GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De geestelijke bearbeiding van de jeugd, die niet bij de Gereformeerde jeugdorganisaties is aangesloten.

De besturen van de drie Geref. Jeugdbenden hebben in een tweedaagsche conferentie zich beraden over de jeugd, die niet bij de Geref. jeugdvereenigingen (J.V., M.V., K.V. en J.M.V.) is aangesloten.

Op de in vorige jaren gehouden congressen kwam herhaaldelijk de vraag naar voren: moet iets vrorden gedaan om bedoelde jeugd eenige geestelijke vorming, buiten hetgeen gezin en kerk doen, bij te brengen? Zoo ja, wat en door wie?

Aan de deelnemers van het congres waren tevoren eenige richtlijnen voor de bespreking toegezonden, welke waren opgesteld door den heer J. C. Francken, voorzitter van de Contact-Commissie. Deze had zich met een vragenlijst gericht tot een aantal vooraanstaande personen op het gebied van Kerk en jeugdbeweging en bood het door hem verzamelde materiaal als inleiding op de richtlijnen aan. Op grond van deze gegevens kan worden aangenomen, dat gemiddeld 50 a 60 procent van de in aanmerking komende Geref. jeugd bij de jeugdvereenigingen is aangesloten, met dien verstande, dat het percentage in sommige steden schommelt tusschen de 30 en 40 procent, terwijl op het platteland vele streken worden gevonden met een cijfer van 80 a 90 procent.

De oorzaken van het niet-aangesloten-zijn moeten voor het grootste deel worden gezocht bij de gezinnen. Er zijn helaas ouders, die geen besef hebben van de noodzakelijkheid en de beteekenis van het jeugdwerk tot geestelijk-zedelijke vorming en daardoor hun roeping in dezen tegenover hun kinderen niet verstaan. Ook schijnen er te zijn, die van de groote beteekenis wel overtuigd zijn, maar in deze dingen over hun kinderen weinig te zeggen hebben.

Voor een deel zit de oorzaak bij de jeugdigen zelf. Er is bij velen geen lust tot geestelijke inspanning; er is werkschuwheid, opzien tegen het maken van inleidingen. Dan is er het standenverschil; de trek naar vermaak, zelfs naar wereldsch vermaak. Ookwordt de alles opeischende maatschappelijke vorming, tegenwoordig vooral de studie voor de middenstandsdiploma's, als reden van het niet-lid-zijn opgegeven. Tenslotte zijn hier en daar neven-organisaties, zooals zang, muziek, sport- en gymnastiekvereeniging, die als concurrenten van J.V. en M.V. optreden.

De enquête heeft aangetoond, dat er, buiten de propaganda-actie van de jeugdorganisaties zelve, weinig wordt gedaan om in dezen toestand verbetering aan te brengen. Het beperkt zich in hoofdzaak tot opwekking bij het huisbezoek der ouderlingen: af en toe door den predikant een aansporing in de prediking en op de catechisatie; bij sommigen nu en dan gebed voor den jeugdarbeid; of alleen bij komende Bondsdagen.

In Kerkbode-artikelen en andere publicaties is deze zaak vooral den laatsten tijd, o.a. naar aanleiding van de brochure van Ds Teeuwen, weer ter sprake gebracht.

Als maatregel ter verbetering zijn dan wel voorgesteld:

a. de jeugddeputaat;

b. de afzonderlijke organisatie voor de indifferente jeugd;

c. wijziging van het karakter onzer jeugdvereenigingen.

