GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EN ONDERWIJS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Saeculariseering.

We beloofden het referaat van dr G. C. van Niftrik nader onder de oogen te zien (zie eerst óns nummer van 12 Januari '46).

In zijn inleidende opmerkingen houdt dr v. Niftrik zich bezig met de nieuwe waardeering v& n de kerk. Enkele tientallen jaren geleden werd haar taak „piëtistisch-eng" gezien, zoo oordeelt hij. Het was volgens deze bekrompen zienswijze zoo ongeveer haar eenige taak „den mensch den weg naar den hemel te wijzen", hun „te zeggen, hoe zij getroost kunnen leven en sterven". Maar schrijver oordeelt, dat dit een verenging was van het evangelie, en dat de gevolgen daarvan rampzalig zijn geweest. Voor de kerk zelf. En ook voor geheel het menschelijk leven. Ue Icerk werd er door in een hoek gedrongen. Het Evangelie lei niet langer beslag op het menschenleven. Het wereldleven werd meer en meer gesaeculariseerd (verwereldscht).

Hier ontmoeten we het woord saeculariseering. Dr van Niftrik is terecht daarvan wars. Hij waarschuwt dan ook tegen alle lijdelijkheid ten aanzien van het steeds'verder om zich heen grijpende saeculariseeringsproces. „Ons staatsbestel", zoo zegt hij, „iieeft geen toekomst als wij er niet in slagen, een dam op te werpen tegen liet saeculariseeringsproces".

We hebben er al eens eerder op gewezen, dat de Barthiaansche auteurs het woord saeculariseeren vaak in den mond hebben. Van ds v. Ruler hoorden we, dat een politiek program een gesaeculariseerde confessie is. Een belijdenis, die wereldsch geworden was. En van dr van Niftrik haalden we in ons nummer van 12 Januari eenige uitspraken tegen het „christelijk imperialisme" en de „verburgerlijking" van het Evangelie aan.

Men voelt, waar het heen moet: het Evangelie blijft „vreemdeling" (dr v. N.) in deze wereld. Het blijït principieel vreemdeling. Wie „den INHOUD van het Evangelie" omzet in een programma, „waarmee wij iets DOEN kunnen in deze natuurlijke gebieden", miskent het in zijn wezen, zijn taak, zijn bedoeling.

Het is goed, tegenover deze redeneeringen eraan te herinneren, dat heel deze aanwending van den term saeculariseering tenslotte terug gaat op polemieken met .... de Roomsclien. Raadpleegt men b.v. F. Lucii Ferraris Prompta Bibliotheca Canonica, juridica, moralis, theologica, VII, 215, dan leest men daar, dat de term saecularisatie afstamt van Westphal; en onder verwijzing naar diens geschriften is gebruikt door de Longueville in 1646. Daarnaast stond de term profanatie (Mauritius, in zijn geschrift: De saec, C. 2, § 1). De term was gebezigd om ermee aan te dulden de overdracht van kerkelijke goederen tot burgerlijk of wereldlijk (saeeulair) gebruik. Tegen de toewijzing van kerkelijke goederen aan wereldlijke machthebbers kwam L. M. Behlen in het geweer (De causis saeculari & ationum), en ook de protestant Joh. Hoornbeek schreef erover in zijn bespreking van de bul van p, aus Innocentius III.

In het kader van deze roomsche en protestentsche polemieken komt begrijpelijkerwijze ook het , ? lchriftbewijs" aan de orde. Gewezen wordt op Leviticus 27 : 28. Noordtzij (A.) vertaalt dit vers aldus: „Alleen maar, wat iemand, den Heere door den ban wijdt, wat dan ook van alles wat hij aan menschen of vee of grond bezit, dat mag niet verkocht noch gelost worden: alles wat onder den ban gelegd wordt is den Heere allerheiligst." Met den „ban" wordt volgens Noordtzij hier bedoeld de priesterban. Hij zegt in zijn verkl^ing: „Een mensch, een stuk vee of ook een deeJr van het erfelijk grondbezit kon door iemand onder den ban worden gelegd, d.w.z. onvoorwaardelijk aan den Heere worden gegeven. Daardoor werd .. het .. onvervreemdbaar eigendom van het heiligdom. Hier kon dus van lossing geen sprake zijn noch ook van verkoop ten bate van de tempelkas". Ook Maleachi 3 : 8 komt in de debatten tusschen Roomsch en Protestant ter. f/irake; Ferraris geeft de protestantsche parafrase van deze woorden uit zijn dagen aldus weer: moet soms de mensch tot zich nemen hetgeen Godes is? waarom rooft gij Mijn goederen, en zegt dan: waarin trekken wij het Uwe aan ons? in de tienden en de offeranden; met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, enz.".

