GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Correctie.

Niet Ds J. C. Janse, maar de heer J. C. Jansen, Heemstede, is de schrijver van het artikel „Bezwaarden" in „Ons Kerkblad" voor Heemstede, door ons overgenomen, zie „De Reformatie" van 3 Aug. 1946, no. 43, pag. 353, kol. 3, „Karakterschaarschte".

Binding in het instituut, niet in het organisme?

Reeds jaren geleden — zie de verslagen van mijn intermezzo-colleges over de „Heraut"-polemiek inzake de kerk — bracht ik bezwaren in tegen de door Ds H. J. Spier gepropageerde theorie aangaande de kerk als organisme en de kerk als instituut. Jaren geleden — dus niet pas na de vrijmaking. Daaraan denk ik, als Ds Jongeling schrijft in „Geref. Kb.", Groningen:

Ook in ander opzicht wordt gespeeld met de souvereiniteit in eigen kring. In de kringen van de Wijsbegeerte der Wetsidee, deze ernstige poging het wijsgeerig denken te reformeeren, tengevolge waarvan velen gedrongen zijn zich vrij te maken van niet-reformatorische leerstelligen in de kerk, hoort men wel zeggen: Die binding aan de leeruitspraken en aan de gansche belijdenis geldt alleen in de kerk, daar heb ik op ander gebied niet mee te maken. Men handhaaft voor zich de vrijheid om in den opbouw van de wetenschap de belijdenis naast zich neer te leggen, hoewel men als kerklid zich de binding laat welgevallen.

Het is zeer te betreuren, dat de bouwers en vele aanhangers van genoemde wijsbegeerte op deze manier zich laten afhouden van de vrijmaking. Mochten zij toch beseffen dat door de leeruitspraken mede de wijsbegeerte der wetsidee is veroordeeld en haar kracht is gebroken, dat zij nog slechts wordt geduld zoolang het duurt.

Dit spel met de souvereiniteit in eigen kring zal droeve gevolgen hebben, ja heeft al droeve gevolgen genoeg gehad.

Natuurüjk is de theorie van wie zóó spreken als hier betreurd wordt, mis. In geding is de kwestie der belijdenis. Als wij zeggen, dat er een v ó ó r - wetenschappelijke zelfbinding der wetenschappelijke werkers aan de belijdenis is, dan beteekent: „vóór-wetenschappelijk" niet: „buiten- wetenschappelijk". Men knipt het leven in stukken op die manier, en de „kringen" ook.

Geen „dwalingen", doch „louteringen".

In „Geref. Kb." der classis Gronir.gen etc. schrijft Ds K. Meima van Enimiatil:

In het bekende boek van Dr J. C. Rullmann „De Afscheiding" kwamen wij een eigenaardige vergissing tegen. Zooals bekend is, stond Prof. A. Brummelkamp gedurende geruimen tijd in de reuk van niet zéér Gereformeerd te zijn. Hij behoorde tot die richting, van wie Ds Joffers — die in de bekende artikelenreeks van Dr Kraan, die in de 9e jaargang van de Reformatie als de man wordt geoemd, die onder de afgescheidenen de zuivere lijn trok — eens had gezongen: Ga en drijf de raven uit, eer het onkruid verder spruit. Dr Rullmann vertelt in zijn boek pag. 284 het volgende: Zooals wij reeds gezien hebben, genoot Ds Brummelkamp, wegens zijn ruime Evangelieprediking, niet het volle vertrouwen dezer broeders. Men meende in hem den Remonstrant te ontdekken. In 1840, op de Syode van Amsterdam, was het hem al overkomen, bij gelegenheid van het examen van een zijner leerlingen, dat men meende klaar te wezen met het bewijs van diens Remonstrantisme. Toen echter nam Brummelkamp, als voorzitter het woord. Hij sloeg de Leerregels van Dordt op, las daaruit een stuk voor en vroeg aan De Cock en Ledeboer, of zij hiermede instemden. Na eenige oogenblikken te hebben gepeinsd, antwoordden zij toestemmend en een groot deel der vergadering gaf daaraan kennelijk haar goedkeuring. Doch plotseling verhief zich een stem, die zeide, dat de voorzitter de broeders om den tuin leidde, en dat men voorzichtig moest zijn met antwoorden. Daarop hernam Brummelkamp dat de laatste spreker gelijk had. Want het voorgelezene behoorde tot de verworpen dwalingen der Remonstranten. Meenende echter met een uitspraak der Dordtsche vaderen te doen te hebben, had men de leer der Remonstranten, die te Dordt juist veroordeeld was voor Geïnformeerd verklaard. Men was er dus leelijk ingevlogen. Brummelkamp een beetje ondeugend, had dezen truc uitgehaald om de broeders tot zelfkennis te brengen en een einde te maken aan de veroordeeling van den broeder dien men onder behandeling had.

