GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Kerk „buiten de volksgemeenschap”.

Het is niet wel mogelijk Brachmann in zijn verdediging van Rosenberg op den voet te volgen; we moeten ons tot enkele gedeelten van zijh betoog beperken. Nogmaals zij erop. gewezen, dat de brochure van dezen ex-theoloog: „Alfred Rosenberg und seine Gegner", tot de belangrijkste geschriften behoort, die zidi met den Duitschen kerkelijken strijd bezighouden. De brochure van Brachmann geeft de meening der machthebr bers duidelijk weer. De besluiten, welke den laatsten üj'd genomen zijn, de toenemende invloed der z.g. Thüringer richting (in het voriige artikel werd een uitlating van een der prominente vertegenwoordigers dezer richting weergegeven), wijzen er op, dat de druk op de kerk toeneemt, teneinde haar te bewegen haar oude grondslagen te verlaten. Van vrijheid is geen sprake meer; haar belijdenis „moet veranderen" in den zin zooals Rosenberg en de zijnen dat wenschen. Het geschrift van Brachmann is als het Ware het programma, dat in dezen tijd tot uitvoering wordt gebradat.

Hoe hij zich de positie en taak der Kerk denkt, blijkt uit de beantwoording van een verwijt, dat Evangelische predikanten tot Rosenberg gericht hebben. Rosenberg, zeiden zij', belast de volksgemeensdiap met een heftigen geloofsstrijd en hij bedreigt daardoor die gemeenschap. Wordt dit verwijt aanvaard? Natuurlijk niet! Brachmann is - verontwaardigd. „Wanneer", schrijft hij, „iemand er aanspraak op mag maken, een groot gedeelte van zijn leven slechts aan die ééne taak: het scheppen van een innerlijk gegronde volksgemeenschap te hebben gewijd, dan is dat wel Alfred Rosenberg. Dat zij niet bereikt kan worden zonder dat het individu offers, ook geestelijke offers, brengen moet, daarop heeft Rosenberg herhaaldelijk gewezen. Dat behooren de ambtelijk aangestelde zielverzorgers toch eigenUjk te begrijpen. In plaats daarvan hebben zij' gemeend het zwaarste verwijt te moeten uiten, dat tegenwoordig onder ons bestaat: Rosenberg zou de volksgemeenschap bedreigen. We kunnen thans rusüg en zakelijk vaststellen: de leiders van het kerkelijk Protestantisme (zij namelijk, die de verklaring van Kassei onderteekendeu) hebben voor den strijd om een innerlijk gegrondveste volksgemeenschap die werkelijke historische beteekenis heeft^ afgedaan, nadat zij zelf met duidelijke woorden hebben bewezen, dat hun het wezen der Duitsdie volksgemeenschap èn de grondslagen harer wording, verborgen zijn gebleven. Hun rangorde der waarden is inderdaad een zoo geheel andersoortige dan die van het volksche Duitschland, dat een openlijke voortzetting van het „gesprek" met deze lieden, fot een belasting en bedreiging der volksgemeensdiap zou leiden.

Het is gewenscht een oogenblik bij deze woorden „stil te staan". De begeerte om de belijdende kerk buiten de volksgemeensdiap te stellen, wordt üi het machtige rijk 'hoe langer hoe sterker. 'Zij uit zich niet alleen in den Wil de Duitsche jeugd aan de kerkelijke opvoeding te onttrekken, zij stelt ook eischen aan de verkondiging in de kerken. Vandaar de tegenwoordig krachtig gestelde vordering den Bijbel in Duitschen zin te „herzien", de psalmen te verwijderen, de belijdenis geheel te „reformeeren". En dat alles onder de leus, dat het „Joodsche element" verwijderd moet worden. Het recept is heel eenvoudig: elk woord, dat aan de leiders niet bevalt, is Joodsch en daarom verderfelijk. Zelfs woorden als „Bethesda" en „Bethel", die de belijder niet anders dan met ontroering leest, zijn, zooals pas nog werd betLoggd, een gruwel.

