsprobleem een specifiek twintigste-eeuwsch verschijnsel is, zoodat alleen daarom lal het verondersteld verband zou moeten ontbreken, gaat opereeren, heeft daarmee o.i. het pleit nog niet gewonnen.

Men vergete vooral niet, , dat , — al heeft de onikerkelijkheid zich ook niet onmiddellijk na de Hervorming in haar huldigen omvang geopen­ baard, de weg erheen toch al meer en meer werd geëffend, naarmate het aantal kerkgenootschappen verdubbelde. De prae-dispositie tot onkerkelijkheid, die een veelheid' van kerk-instituten tot op zekere hoogte met zich meebrengt, kan heel goed decenniën — zelfs ééuwen lang, embryonaal aanwezig zijn, zonder uit te groeien tot een onrustbarend verschijnsel, dat de aandacht van vriend en vijand trekt. Dat althans die kerkelijke toestanden, welke culmineeren in de verbrokkeling van het kerkinstituut met al den aankleve van die, de onkerkelijkheid voedsel hebben verschaft, staat, dunkt ons, wel vast.

Hoe scherper het kerkelijk vraagstuk zich afteekent in het meuschelijk leven, hoe grooter het aantal „kerkgenootschappen", en wat zich daarvoor uitgeeft, wórdt, hoe gemakkelijker het velen zal vallen van kerk te verwisselen.

Deze toestanden ondermijnen het kerkelijk besef. Wie gemakkelijk van kerk verandert, zal er in den regel ook niet tegen op zien, het heelemaal zonder te probeeren, al of niet met een kring van gelijkgezinden om zich heen (secte-vorming). Het in onzen tijd veel geroemde „over de kerkmuren heenzien" is een gevaarlijke bezigheid voor menschen met weinig kerkelijk besef. Gewoonlijk begint het met „er overheen zien" en eindSgt het melt „er overheen klauteren".

De mensch van onzen tijd immers, wordt niet meer — als eens de Middeleeuwsche — geïmponeerd door dien éénen, machtigen, torenhoogen, kerkmuur; hij ziet rondom zich dozijnen kerkmuren en - muurtjes, hoogstens tot manshoogte opgetrokken, waaroverheen men broederbanden kan schudden of ook elkaar kan plukharen, net, naar het voorkomt. Er valt in elk geval overheen te 'kijken èn te klimmen, voor een lenig, ruimdenkend Christenmensch... En waarom zou de kerkelijke vrijbuiter, die al in 'drie, vier kerken niet beeft gevonden, wat hij zocht, bet ook niet eens in de onkerkelijke contreien zoeken? Daarbij wordt het niet zelden gezien, dat, wanneer twee kerkelijke honden om een been vechten, de derde, die der onkerkelijkheid, er ras mee heen loopt.

In de Middeleeuwen uit de Christelijke kerk te treden, dat was een geweldig ding! Buiten de Moederkerk geen zaligheid', maar de zwarte nacht van do profane wereld. Daarom lichtte de stap van Luther „een-wereld uit haar voegen". Eensklaps had deze zich te bezinnen opi die schijnbare doorbraak van dien monumentalen, vijftien eeuwen ouden kerkmuur, die scheiding maakte tusschen het eeuwig licht van den Christus èn de duisternis met haar vorst. Over zoo'n kerkmuur Idimt niemand lichtvaardig heen, en wie durfde in de Middeleeuwen z'n hoofd neerleggen buiten de genade-middelen der ééne kerk om?

En nu, de contrete situatie, het kerkelijk vraagstuk, anno Domini 1938 in Nederland. De Gereformeerde gezindheid is verspreid over ©en viertal kerkgenootschappen, de zeer kleine nog niet eens meegerekend (Ned. Herv. Kerk, Geref. Kerken, Chr. Geref. Kerk, Geref. Gemeenten). Naai* welk instituut moet de, door den arbeid van een interkerkelijke Evangelisatie „toegebrachte" den weg worden gewezen? De weg naar Christus is zoo vaak niet tevens de weg naar de kerk van Christus. En de verbrokkehng van het kerk-instituut is daar mede schuld aan. Prae-dispoisitie tot onkerkelijkheid? Tot op zekere hoogte, ja.

Nu spreekt het intusschen vanzelf, dat de decadentie van het leven in een Christenland zich niet uitsluitend manifesteert in de onkerkelijkheid; ze kon zelfs voorkomen ia een hoog-kerkelijke periode als de Middeleeuwen, zónder dat zij, die wel in, maar niet van de kerk waren, er aan dachten haar te verlaten. Buitenkerkelijk is noch de Renaissance, noch zelfs het Humanisme geweest. Doch nu is de structuur van onzen tijd een gansch andere dan die van vijf eeuwen geleden.

In onzen tijd is de onkerkelijkheid in feite niets anders dan de consolidatie der ontkerstening, ial mag hierbij niet worden vergeten, dat niet allen, die buiten het kerkinsütuut leven, vijandig staan tegenover het Christendom. Doch de soldaten van het Heilsleger, de Oxfordmenschen, e.a. vormen allen saam toch slechts een heel klein percentage van de onkerkelijke wereld'. Verreweg het grootste deel der onkerkelijken „doet er niet meer aan"; is a-religieus.

Het is zeker opmerkelijk, dat de landpale der onkerkelijkheid nog veelal onbetreden gebied is. Wel werden onder den verschen indruk van de publicaties van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de uitkomsten der 11e Alg. Volkstelling hier en ginds woorden van verbazing gesproken en geschreven, maar van ernstige bezinning op het nieuwe probleem is nog geen sprake igeweest. Dit' treft te meer, omdat in een land als Duitschland, waar de onkerkelijkheid (in 1933 althans!) nog niet de afmetingen heeft aangenomen als ten onzent, wèl literatuur over deze materie verscheen. Zelfs promoveerde aan de Universiteit van Greifswald een theoloog over het onkerkelijkheidsprobleeml Hierbij willen we niet over bet hoofd zien, dat Duitschland niet zonder meer met Nederland is te vergelijken. De Duitsche „Kirchen- Austritts-Bewegung" draagt een lander karakter dan die ten onzent, waarover in ons derde artikel meer.

Deze verwaarloozing van de onkerkelijkheid, lals studie-object, is te betreuren. Trouwens over de ontkerstening in het algemeen is evenmin veel gepubliceerd.

De vraag rijst: waaruit valt deze negatie te verklaren ?

Uit de omstandigheid, dat de eigen kerk zich nog Zondag aan Zondag vult met een trouw kerkvast publiek? Uit het ontbreken van deernis met de 'schapen, die „daar zwerven op allen hoogen heuvel en onder allen groenen boom", vèr van de schaapskooi? Niets is gemakkelijker, dan requisitoir te nemen en het „ik beschuldig!" uit tei spreken tegenover het kerk-instituut. Gewoonlijk is zulk spreken echter niets anders, dan een zon- 'dige poging, den aftocht te dekken van eigen vlucht uit de verantwoordelijkheid... Het is goed, alvorens wij de kaart van Nederland beldjken, over deze dingen tot klaarheid te komen. Elk voor zich.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1938

De Reformatie | 8 Pagina's