De Hereeniging Der Christelijke Gereformeerde En Protestantsche Gereformeerde Kerken.
VII. (Slot.)
Ik wil eindigen met enlcele stellingen uwe aandacht ter bespreking voor te leggen:
1. God is God en Hij doet altijd al Zijn welbehagen. Daarom gaat Hij ook altijd recht op Zijn doel af, naar Zijn eeuwig raadsplan, terwijl alles, ook Satan en zonde en de goddelooze wereld inbegrepen, Hem daai"toe dient. Op geen enkel moment der geschiedenis, van de schepping tot aan de parousia is er dan ook sprake van eene verijdeling van een oorspronkelijk plan.
2. Gods genade is niet individualistisch-particularistlsch beperkt tot de uitverkorenen, doch richt zich op het organisch geheel der Kerk in Christus als haar Hoofd en dat in verband met het organisch geheel van alle schepselen, van heel den kosmos. De goddelooze verworpene is echter van deze genade, hetzij als gezindheid in God of als genadewerking beschouwd, nimmer voorwerp.
3. Behalve de werking van Gods trekkende en reddende en tot in den hemel opheffende, verheerlijkende genade uitgaande tot de verkoren kern der geschapene dingen, is er ook eene werking van Gods verwerpenden, afstootenden toom, uitgaande op den verworpen bolster.
4. Het verbond met Noach is geen vriendschapsverbond van gemeene gratie opgericht met de zondige wereld qua talis en buiten Christus, maar een openbaring van het ééne verbond van Gods vriendschap in Christus, zooals het heel den kosmos omspant en in zich opneemt. Tijdelijk torst de schepping den vloek, maai straks zal ook het stomme schepsel deelen in de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.
5. Alle dingen dezes tegenwoordigen levens, regen en zonneschijn, spijs en vroolijkheid, gave en talent, huis en have, naam en positie en macht, zijn middelen, die God gebruikt, maar die ook de mensch als redelijkzedelijk schepsel gebi-uikt. Doordat God ze gebruikt, dienen ze Hem in het volvoeren van Zijn raad. Doordat de mensch ze gebruikt zijn ze zoovele obligaties, waarmee hij voor den eisch staat om God te danken en te dienen.
6. De prediking des Evangelies is als zoodanig en op zichzelf gedacht zegen noch vloek. Ze spreekt den mensch toe als redelijk-zedelijk en daarom voor God verantwoordelijk schepsel. God echter gebruikt ook die prediking tot de uitvoering van Zijn raad der predestinatie, beide der verkiezing en der verwerping, zoodat Hij, zonder de zedelijke natuur des menschen en zijne verantwoordelijkheid aan te tasten of te negeeren, den éénen tot de zaligheid roept, den anderen verhardt. De prediking des evangelies is daarom geen genade voor de verworpenen, noch ooit aldus bedoeld door God.
7. Gebonden aan de organische ontwikkeling van ons geslacht en in den toom van Gods alles-beheerschende Voorzienigheid, ontwikkelt zich de zonde zoo snel mogelijk, mede door eene inwerking van Gods toorn op de lusten des vleesches. Er is geen werking des Heiligen Geestes, waardoor de natuurlijke mensch buiten de wedergeboorte om eenigszins verbeterd wordt. Ieder mensch draagt de vrucht van de wortelzonde van Adam overeenkomstig zijn tijd, plaats, omstandigheden, middelen, aanleg en karakter.
8. De mensch heeft eenige overblijfselen van natuurlijk licht, niet van zijne oorspronkelijke kennis, gerechtigheid en heiligheid. Deze laatste zijn niet slechts geheel verloren, maar ook in haar tegendeel omgekeerd. Vandaar, dat de natuurlijke mensch dit natuurlijk licht slechts geheel bezoedelen kan en in ongerechtigheid ten onder houden.