En de redeneering is (men zie het stuk van Dr Brachmann) heel simpel. Wanneer de geloovige klaagt, dat de aanval op zijin belijdenis in strijd komt met de beloften en hem daarom lot heilig verzet dwingt, staan de machthebbers met hun antwoord gereed. Niet de aanvallers zij'n schuldig, maar zij, die het wagen zich te verdedigen. Zij' „zijn immers niet bereid tot het brengen van eenvoudige offers", zij „missen het juistei inzicht in het groote geschiedkundig gebeuren", zij „meenen, dat zelfs hun kleine!, , benepen „heilige huisjes" op de bescherming van den staat mogen rekenen". Welk een vergissing! Die „huisjes" beschermen? Goed, maar dan de bewoners erin en de deur didit!

Brachmann laat zijn lezers niet in het onzekere. Het voornaamste vraagstuk is, zegt hij, dat van de erfzonde en erfschuld. Dat is het ook, maar om een andere reden dan hij meent. Van zonde wil de rassische levensbeschouwing niets weten. Sterker nog, wie de leer van de erfzonde verdedigt, saboteert, zegt Brachmann, bewust het rassische denken en geloof.

Alfred Rosenberg heeft verklaard, luidt het, dat het Duitsche volk niet „erfzondig", maar „erfadellijk" is. En daarmede is „het besMssende woord gesproken"-

Maar, zoo. antwoorden menschen als Hans LUje en Künneth, menschen die voor de belijdenis opkomen, ook Luther heeft de leer van de erfzonde verkondigd. Hoe kan dan iemand, die (zooals Rosenberg) zich op Luther beroept, hem zelfs als den grooten Duitschen profeet voorstelt, dat stuk van „Luther's leer" — het Bij^belsche fundament zijner verkondiging — verwerpen?

Hoort nu wat Brachmann op deze vraag antwoordt. Zijh redeneering is weer zeer karakteristiek voor de wereldbeschouwing, welke hij' voorfstaat.

„Luther", zoo luidt het, „kondigde o.a. de Roomsche priesterkerk den strijd op leven en dood aan, niadat hij' ook haar onder de „wet der zonde" had geplaatst. Binnen het raam der voor 400 jaren gegeven mogelijkheden, was dat inderdaad een revolutionnair werk van de grootste draagwijdte. Het Duitsche volk moet kennis nemen van de reusachtige tragiek, dat eens een oer-Duitsche man met een aan bet Oosten ontleend wapen, omdat hem in de kerk geen ander ter beschikking stond, het spook eener vreemde wereld verdreef. Dat Luther dit wapen gebiniikte, dat is het wat ons in hem treft. Ook daar, waar Luther de leer der erfzonde belijdt, is en b 1 ij f t hijl de man van het Germaansche protest, dat is van het Duitsche karakter. Daarover heeft niemand van Rosenberg's tegenstanders nog nagedacht. Hoe ontzettend kenmerkend is dat toch!"