Dit verhaal ziet er een beetje onwaarschijnlijk uit. Wij vragen ons zelf af, hoe het toch kwam, dat die broeders zoo onnoozel waren. Hoe het bleek, dat zijzelf niet eens goed wisten, wat Gereformeerd en Remonstrantsch is. Maar wanneer wij in de levensbeschrijving die A. Brummelkamp van zijn vader heeft gegeven lezen, hoe de oude Brummelkamp zelf dit geval beschrijft, dan zien we, hoe Dr Rullmann zich op een eigenaardige wijze heeft vergist. Want in dit boek lezen we op pag. 458: Onder alles wat daar gebeurde, nam men ook een mijner leerlingen, toen zelfs predikant, maar wiens bediening sommigen miskenden, onder behandeling en meenden metterdaad in hem den Remonstrant te ontdekken. Ik had tot dien tijd toe gezwegen. Toen ik echter bemerkte, dat men meende klaar te wezen met het bewijs voor zijn Remonstrantisme, nam ik het woord — hetgeen ik, daar ik president was, kon Zonder juist te zeggen, waar ik mijn vragen vandaan haalde, deed ik er eenigen aan de leeraren die den Examinandus onderzochten en kreeg antwoorden, hoedanige ik van hen had verwacht. Niet slechts één, maar meer broeders antwoordden, na nog wel eenige oogenblikken te hebben gepeinsd, in denzelfden geest en een goed deel der vergadering gaf kennelijk daaraan hare goedkeuring. Ik zou nog voortgegaan zijn, maar plotseling verhief zich eene stem, die zeide, dat ik de broeders om den tuin leidde en dat men voorzichtig moest zijn met zijne antwoorden. Daarop nam ik het woord en stemde volkomen toe wat de laatste spreker had gezegd: ik opende het boek waaruit ik mijne vragen had gehaald en las den broederen iets voor uit het Besluit der Dordtsche Leerregels. Ettelijke zaken, die daar genoemd worden, Jasteringen, welke de Gereformeerde Kerken mei alleen met erkennen, maar zelfs van ganscher harte verfoeien" moesten zij toen erkennen als waarheden hij uitnemendheid te hebben toegestemd. Dit maakte een einde aan de veroordeeling van den broeder, die men onder behandeling had en moest de broeders wat bedachtzamer althans gemaakt hebben, zou men zeggen, maar al de gebeurtenissen van den laatsten tijd bewijzen duidelijk, dat men daarop te vergeefs heeft gehoopt.

Het verschil tussohen de, lezing van Dr Rullmann en die van Brummelkamp zelf is dus dit, dat volgens de eerste Brummelkamp had vóórgelezen uit de Verwerping der Dwalingen en volgens hemzelf uit het Besluit der Dordtsche Leerregels. Dat is niet hetzelfde. In de Verwerping der Dwalingen worden de eigen stellingen van de Remonstranten veroordeeld. Maar in het Besluit wordt opgekomen tegen de stellingen, die de Remonstranten aan de Gereformeerden in de schoenen schuiven. Bij het eerste heeft men dus te maken met de Remonstrantsche dwalingen, bij het laatste met de Remonstrantsche lasteringen.

Wat werd dóór de Remonstranten aan de Gereformeerden nu in de schoenen geschoven? Wij lezen in dit besluit o.m. dat de Remonstranten aan de Gereformeerden verwijten dat het dengenen, die verworpen zijn ter zaligheid niet kan baten, al ware het dat zij schoon alle werken der heiligen waarlijk mochten hebben gedaan; dat met haar geleerd wordt dat God door het bloote en loutere goeddunken van Zijn wil, zonder eenig opzicht of aanmerking van eenige zonde, het grootste deel der wereld tot de eeuwige verdoemenis voorbeschikt en geschapen heeft; dat de verwerping op gelijke wijze zij de oorzaak der ongeloovigheid en Goddeloosheid, gelijk de Verkiezing is de fontein en oorzaak des geloofs en der goede werken. Dat vele onnoozele kinderen der geloovigen van de borsten der moeders worden afgerukt en op tyrannieke wijze in het helsche vuur geworpen, zoodat haar noch het bloed van Christus baten kan, noch de doop, noch het gebed der Kerken bij hun doop.

