GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE VRIJGEMAAKTE GEREFORMEERDEN EN DE ANTI-REVOLUTIONNAIRE PARTIJ EN POLITIEK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VRIJGEMAAKTE GEREFORMEERDEN EN DE ANTI-REVOLUTIONNAIRE PARTIJ EN POLITIEK.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

II

Zoo is er groote schade aan de principiëele en dus ook practische politiek toegebracht door het partijbeleid, dat de zoogenaamde „i n t e r - k e r k el ij k-h e i d" der partij wilde handhaven. Men wilde allo kerkelijke „richtingen" zoo noodig en zoo mogelijk een bestuursplaats en een kansbiedende plaats voor haar candidaten op de verkiezingshjsten geven, om alle kerkelijke „richtingen" binnen het partij-verband voldoening en genoegdoening te schenken, ten einde zoodoende stemmen uit de onderscheiden kerkinstituten te winnen en te houden.

Daarbij kwam, dac het partijbestuur hoe langer hoe meer alles van boven af ging opleggen, wat heden ten dage nog doorgaat. Nu moge dat eenerrgds aan de slapheid «n traagheid van vele partijleden zijn te wijten, anderzijds kan niet wordden ontkend, dat de partijleiding dat in het gevlei kwam, zoodat ook weinig werd gedaan om de leden te activeeren.

Ook gingen velen al meer inzien, dat de coalitie of samenwerking met andere part ö o n de A. R. P. en Politiek in haar principiëele houding schade heeft berokkend. Die coalitie leidde tol een politiek van het compromis, waarbij geven en nemen het richtsnoer voor de practijk werd 4).

Met erkenning en waardeering voor hetgeen door de zoogen. coalitiepolitiek is bereikt op het gebied van wetgeving en bestuur, kan toch niet worden voorbijgesaen, dat bijv. inzake Zondagsrust en Zondagsheiliging veel terwille van de samenwerking moest worden geduld en toegegeven wat toch met Gods uitgedrukte verbod en een dienovereenkomstig principiëele politiek in flagranten strijd was 5).

Er zijn principiëele „offers" gebracht terwille van machtsinvloed enz. De Staatkundig Geref. Partij van Kersten is in dezen wel eens de stem van ons geweten geweest, al zijn wij het met haar opvattingen omtrent de principes verre van eens.

Vooral in het naoorlogsche optreden van de partij is gebleken, ' dat de principiëele afglijding meer dan •en gevaar doch een zeer werkelijk feit was geworden.

Dat de beide groote bladen van Kuyper, „De Standaard" en „De Heraut", op minder eervolle wijze zijn gesneuveld, d.w.z. niet op het principiëele slagveld, is voor Vele anti-revolutionnairen van den ouden stempel meer dan een teeken des t^jds geweest: ze zien daarmee niét ten onrechte een tijdperk van principl-' eele antithese-politiek, in beginselverwatering verloopen, afgesloten.

Een symptoom van het loslaten der antithese, gelijk die vroeger werd beleden, is bijv. het feit, dat een promovendus aan de Vrije Universiteit van Kuyper het durfde bestaan de stelling te verdedigen, dat de antithese niet meer bruikbaar is voor politieke organisatie. Alsof wij haar uitgevonden hebben! Alsof ze eèn door ons verzonnen maatstaf is! Dat het geestelijk klimaat van het hedendaagsche humanistische „Barthianisme" daaraan bevorderlijk is, kan moeilijk worden geloochend.

Een symptoom van die principiëele afgUjding was ook de weinig SchriftuurUjke manier van propaganda bij de jongste verkiezingen, nog wel de eerste verkiezingscampagne na den oorlog! Dat is door de partijleiding dan ook toegegeven (Ned. Ged. van 16 Juni '46).

