KERKELIJK LEVEN
De schenring in Amerika. (VII.)
Wilden we nu in onze beantwoording van ds Hoeksema's referaat volledig zijn, dan moesten we thans de kerkrechtelijke zijde van het in en na de synode van Kalamazoo gebeurde gaan bezien. Ds Hoeksema heeft onderscheiden bedenkingen tegen de wijze, waarop de zaak is aangevat, en beslissingen en „vonnissen" zijn geboren. Hij staat daarin niet alleen; zooals meelevende gereformeerden ook in Nederland wel weten, al was 't alleen maar reeds uit de geschriften van dr v. Lonkhuyzen.
Toch houde men ons ten goede, dat wij thans op die kerkrechtelijke kwesties niet ingaan. Niet alleen, omdat we anders veel te uitvoerig worden, maar ook omdat ondergeteekende wegens onbekendheid met de détails niet in staat is, te oordeelen over de juistheid van de geschiedbeschrijving, die zoowel van de ééne als van de andere zijde hem, hetzij mondeling, hetzij in artikel of per brief is voorgelegd. Bovendien heb ik hoop, dat indien de onder mij bekende predikanten der Chr. Ref. Church levende begeerte tot een nader doorpraten van de kwesties met ds Hoeksema het mocht winnen op den onwil van enkele anderen, men over de kerkrechtelijke kwesties niet zóó heel lang zal behoeven te disputeeren, dat de bezwaren op dit punt overwegend zullen blijken. Om de eenvoudige reden, dat gedane zaken geen keer nemen, begane fouten derhalve niet kunnen worden ongedaan gemaakt, doch alles er maar op aankomt, of men de gevolgen van wat scheefgetrokken werd, zooveel mogelijk wegnemen wil, onder belofte, over de kerkrechtelijke vragen zelf nader met elkander te handelen, gelijk in een hersteld kerkverband ieder daartoe weder initiatief nemen kan. Het is dan niet zoozeer de vraag, inhoeverre tegen de kerkenordening overtreden werd vóór vijftien jaren, doch of die kerkenordening zelf acceptabel is voor wederom samenkomende partijen. Wij gaan derhalve dit alles voorbij. Men weet overigens welk standpunt ons blad ingenomen heeft in den laatsten tijd; een standpunt, bij welks verdediging zijn redacteur heel wat heeft geleerd van prof. Greijdanus; zeer veel, dat hem tevoren nooit zoo helder voor den geest gestaan heeft. Ieder kan daaruit wel afleiden, hoe ik zou oordeelen over de manier, waarop in en na Kalamazoo kerkrechtelijk gehandeld is. Komen wij in ds Hoeksema's referaat den term „bevoegde kerkelijke autoriteiten" tegen, waaraan „subordinatie" te bewijzen zou zijn, dan rillen ook wij van dit hiërarchisch monstrum. Maar genoeg hiervan. Ds Hoeksema zelf heeft gelukkig uitgesproken, dat het antwoord op de vraag, of hereeniging eisch Gods is, voor hem „geheel afhangt van het antwoord op een andere: staan wij metterdaad samen op den grondslag der gereformeerde belijdenisschriften? " Na dit juiste woord zal men mij vergeven, dat ik op de kerkrechtelijke détails niet inga.
Komende derhalve tot de dogmatische kwestie, zou ik — ik heb dat trouwens reeds eerder opgemerkt — van ds Hoeksema op één punt van meening willen verschillen. Ds Hoeksema, die van alle compromis een vijand is, en dien we dan ook daarom tijdens onze kennismaking hebben leeren waardeeren, ziet slechts twee mogelijkheden: óf de Chr. Ref. broeders overtuigen hem van de juistheid der „drie punten", óf hij overtuigt hèn van hun onjuistheid. „Elke andere weg", zoo verklaart hij, „is de weg van compromis, dien ik zal blijven weigeren te bewandelen".
Ik z o u het hiermee eens zijn, indien ik inderdaad overtuigd was, dat de drie punten volkomen helder en bewust voor den geest der synodeleden gestaan hadden en nóg stonden voor alle leden der beide kerkengroepen. Helaas, of: gelukkig (wat moet ik nu eigenlijk zeggen? ) geloof ik daarvan niet veel. Reeds meer dan éénmaal wees ik er op, dat zoolang men den letterlijken tekst der besluiten van Kalamazoo vergelijkt met wat daaromheen geweven is, het uiterst moeilijk is, precies aan te geven, wat nu eigenlijk door Kalamazoo besloten is, en waarvoor de Chr. Ref. broeders nu eigenlijk zouden willen geacht worden te staan. Ik verstout me zelfs uit te spreken, dat sommigen hunner het nóg niet precies weten. Als ik me herinner, hoe gemakkelijk „The Banner" een artikel van ds Lyzenga tegen mijn algemeene-genade-rede geplaatst heeft, en hoe moeilijk het haar viel, ook maar een gedeelte mijner weerlegging daarvan te plaatsen — wat ze te dier zake schreef, was onjuist, hetgeen ik, tenzij ze alsnog aan mijn herhaald verzoek voldoet, nader aantoonen zal — dan geloof ik deze houding alleen te kunnen verklaren uit dogmatische onzekerheid, die zich niet demonstreeren wil. De redactie van het blad schijnt me min of meer „hazy" —• in deze materie.
Indien nu deze mijn kijk op het igeval juist is, dan is een derde weg nog mogelijk. Geen weg van compromis; want die komt dan niet eens in aanmerking. Een compromis is alleen mogelijk, ingeval over en weer de standpunten duidelijk omschreven zijn. BiJ ontstentenis evenwel van deze weldaad, is er, zelfs afgedacht van alle eventueele hereenigingspogin'
gen, noodzaak niet van compromis, doch van v e d e 1 ij k i n g, van profetie.
Ik meen, dat de hartstochtelijke bede om verduidelijking der uitspraken van Kalamazoo een levenskwestie is, èn voor de Chr. Ref. Church, èn voor ds Hoeksema en de zijnen. Volgende week daarover meer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1939
De Reformatie | 8 Pagina's