Wij zouden wel eens willen weten, welke vragen Ds Brummelkamp aan de voor het Remonstrantisme zoo bezorgde examinatoren heeft gesteld.

Dit voorval uit 1840 is leerzaam ook voor ónzen tijd. Ook vandaag aan den dag worden waarheden bij uitnemendheid geacht, die naar het óórdeel der Dordtsche vaderen lasteringen zijn, welke de Gereformeerde Kerken niet alleen niet erkennen, maar xelfs van ganscher harte verfoeien.

Ik denk hierbij aan hetgeen er te doen is over de voorwaarden des Verbonds. Prof. Schilder heeft in Looze Kalk uiteengezet, dat door de Remonstranten tot de Gereformeerden telkens het verwijt werd gericht, dat zij eigenlijk niet van voorwaarden in het verbond konden spreken. Want een conditie, wier verwezenlijking door God werd gewerkt, was in eigenlijken zin geen conditie.

Prof. Schilder heeft uit de Acta van de Synode te Dordt aangetoond, dat de Britsche, Zwitsersche en Emdensche afgevaardigden vrijmoedig van conditiën hebben gesproken. Heel het verzet van het Prae-advies o.a. tegen de conditioneele verbondsleer is niet een opkamden voor de Gereformeerde theologie, maar een vallen in Remonstrantsche lasteringen. '

Scherpe onderscheiding, 'die „deug doet".

Over de z.g. „noodgemeenten".

In de vergadering€ ai van onze jongste synode is uitvoerig gehandeld over de tegenwoordige „noodgemeenten", die men in het nederlandsche leger is gaan invoeren: onder leiding van militairen, tevens „geestelijken", worden dan „kerkeraden" benoemd, er wordt „belijdenis gedaan", ook zoo wat „tucht" geoefend, en zoo méér. Misschien wordt er ook wel geschorst; de papieren van de kerk zijn óók op dat punt zoo enorm gezakt, dat ook dit grapje nog wel eens niet „slecht" wezen kon in vergehjking met de essentialia der noodgemeenten zelf. Onze synode heeft tegen die noodgemeenten uiteraard ernstige bezwaren hooren ontwikkelen. Gelukkig leven ze ook aan chr. geref. ajde. Ds A. Hübers van Assen schrijft in Kb. v. d. Chr. Geref. kerk te Assen:

Eén van de vraagstukken dat m.i. momenteel urgent is, is het vraagstuk van de nood- of veldgemeente. Ds F. M. Jonker, veldprediker in Soerabaja schrijft in „De Wekker" van 9 Aug. j.l. over zijn Malakka-herinneringen. En uit dat artikel blijkt duidelijk, dat daar in het leger heel wat kerkrechtelijke ongerechtigheid gebeurt.

Op instructie uit Den Haag (d.i..van de regeering) heeft Ds Jonker een protestants Christelijke noodgemeente geïnstitueerd en daartoe eenige mannen van algemeene achting tot ambtsdragers bevestigd. Zulks is in strijd met het Geref. Kerkrecht. In geen geval Ijeeft de regeering de bevoegdheid over te gaan tot het geven van instructies aan dienaren der Kerk in militairen dienst. En zoo de dienaren der Kerk de instructies van den staat, die lijnrecht strijden met de elementaire beginselen der Kerkregeering desondanks toch opvolgen, dan zijn zij m.i. geen •dienaren der Kerk meer, maar staatsdienaren geworden.

Ds Jonker voelt heel goed, dat hij door zijn handelingen in strijd komt met het Kerkrecht. En dat verdoezelt hij ook niet in „De Wekker". Wanneer hij spreekt over de wijze waarop een kerkeraad in de veldgemeente tot stand komt, zegt hij dat dit alles behalve naar de beproefde regels van onze Dordtsche Vaderen gaat. 't Gaat er „pauselijk" toe.

Accoord. Maar nu doet zich dadelijk deze belangrijke vraag voor: mag een predikant van Geref. belijden tot een dergelijk onkerkrechtelijk handelen overgaan, ook al vordert de Staat zoo iets? U voelt hier klemt weer de vraag: is de veldprediker Staatsdienaar of dienaar des Woords, der Kerk. Wat is de kerkrechtelijke positie van den veldprediker?

En voorts wordt in de veldgemeente het Woord gepredikt, het H. Avondmaal gevierd, de H. Doop aan volwassenen bediend, attestaties uitgereikt aan lien die belijdenis des Geloofs deden. En dat alles zonder dat er sprake kan zijn van tucht naar Gereformeerd belijden.