Wat den jeugddeputaat betreft, heeft het congres zich vereenigd met de bezwaren, daartegen ingebracht, welke als volgt kunnen worden saamgevat:

a. voor het aanwijzen van deputaten is alleen reden, als er een gemeenschappelijk belang der Kerken is, dat niet door de plaatselijke kerken zelve kan worden gediend;

b. de arbeid onder de jeugd is vóór alles taak van de plaatselijke kerk;

c. de kerkvisitatie behoort aan deze uitoefening van de taak der plaatselijke kerk volle aandacht te schenken;

d. het gevaar is niet denkbeeldig, dat dergelijke deputaatschappen telkens zullen dreigen in te dringen in den arbeid, die behoort tot het terrein der plaatselijke kerk;

e. elk deputaatschap eischt een nauwkeurig omschreven taak; het is niet mogelijk zulk een omschrijving te geven voor het hier bedoelde classicale jeugd-deputaatschap, zonder dat óf het vrije karakter der jeugdorganisaties óf de uitoefening van de taak der plaatselüke kerk in het gedrang komt.

Wat punt b aangaat: de afzonderlijke organisatie voor de indifferente jeugd — deze moet als onpaedagogisch, ondoelmatig en onpractisch worden afgewezen :

a. omdat we ten volle overtuigd zijn, dat de geestelijk-zedelijke vorming, die ons jeugdwerk biedt, voor allen noodig is en door allen meegemaakt kan worden;

b. omdat we, inzonderheid als Geref. belijders, niet 'n dergelijke levensgedeeldheid mogen bevorderen;

e. omdat de jeugd, die onverschillig is of die dreigt af te glijden, allerminst door 'n verwaterde werkmanier gewonnen zal worden;

d. omdat 'n dergelijke organisatie de zwakkeren en gemakzuchtigen, die nu nog geestelijk-zedelijk jeugdwerk meemaken, zou lokken tot overgaan en daardoor zoowel voor de betrokkenen als voor den jeugdarbeid op G.G. schade zou brengen;

e. omdat noch de kerk, noch de jeugdorganisaties zelve ten dezen opzichte een taak hebben; hoogstens zou misschien een „oudervereeniging" hier iets kunnen bereiken, indien zij zich plaatselijk organiseert en vooropstelt, dat haar doel is de indifferenten op te voeden tot het lidmaatschap der jeugdvereenigingen op G.G.

En wat tenslotte punt c betreft: wijziging van het karakter van ons jeugdwerk door het te combineeren met ontspanning of iets dergelijks — ook dit middel moet zonder beding worden verworpen, en wel om de volgende redenen:

a. omdat dit zou leiden tot een grondig bederven van ons eigen jeugdwerk;

b. omdat verwaterde jeugdvorming volstrekt geen baat zou brengen;

c. omdat gezelligheid en ontspanning door het gezin moeten worden geboden en verzorgd;

d. omdat, met erkenning van menschelijke zwakheid en tekortkoming en dus met erkenning van den eisch tot voortdurende bezinning op de vraag, of ook hier en daar verbetering mogelijk is, ons met zorg opgebouwd geestelijk-zedelijk jeugdwerk, dat aan psychologische, paedagogische en practische eischen voldoet, zoowel voor wat inrichting der organisatie als program en methode van den arbeid betreft, voor alle jonge menschen van Geref. levensopvatting noodzakelijk en geschikt is.

Maar nu de vraag, wat dan wél mag en moet worden gedaan om de indifferente jeugd te brengen tot deelname aan ons jeugdwerk.

Naar de meening van het congres ligt hier een taak t.a.v. de gezinnen, van de kerk, van de jeugdorganisaties en van andere instanties:

1. De gezinnen:

a. Zoowel door de kerk in prediking en huisbezoek als door de jeugdorganisaties zelve worde krachtig op de gezinnen ingewerkt, teneinde:

1. het besef te verlevendigen bij de ouders, dat zij van jongsaf de jeugd moeten gewennen aan de idee der jeugdorganisatie als de noodzakelijke voltooiing voor allen van het opvoedingswerk;

2. de ouders zelve bij den voortduur te wijzen op de taak en roeping tegenover hun kinderen t.o.v. den jeugdarbeid;

b. door kerk en jeugdorganisaties worden telkens weer de jongeren, die afzijdig blijven, opgezocht om hen tot deelname aan het jeugdwerk te prikkelen en eventueele bezwaren aan te hooren, teneinde die zooveel mogelijk te ondervangen.