„Trekken wij dus de condusie, dat het in onze geschiedenis, ook voor vierhonderd jaar in Luther's dagen, in haar diepste wezen niet qpi de leer der erfzonde, maar op den man aankwam, die haar gebruikte, en op de wijze, waarop hij het deed. Dat beteekent echter: nog nooit hebben üi Duitschland leerstellingen, maar altijd heeft het Duitsche wezen beslist, dus dat wat erf adel is. Slechts één enkele maal was het in onze geschiedenis mogelijk, erfzonde en erfadel samen te noemen, juist voor 400 jaar, toen Luther in een waairlijk zeer bijzonder historisch uur, dat zoo nooit wederkeert, het woord nam. Wie dit uur wil generaliseeren, zou daarmede het Duitsche volk rij^p. maken voor een onverdraaglij'k minderwaardigheidsgevoel. In den onuitsprekelijk moeilijken strijd om het bestaan, die ons nu eenmaal opgelegd is — hij behoort tot het wezen der Duitsche geschiedenis — kunnen wij' ons niet met eenige zondentheorie inlaten, die slechts verlammend werkt, veeleer móeten wij' met de noodzaak ons door lot en bestemming opgedrongen, het Duitsche volk een buitengewoon sterk vertrouwen in al zijii krachten schenken. Want slechts zoo zijn wij in slaat ons te handhaven. Wij betreuren dat heelemaal niet. Het gaat om strijd en kracht en niet om eeuwige zaligheid en zonde. Wij zeggen nog eens met nadruk, dat onze Duitsche opvatting van het bestaan niets met de Oostersche, die o. m. in den Bij'bel tot uitdrukking gebracht wordt, gemeen heeft. De s t r ij d' is het centrum van ons bestaan, zooals bij Luther. Deze opvatting en de Oostersche van volkomen oertoestand, erfzonde en verlossing, sluiten elkaar uit. Met andere woorden : ook en juist als religieus begrip heeft de leer der erfzonde geen plaats in onze wereld-en gesqhiedenisbeschou wing".

Tot zoover Brachmann.

Hier openbaart zich de nuttigheadsmoraal in al haar verschrikking. Zulk ©en moraal laat zelfs het karakter der groote reformatoren niet onaangetast. Wanneer zij, zooals Luther, een plaats in de rijen der helden van de historie krijgen, ondergaan zij blijkbaar eerst een verande'ring, die hun wezen geheel misvormt, hen van, alle - karakter berooft.

De tijden zijn er niet naar zulke handelingen met een enkel veroordeelend woord af te doen. Een belangrijk deel der wereld leeft uit de beginselen, waarop die handelingen gebaseerd zijn; het tracht „historie te maken", een „levensruimte" te bezetten; het komt met de pretentie een eeuwig rijk des vredes te stichten.

„De strijd is de vader aller dingen", luidt zijn leuze. En in den strijd is volgens hem elk wapen „geoorloofd". Tussdien den strijder nu en bet wapen bestaat een eigenaardige relatie. Hij' gebruikt het wapen, wanneer en zoolang het hem nuttig is. Hij kan het op. ieder oogenblik wegwerpen, wanneer en omdat het „nutteloos wordt".

Zóó gaat de nationaal-socialist met bepaalde leerstukken om. Zij zijn voor hem geen uitdrukking van geboden, waaraan hij zich onderwerpen moet; hij staat boven de wet.

Luther wordt in die beschouwingen tot een handig opportunist; bewonderd omdat hij' op zoo buitengewoon verdienstelijke wijze, dat „vreemde wapen" der erfzonde gebruikte. Meent niet, luidt het, dat eenig andere band, dan „die der momenteele doeltreffendheid", Luther met dat werktuig verbond. O neen, als Duitsoh man, haatte Luther ongetwijfeld dit stuk; het was hem vreemd. Maar hij' wist er zich van te bedienen. Zooals de soldaat gifgas gebruikt. Het diende hem „om de gansche hiërarchie van orden, wereldpriesters, met zijn hoogere en lagere geestelijkheid, met zijn talrijke wijdingen en sacramenten, met dit gansdie menschelijke middelaarssysteem in religieuze zaken, in duizend stukken te houwen". En de fout van de Duitsche kerk is geweest, dat zij' dit wapen niet aanstonds weggeworpen heeft, nadat het zijn taak volbracht had. Nu zal de „nieuwe, eigenlijk oeroude leer" dit opruimingswerk volbrengen.

Er bestaat slechts één woord voor zulk een beschouwing. Laten we het liever hier niet noemen.

Brachmann noemt echter die (gelukkig fictieve) houding vaiï Luther uiting van. het „Germaansche karakter".

B. t. B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's