Ferraris geeft zijnerzijds als voorbeeld van 'saecularisatie of profanatie nog de handeling van Bélsazar, die de tempelgereedsclwppen uit Jeruzalem weggeroofd had en misbruikte, waarvoor God hem strafte; alsmede die van Heliodorus, uit het Boek der Makkabeeën.

Men ziet, dat achter dit alles de onderscheiding van twee terreinen ligt: een heilig terrein der kerk en een onheilig, profaan, „saeeulair" terrein der wereld.

Nu schijnt de Barthiaansche theologie van deze roomsche destinatie verder verwijderd dan eenige andere. Men zou zeggen: juist de Barthiaansche theologie heeft met deze en dergelijke onderscheidingen grondig afgerekend. Men behoeft maar E. Brunner er op na te slaan, de man, die van Barth wel in veel opzichten zich gedistancieerd heeft, maar aari diens grondgedachten trouw bleef. In zijn „Gebot und Ordnungen" (1932, 173) zegt hij, dat het offer, en daarmee heel het sacrale, specifiek-religieuze handelen, door Christus' offerdood is opgeheven. Het sacrale handelen verloor zijn zin, doordat Christus de verzoening bracht. De afzondering van een sacrale „zone", van het leven naast de profane „zone", van een religieus handelen naast het wereldlijke is opgeheven. Al het heilige is profaan, en al het profane is heilig geworden.

Wie zoo iets leest, staat op 't eerste hooren verwonderd, als iemand de anti-saeculariseerings-tendenzen in de Bartiaansche geschriften ook maar even in verband zet met de Roomsche opvattingen.

En-toch wagen wij het erop. Want al heeft de Barthiaansche theologie de tweez6nes-leer (zone = terrein, sfeer) voorzoover de twee „zones" hier op aarde zouden liggen, theoretisch verworpen, ze heeft een andere „twee-zönes-leer" er voor in de plaats gesteld. , •

Oud-Israël zeide: een heilige zone is beneden op aarde, en een onheilige zone eveneens hier beneden op aarde. En tusschen beide ligt een tegenstelling.

Rome sprak desgelijks.

Maar de Barthianen schiepen )een andere tweezSnes-leer. Zij stelden het zóó: er is een tegenstelling tusschen God en mensch, en dus ook tusschen „Gods wereld" en „onze wereld"; tusschen de .„zone" van God èn de „zone" van ons.

Nu is dat heele leerbegrip ietwat vreemd en in feite een inconsequentie. Want als Barth gelijk zou hebben hierin, dat- tusschen God en mensch een oneindig qualiteitsverschil is — en daarin heeft hij natuurlijk gelijk — dan is het juist op zijn standpunt inconsequent, datzelfde qualiteits-verschil nu óók te stellen tusschen zoo iets als „Gods wereld" en onze „wereld". Indien die „wereld" Gods niet maar een mythologische grootheid is, dan moet zij van God zelf ook weer oneindig in qualiteit verschillen, en kan dus de tegenstelling God—wereld nooit dezelfde zijn, als die tusschen Gods wereld (of „zone") en ónze wereld (of „zone").

Barth komt hier niet uit; zijn heele of halve leerlingen evenmin. '

We hebben enkele weken geleden reeds met een enkel woord aangegeven, welke onoverkomelijke bezwaren wij hebben tegen deze Barthiaansche grondgedachten. Dat was in ons artikel: „Wat bezielt ze? De antithese". Daarop komen we hier niet terug. Slechts herinneren we eraan, dat van dit Barthiaansche standpunt uit de robmsehe in de werkelijk-gereformeerde of Calvinistische beschouwing permanent verkeerd gesteld en beoordeeld wordt. Denk maar eens aan de tegenstelling sacraal-profaan in de rechtssfeer. Het Roomsche kerkrecht noemt Brunner (532) „heilig" in den strengen zin van het woord („heilig", natuurlijk niet volgens hèm, doch in tegenstelling met „profaan", zooals Rome de tegenstelling bedoelt en uitwerkt). Hoe komt Rome er toe zijn kerkrecht niet-profaan te noemen, niet-saeculair, doch „heilig"? Ziehier Brunner's antwoord: „omdat door Rome de distantie tusschen het menschelijke en het goddelijke principieel en consequent wordt opgeheven". «»

