EDERIGHEYT
Wanne-ar den Hemel geeft zijn zegen, Van eenen schoonen Somer-regen, . Soo valt de gaef wel overal, ^ Maar al wat hoog is en verheven, Daer komt het water afgedreven, En vloeyt in 't allerlaagste dal. Dat is wat schoons, om mij te leren: So vloeyt de milde geest des Heeren' In 't need'rlgh en ootmoedig hert; O Needrigheyt, so hoog te roemen, Wat draegt uw grondt al schoone ÏAoemenl ch of mijn oetgn eén diepte wertl..
Jan Luyken. (1649—1712).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1946
De Reformatie | 8 Pagina's