Want in die gemeente zitten naast elkaar: Vrijzinnig en Orthodox Hervormd, Geref. in Synodaal verband en Vrijgemaakt naar Art. 31, Chr. Geref. en Oud' Geref. en mogelijk van nog andere kerkelijke richtingen. Daar valt dus geen tudht te oefenen, althans geen leer-tucht.

En dat alles wordt nu goedgepraat met de opmerking: het militaire leven vraagt om dergelijken vtirm van Kerkelijk leven. Dus de jjjraktijk zet alle principia opzij.

Nu wil ik in deze dingen Ds Jonker niet hard vallen, 't Gaat er alleen om, dat er een ernstige besinning onder ons komt en die moet mi komen, want straks komen de moeilijkheden. Jongens uit onze gemeente als doopleden vertrokken, komen na verloop van tijd uit Indië terug met een kerkelijke attestatie uit de veldgemeente waar zij belijdenis des Geloofs deden en H. Avondmaal vierden. En wat dan? Moeten wij dat zoo overnemen?

Ds Jonker schrijft, ' dat hij ons iets gaat vertellen over wat aan kerkelijk werk nog is verricht. Kerkelijk werk: daar zit de moeilijkheid. Want dit kerkelijk werk gaat uit van de regeering (instructie uit Den Haag). Nochtans heet het kerkelijk werk. Van welke Kerk gaat het dan uit? Niet van de. Chr. Geref. 't Is zonneklaar dat heel deze handel gesteund wordt door de nieuwe eenheidsbeweging die in de Ned. Herv. Kerk zooveel opgang maakt.

Tot zoover ds Hilbers. We kunnen er aan toevoegen, dat ds J. V. Bruggen, geref. pred. van Assen, lid van onze laatste synode, over die noodgemeenten artikelen schreef, die spoedig in brochurevorm in den handel zuUen komen. We vestigen nu reeds de aandacht erop.

Nieuwe klanken in den Anti- Revolutionnairen kring.

Onder dit onderwerp geeft „Het Gemeenebest" (6e jrg., afl. 11) volgend artikel:

Het nieuwe Anti-revolutionnaire weekblad „Nu" is direct al begonnen met een critische houding aan te nemen tegenover dé partij. Voor zijn lezers heeft het vervolgens een conferentie georganiseerd in Juni, waar merkwaardige uitingen te beluisteren waren. Men kan constateeren, dat er een belangrijke groep malcontenten bestaat in deze hecht geformeerde partij. Nu moet men echter niet alle malcontentisme voor „vernieuwings.wil" verslijten, want er heerscht ook ontevredenheid over het gebrek aan werfkracht, dat bij de laatste verkiezingen gedemonstreerd is. Wanneer ik thans de aandacht vestig op eenige markante uitingen (helaas alleen op grond van uitvoerige verslagen in het weekblad, daar ik niet aanwezig kon zijn), dan moet de 'lezer er rekening mee houden, dat er ook andere geluiden gehoord zijn en dat er ook een streven was zich weer meer te bezinnen op de beginselen. Wat ik hier dus geef, zijn dus die stemmen, die „vernieuwing" willen in een richting, waarin ook andere geestelijke stroomingen zoeken naar een gemeenschappelijke taak.

In de inleidende rede van Dr J. H. Scheurer, den oudvoorzitter van de A.R.J.A., werd als taak voor deze conferentie opgegeven: Hoe moet n« de toepassing zijn van de Anti-revolutionnaire beginselen? Terwijl hij onderstreepte, dat alle deelnemers het Anti-revolutionnaire uitgangspunt voor het staats-bestuur met liefde aanvaardden. Hij sprak de vrees uit, dat het partijleven zou bevriezen in fanatisme en dat de ootmoed verloren zou gaan. De spreker wierp een serie vragen op, waarvan ik slechts noem: „Welke economische orde moeten wij helpen bouwen, nu het kapitalistische stelsel zich kennelijk heeft overleefd? Hoe moeten wij onze oude a.r.-eisch van Indies ontvoogding in de gegeven feitelijke situatie realiseeren? Op welke wijze gaan we, niet in tegenstribbelend remmen, maar met een actief perspectief de overheidsbevoegdheden voor de volkssamenleving omschrijven en in wetten vastleggen? " Van de niet zuiver staatkundige problemen noemt Dr Scheurer nog dat van de vrije j eugdvorming, van de publieke ontspanning, van de kunst, de sportieve training van het volk, het debiele en verwaarloosde kind, enz.