Natuurlijk is dit een dik woord, en meer niet. Het is in strijd met de waarheid; miskent Rome's bedoeling en uitspraken. Het is niet waar, dat Rome de identiteit leert tusschen het menschelijke en het goddelijke. Maar Brunner moet wel de Roomschen met zulk grof geschut te lijf gaan, omdat hij in zijn eigen strikken verward geraakt is. En de Barthianen mochten wel eens wat voorzichtiger met de Roomschen omgaan. Want zij laboreeren zelf aan Roomsche ziekten. Bij Rome staat b.v. de kerk boven de Schrift: de Schrift ontvangt haar autoriteit vSn de kerk, inplaats van dat, omgekeerd, de kerk haar autoriteit van de Schrift verkrijgt. Maar als nu dr v. Niftrik zegt, dat eerst van uit de kerk de Bijbel recht gelezen en verstaan wordt, dan moeten wij aan Roomsche en niet aan gereformeerde grondgedachten denken. Gereformeerd is het, te zeggen, dat de Schrift van uit de Schrift recht gelezen en verstaan wordt.

Wij moeten dan ook dr v. Niftrik's opvatting inzake de saeculariseering afwijzen. Hij kent terecht geen apart heilig terrein. Maar ten onrechte kent hij wel een per-manent a-part staanden God, een a-part blijvend Woord van God, een a-part gestelde genade. In zijn „Kleine Dogmatiek" haalt hij met instemming dr Noordmans aan, als deze zegt: de zonde gaat even ver als de schepping, weshalve de natuur bij hem geen ondergrond kan zijn voor de bovennatuurlijke genade (241). Die genade is dan ook geen kracht, doch goedgunstige gezindheid. Wij moeten — zegt dr v. N. — kiezen tusschen genade als gunst OP als kracht (241).

En nu moet het hooge woord er maar uit: wij meenen, dat het Barthianisme de kortste weg is tot de saeculariseering van het menschelijke leven. Met christelijke .programma's wil het niet van doen hebben. Programma's zijn gesaeculariseerde confessies (van Ruler). En hier moeten wij aan den ketter Marcion denken. Ook dr v. Niftrik noemt hem een ketter; daar zijn wij blij om; het zal misschien opzettelijk gebeurd zijn, omdat ree^s herhaaldelijk het Barthianisme met Marcionitisme vergeleken is. Maar als dr v. Niftrikvan Marcion constateert, dat deze „ascetische" (en nog wel wat meer dan ascetische) natuur deze wereld 89leen maar als een modderschuit kon w^ardeeren, dan zien we het verschil tusschen Marcion en de Barthianen ongeveer hierin gelegen: Marcion weigerde de vlag van 'het geloof in God den Schepper OP die modderschuit te zetten, en de Barthianen weigeren met - de vlag van hét geloof in God den Schepper TEGEN die modderschuit op te trekken.

Neen ^- wij zien den Kosmos niet als modderschuit. Die naam past niet voor het geschapene, doch voot het georganiseerde zondige resultaat van de misbruikers van het geschapene. En wij gelooven, dat Gods genade ons krachten geeft tegen - die modderschuit en haar bemanning. Dat we ook met programma's haar moeten tegengaan.

Maar dr v. Niftrik vindt het verlatfii van de haven van de kerk-ruimte, de ruimte van teekenen en getuigenissen, om tegen de modderschuit zee te kiezen zelf al een saeculariseerende handeling. Als de getuigenisslak haar voelhorens uitsteekt, dan komt ze reeds naar buiten, dan doet ze reeds saeeulair.

Zoo is de eerste vruchtbare acte tegen de saeculariseering van het menschenleven een röbuste afwijzing van het Barthianisme, en het serieus opstellen van programma's; mits ook deze voortdurend zich laten

richten door de Schrift, die zichzelf uitlegt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's