9. Burgerlijk goed is een poging van den zondigen mensch, om, waar hij de van God gestelde relatiën en wetten in den kosmos door zijn natuurlijk licht ontwaart, en de bruikbaarheid daarvan inziet, uit eigen belang zijn leven in verband met het leven zijner medeschepselen naar die wetten Gods in uitwendigen zin in te richten. Gelukt hem dit, dan geeft God, Die Zich aan Zijne eigene ordinantiën houdt, hem succes. Maar succes is geen zegen. In den weg van zijn succes wordt hij steeds grooter, wordt hij voor steeds meer verantwoordelijk, en verzwaart hij onder Gods toom zijn eigen oordeel.
10. Er is in de Heilige Schrift geen wezenlijk verschil in beteekenis tusschen zulke termen als genade, gunst, liefde, vriendschap, goedheid, goedertierenheid, barmhartigheid. Zij betreffen alle de relatie en werking van Gods vriendschapsverbond jegens den verkoren kern.
11. De idee eener gemeene gratie begint in dogmenhistorischen zin niet bij Calvijn, gaat ook niet terug tot op Augustinus, maar haar begin moet worden gezocht in den tijd der Scholastieken, met name bij Thomas van Aquino. Het kan dan ook niet gezegd worden, dat deze leer bij uitstek Calvinistisch is.
12. De Drie Formulieren van Eenigheid weten van geen gemeene genade. De eenige plaats, waar de term "gemeene genade'-' voorkomt, legt hem op de lippen der Remonstranten. De "Drie Punten" zijn geen verklaringen, maar toevoegselen aan de belijdenis der Gereformeerde Kerken.
13. De synode van Kalamazoo heeft in haar „Drie Punten" wezenlijk Kuyper's Gemeene Gratie tot een dogma verheven, en daardoor alle verdere studie over deze kwestie feitelijk den pas afgesneden.
14. De Christen scheidt zich niet in Anabaptistischen zin van de wereld; ook is het niet zijne roeping de Wereld' te verbeteren, maar om heel zijn leven in de Wereld uit het beginsel der wedergeboorte en naar den Woorde Gods te leven, en de zaak van den Zone Gods te vertegenwoordigen als van de partij des levenden Gods.
15. Daar de onderscheiding' "beeld Gods in engeren en in ruimeren zin" licht aanleiding zijn kan tot het ffsverstand, als zou er nog iets van de positieve werking der oorspronkelijke gerechtigheid zijn overgebleven in den gevallen mensch, is het beter te spreken van het beeld Gods in formeelen en in materiëelen zin, en te zeggen, dat het laatste in zijn tegendeel werd omgezet door de zonde.
16. Het zoogenaamde "werkverbond" was geen verbond der werken, maar de eerste en aardsche openbaring van Gods vriendschapsverbond. In dit verbond kon de mensch het eeuwige leven niet verdienen, noch ook ooit bereiken, doch slechts het aardsche leven, dat hij bezat in den weg der gehoorzaamheid behouden.
17. De overheid als zoodanig, afgedacht van de zwaardmacht, is niet ingesteld om der zonde wil, maar opgekomen uit het huisgezin. Haar gezag kan daarom ook worden verdedigd met een beroep op het vijfde gebod.
18. Een goddelooze overheid staat wel op de plaats des gezags, waarmee zij van Godswege is bekleed, maar regeert niet bij de gratie Gods.
19. Synode en Classis zijn geen vergaderingen met hoogere macht bekleed dan de kerkeraad, doch slechts meerdere of broedere vergaderingen; zij kunnen dus niet de bevoegdheid hebben, om ambtsdragers uit hun ambt te ontzetten.
20. De geschiedenis bewijst duidelijk, dat de tegenwoordige Protestantsche Gereformeerde Kerken niet uit de Christelijke Gereformeerde Kerken zijn uitgetreden, maar door de laatste buiten haar gemeenschap zijn gebannen, omdat ze zich meenden te moeten keeren tegen de uitspraken van de Kalamazoosche synode.
Ik dank u.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1939
De Reformatie | 8 Pagina's