Keuze en formuleering spreken voor zich zelf. Mr Dr de Heer sprak over; „Wat is economie naar A.R. beginsel? " Hij merkte o.m. op, dat een zich losmaken van den Staat, een terugkeer tot een toestand van b.v. vóór 1930, een absolute onmogelijkheid is, dat de schrik voor de nationalisatie van het geldwezen geheel misplaatst is, en dat men niet te voorzichtig kon zijn met het afwijzen van economische stelsels op principiëele gronden.

In de bespreking pleitte Ir. Bergmans hartstochtelijk voor het recht tot voortzetting van arbeid in het bedrijf voor hem, die het had mee helpen bouwen. Ook de Indische kwestie kwam ter tafel. Mr Verheul, pas gerepatrieerd bestuursambtenaar, begon met te verklaren, dat de tweespalt tusschen „zendingsmenschen" en „Trouw-aanhangcrs" absoluut moest verdwijnen. Hij „toonde glashelder aan" (verslag „Nu"), dat een compromis tusschen beide richtingen niet alleen noodzakelijk maar ook mogelijk was.

Ongetwijfeld is er iets gaande in de Anti-Revolutionnaire Partij. Wel is er nog niet een bepaalde lijn te vinden in „Nu", het bevindt zich nog meer in de fase van het discussie-orgaan zijn, maar dit staat vast, dat er een nieuwe bezinning moet komen op tal van punten, waarover men reeds zoo lang een vast-staande meening had en dat er een critische wind begint te waaien. „Doorbraken" staan er nu wel niet direct op het programma, maar zelf-vernieuwing toch zeker wel!

Tot zoover het artikel van L. Hi B. (Drs L. H. Bouma). „Het Gemeenebest" is een „maandblad voor het Nederlands Volksgeheel" „tot bevordering van de volksgemeenschap"; tevens voortzetting van de „illegale" periodiek „De Ploeg". Bovenstaand artikel geeft hier en daar te denken, b.v. over de nationalisatie, Indië, en zoo wel wat meer nog.

Nog een vergissing van 1905.

In aansluiting aan onze Persschouw van 3 Aug. j.l. geven we nog volgend citaat van ds 'W. G. Visser (Ons Kerkblad, N.-Br. en L.):

Want wat Prof. K. Dijk letterlijk weerspreekt en wat de Verklaring van 1905 zakelijk ontkent, wordt door Art. 20 van de N.G.B, juist geleerd. In Art. 20 staat wel degelijk, met verwijzing naar Rom. 4 : 25, dat God Christus heeft opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. Ook in de wel niet officieele, maar zeer goede Latijnsche vertalingstaat 'n voorzetsel dat tot beteekent. Dit is geheel in overeenstemming met oude Latijnsche bijbelvertalingen, waarin het ééne woordje „om" van Rom. 4 : 25, wordt vertaald met twee verschillende woordjes, waarvan het eerste beteekent „vanwege" (oorzakelijk) en het tweede „tot" (doelaanwijzend).

Het feit, dat men in den reformatietijd in één zin eenzelfde Grieksch woordje op twee manieren heeft vertaald, is toch wel een bewijs dat men zich goed rekenschap heeft gegeven van het vraagstuk dat hier achter ligt. Reeds toen heeft men gekozen voor de opvatting die Prof. Greijdanus in 1933 heeft verdedigd. En in Art. 20 N.G.B, is deze opvatting, blijkens de letter van dit artikel, officieel vastgelegd, ook al beweert 1905 het tegenovergestelde.

Ook op andere wijze blijkt dat in 1905 Art. 20 N.G.B, is misduid. Immers, volgens 1905 zou in Art. 20 worden gesproken van de wijze waarop wij gerechtvaardigd worden. Maar over de wijze van onze rechtvaardigmaking wordt eerst gehandeld in Art. 22, dat direct de Schriftuurlijke lijn trekt door te spreken van onze rechtvaardigmaking door het geloof in Jezus Christus.

Het is ongelooflijk lichtvaardig geweest: eerst aan één detail van 1905 binden, toen maar aan de hééle chose binden, toen de binding vervangen door een andere, en den zakelijken inhoud van de vervangen bindende grootheid prijzen als overeenkomende met Schrift en belijdenis en dus niet prijs te geven! Terwijl „deputaten"(l") er naar laten raden, wat die zakelijke inhoud e i g e n 1 ij k is o pietepeuterig kerkgescharrel —

K S

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 september 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 september 1946

De Reformatie | 8 Pagina's