Hierna volgt een passage over de kerk, zie elders in dit nummer. Vervolgens:

3. De Jeugdorganisaties:

a. zorgen, dat haar werk zoodanig worde verricht, dat de jeugd daardoor wordt getrokken en vastgehouden ;

b. maken regelmatig propaganda, bijzonder eenmaal per jaar bij den aanvang der wintercampagne in aansluiting aan den radio-avond der drie jeugdbonden en houden met hulp van de kerkelijke gegevens een nauwkeurigen staat bij omtrent de al of niet aangesloten jeugdigen met aanteekening van het waarom der weigerachtigen;

c. nemen de noodige maatregelen, opdat óf door middel van jeugdcentrale óf door speciale propagandacommissies één keer per jaar, na de in sub b bedoelde propaganda-actie, alle weigerachtigen worden bezocht; bij voorkeur worde voor dit bezoek de medewerking gevraagd van oud-leden der J.V. en M.V. of van ouderen, die het jeugdwerk goed kennen en die bij de jeugdigen in aanzien zijn als menschen, die hun verlangens begrijpen.

4. Andere instanties:

Zoo noodig worde contact gezocht met de hoofden van lagere en leeraren aan middelbare scholen om hun medewerking te krijgen, dat jongens en meisjes, die de school verlaten, zoowel als de studeerende jeugd zich bij ons werk aansluiten.

In de „Rijnlandsche Kerkbode" schrijft de heer J. W. Hoornenberg over het rapport der contact-commissie o.a.:

Wat ik verder in het rapport betreur, is het ontbreken van nieuwe initiatieven voor de propaganda. De nadere bezinning op het jeugdvraagstuk heeft helaas ter conferentie niet geleid tot nieuw-oriënteering op het propagandaterrein. Enkele van buiten af met meer of minder ernst bepleite maatregelen ter verbetering als:

Ie. de jeugddeputaat; 2e. de afzonderlijke organisatie voor de indifferente jeugd;

186 3e. wijziging van het karakter onzer jeugdvereenigingen,

worden met een serie m.i. inderdaad meerendeels steekhoudende argumenten van de baan gekegeld; maar men stelt er ongeveer niets oorspronkelijks voor in de plaats.

Wat verder voorgesteld wordt, is voor het overgroote deel al zoo dikwijls bepleit, zonder bevredigende resultaten op te leveren, dat men aan het succes ook nu a priori al wel tv/ijfelen moet.

Meent de commissie in gemoede, dat men met het aandringen op het treffen van de aangegeven maatregelen de gewenschte verbetering met name in de groote steden, maar ook in middelgroote plaatsen verkrijgen zal?

Kent men aan dit verslag zoo'n sterke overtuigingskracht toe, dat het de leidende instanties in verschillende plaatsen zal prikkelen al het genoemde in toepassing te brengen? Zal het in onzen alleseischenden tijd niet al te spoedig weer in de vergetelheid verzonken zijn?

Sterker: stel het geval, dat dit alles in bepaalde plaatsen plaats vindt, zou men dan het ideaal benaderen: Alle jongeren van Geref. levensopvatting lid van de organisatie ?

Maar er zijn immers wel plaatsen, waar ongeveer al het genoemde gebeurt? Als ik de punten tot verbetering de revue laat passeeren, dan blijkt mij, dat vooral de kerkeraad, met name de predikant, met alle kracht op de opinie van ouderen en jongeren inwerken moet.

Nu mag ik toch aannemen, dat dit zéker geschiedt, al jarenlang, door de ervaren Bondsbestuurders zelf, i.c. Dr B. A. Knoppers en Dr C. N. Impeta. Is het met de jeugdorganisatie in hun omgeving in orde? Is 't opvallend beter gesteld dan elders ? Ik meen van niet. Ik bedoel dit volstrekt niet als verwijt, ik wil slechts zeggen, dat zelfs hun krachtige propaganda zoowel door 't gesproken als 't geschreven woord, in hun onmiddellijke omgeving geen bevredigende resultaten opleverde.

Nu is m.i. één van tweeën noodzakelijk. Of wij moeten onze pretentie: „ieder jongere van Geref. levensopvatting lid van een vereeniging" prijsgeven en er voor in de plaats stellen als doelstelling: kernvorming, opleiding tot latere leidslieden, 'n geestelijke elite-vorming dus; óf omzien naar andere middelen naast de genoemde om het ideaal, de heele jeugd der Kerk georganiseerd te krijgen, na te streven.

Wat het rapport, geeft, acht ik ten deele onvoldoende, ten deele tevens vaag, te weinig uitgestippeld, om effect te sorteeren. Bij dit laatste denk ik aan het punt: „De kerkeraad volsta niet met het regelmatig nota nemen van de rapporten, die van het bezoek aan de jeugdvereenigingen worden uitgebracht, maar bespreke eveneens maatregelen, die kunnen dienen om bij de ouderen en jeugdigen de liefde voor de jeugdorganisaties te verlevendigen en te versterken".

Nu blijft vanzelf de vraag rijzen: Maar kan er inderdaad meer gedaan worden? Is het mogelijk de kardinale doelstellingen intact te laten en toch nieuwe initiatieven te nemen. Naar mijn meening is dit inderdaad wel mogelijk.

Ds Teeuwen schrijft er over in de „Geldersche Kerkbode" o.a.:

Het ging mij om deze kernkwestie: Contact jeugdbeweging en Kerk. En zeer nadrukkelijk heb ik uitgesproken, dat het mij wel was, indien de jeugddeputaat sneven moest, als het contact met de Kerken maar beter gelegd werd dan tot nu toe.

Over de vraag, hoe dit geschieden kan, opent het rapport geen nieuwe perspectieven. Het contact moet alleen plaatselijk blijven.

Dit wil in de practijk dus zeggen: predikanten en ouderlingen mogen wel in aanraking komen met de vraagstukken en moeilijkheden belangende het bestaande jeugdwerk in de eigen gemeente. Maar voor het Bondswerk in zijn geheel heeft hun ervaring en hun inzicht geen beteekenis.

Zij hebben zich eenvoudig te voegen naar de eenmaal vigeerende opvattingen — en daarmee basta! De Bonden hebben geen behoefte aan stemmen uit onze Kerken.

De principieele kwestie, die hiermede samenhangt is: dat de ambtelijke arbeid van de Kerk als instituut zich zal hebben te voegen naar wat opkomt uit de Kerk als organisme.

Het sterkst komt dit wel tot uiting waar het 't indifferentievraagstuk betreft. In de lijn van het rapport wordt de zelfstandige arbeid onder de indifferente jeugd eenvoudig onmogelijk gemaakt. Men heeft mij volkomen ten onrechte willen beschuldigen, dat ik den jeugdarbeid wilde brengen onder de Kerk als instituut. Ook deze stok lag van te voren op mij te wachten. De waarheid is, dat een buiten-kerkelijke instantie aan ambtsdragers haar gezag en inzichten gaat opleggen met name inzake het indifferentievraagstuk. Bovendien maakt men door alle contact met de Kerken als principieel ongeoorloofd af te wijzen alle critiek inzake den gang van het bestaande jeugdwerk onmogelijk.

Typeerend voor deze houding is wel, dat men mijn concrete voorstellen inzake een anderen aanpak van het jeugdwerk eenvoudig genegeerd heeft.

Meer willen wij er voorloopig niet van zeggen. Alleen wel dit ééne: als men meent op deze wijze stemmen uit onze Kerken te kunnen doodzwijgen dan zal het blijken, dat men zich vergist heeft.

Er staan te kostbare belangen op spel. De indifferentie heeft reeds in te ontstellende mate om zich heen gevreten.

Dit vraagstuk te laten voor hetgeen het is, achten wij met het oog op de toekomst der Kerk en krachtens het recht van het ambt eenvoudig onverantwoordelijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's