De practisch gerichte politiek van het mogehjk bereikbare heeft ook velen het rechte gezicht op de bevoegdheid en grenzen der overheidsmacht doen verliezen. Wij moeten ons herinneren, dat reeds een Prof. Fabius zijn leven lang in dezen heeft gewaarschuwd. Hij werd het al meer oneens met de A. R. opvattingen ten opzichte van den omvang der overheidstaak. Bij gelegenheid van het Jubileum der V. U. heeft hij nog eens een fel requisitoir gehouden tegen het verlaten van de grondbeginselen der A. R. P. Hij onderkende heel scherp de staatssocialistische tendenz van dezen tijd. En wij moeten erkennen, dat hij over het geheel genomen juist gezien heeft 6).

Dat blijkt wel in onzen tijd. Daarvoor is bijv. te wijzen op een brochure van Mr Dr Soholten: De Overheid U ten goede. Met een beroep op die woorden i uit de Schrift wordt verdedigd, dat de overheid In ] het geheele leven een uitgebreide taak heeft, zoo bg i de opvoeding en het onderwas; de overheid moet da ; jeugd van verschillende richtingen dichter by elkaar 1 brengen, bijv. in kampen; ze moet een breede econo» i mische en sociale politiek volgen enz. 7).

Binnen het kader van die gedachten is het begrijpe­ ] lijk, dat men vandaag in A. R. kringen nog wel be­ j zwaren heeft tegen een wet op de bedrijfsschappen i als van Minister Vos, doch inzake de zoogenaamde , geleiding der economie heel ver meegaat met de socialistische theorieën in dezen. Zoodat zelfs de A. R. Kamerclub in haar geheel stemt voor het Consumentencrediet, waarvan terecht gevraagd is waarin het verschilt van de Duitsche Winterhulp!

Het is opperduidelijk, dat met eeri beroep op da l tijdsomstandigheden de staatssocialistische tendenz vaji de huidige regeeringspolitiek wordt gemaskeerd, i en het bedroevende is, dat zelfs anti-rev. vertegen­ ' woordigers de ware strekking van dergeljjke regeeringsmaatregelen niet onderkennen. '

Die afglijding van het principiëele fundament is wel heel sterk aan den dag gekomen bij een groep met betrekking tot de revolutie in Ned. Opst-Indië. Die inner-] hjke verdeeldheid over een zaak, welke principieel ge­ i zien toch wel weinig moeite geeft, is mede oorzaak, dat i de partij en de partijleiding buiten de Kamer niet eens > , ' > , bij machte is geweest het A. R. volk, laat staan het geheele volk, wakker te schudden 8).

Zoo kunnen wij inderdaad van moeilijkheden spreken, welke bij ons vooral haar concrete aanleiding vinden in de weinig principiëele zoogenaamde practische poUtiek der A. R. P.


4) Het ÏB dea tekst genoemde kwam alt^d weer uit in artikelen over de coalitie. Men was toegespitst op ket practisch bereikbare. Als byv. Mr V. H. Kutgers in den Isten jaargang Tan „A.-E. Staatkunde" (maandeiyksch orgaan van de Kuyper-•tichting) een artikel schrijft over de „Coalitie", neemt liy wel een paragraaf op over „Bezwaren van een coalitie-accoord", maar de principiëele vragen over de toelaatbaarheid van coalitie byv. met de Eoomsehen, komen niet aan de orde.

5) Ten bewijze van het in den tekst gesignaleerde een citaat uit het „Geref. Tijdschrift", jaarg. H, no. 10, bladz. 354/5, (19111), een artikel van Ds G. Doekes: „De overheid en het Tierde gebod". Ds Doekes schrijft: „Men weet, hoe de gemoederen van vele belijders in ons land ontrust zijn in de laatste weken door meer dan eene teleurstelling in de verwachting, d»t onze Christelijke regeering den sabbat zou hoog houden. Dr de Moor schreef er een hartig woord over, waarmee wij van harte instemmen:

„Droeve dingen gebeuren er in de laatste weken. Die men jüet zou verwachten. En die niet onopgemerkt mogen voorbflgaan. In 's lands Raadzaal veridaart een anti-revolutionnair minister, dat hij voor een buitengewoon gi-ooto subsidie, die de regeering aan eene landbouwtentoonstelling geven wil, niet als Toorwaarde durfde stellen, dat deze des Zondags gesloten zou «iju. Hig mocht zgn gevoelen anderen niet opleggen, en als hij dit eischte, kwam er niets van de tentoonstelling. — Alsof het hier ging om een particulier gevoelen en niet om het gebod des HEEKENl Alsof zulk een reusachtige subsidie niet het reclit gaf althans dezen eisch te stellen. Alsof het niet beter ware, dat deze zaak mislukte, dan dat om haar te doen gelukken Gods gebod werd opzij gezet. —• In den gemeenteraad der tweede stad van ons land spreekt een anti-revolutionnair wethouder tegen een motie, die aan de Tramwegmaatsehappij het gevoelen van het gemeentebestuur wil doen kennen, dat hunnentwege de dienst des Zondagsmorgens zeer zou kunnen worden beperkt. Hij pleit krachtig tegen deze motie, omdat haar motiveering niet juist is, maar vooral omdat het toch niet zal baten, want de Tram legt de motie naast zich neer, geeft »an haar geen gevolg, en dan schaadt dit het prestige der gemeente. — Alsof die verkeerde motiveering niet kon geschrapt irordoa, doch de zaak gehandhaafd blijven. Alsof het gemeentebeetuur iets van zijn prestige zou inboeten, wanneer het getuigde tegenover de Trammaatschappij voor het eeren van Gods geboden. Alsof het niet de roeping der overheid was om zichlelf althans vrij te maken en te protesteeren tegen deze Zondagsontheiligingl

En nu, om een derde droevig feit te noemen, leest ge in i* bladen het bericht, dat op Nieuwjaarsdag vrij wat meer bestellingen dan gewoonlijk zullen plaats hebben, en dat ook gedrukte stukken daarin worden opgenomen wat anders des Zondags niet geschiedt. Voorts, dat wie op 1 Jan. zyn gelukwenaehen bezorgd wil hebben, dit kan gedaan krijgen door eenige dagen te voren ze te posten met een kruis over 't adres. (1 Jan. »ou in 1912 op Zondag vallen. J. F.) — Alsof men onder een christelijk ministerie .niet mocht verwachten, dat kort en goed bepaald zou zijn: op 1 Jan. slechts één bestelling, en daarin S een drukwerken; alle nieuwjaarswensehen> worden pas van 2 an. »f besteld. Aan znlk een bepaling was geen enkel beswaar verbonden; ze zou onze postbeatóbten het verdrietige Zondagswerk hebben bespaard; en van de regeering zou een kloek getuigenis zijn uitgegaan voor "Gods eer in de onderhouding van het vierde gebod. — Deze dingen krenken het hart van ons christenvolk, en we mogen niet verzwijgen, hoe leer ze ons hinderen. Indien het zout zelf smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden ? Wie Mij eeren, zal Ik eeren, regt de HEEEE, maar wie Mij versmaden, zullen licht geacht worden. Zulke dingen moeten kwade gevolgen hebben. Zij geven fianstoot, en wekken rechtmatige ergernis. En wie den moed mist om den naam des HEEEEN te belijden, het koste wat het kost, zal vroeg of laat ervaren, dat de HEEEE niet met Zich laat spotten. En vooral wie beter weten, staan hierin lehuldig."

Wij geven dit citaat uit 1911 in 1946, om te laten zien, dat de coalitie reeds vroeg aanleiding was tot beginselverzaking, maar ook, dat er toen reeds werd gewaarschuwd, zoodat de critiek van ona vr^gemaakten ook in dezen een terugkeer tot de vaderen kan beteekenen, tot die vaderen, die zich aan het gebod Gods gebonden wisten en dat ook openlijk uitspraken tegeno-^er ministers der kroon, tegenover anti-rev. dragers van het qünisterambt.

8) De bedoelde rede van Prof. Eabius is opgenomen in „Gedenkboek van de viering van het 50-jarig bestaan der V.Ü.", ' bladz. 82—-114, onder den titel: „Verleden en Toekomst". Het is meer dan de moeite waard vandaag zijn gescliriften en ook de genoemde rede te lezen en te overwegen. In A.-E. kringen werd Fabius nogal eens als een buitenbeentje^ een „extremist" beschouwd. In no. 41 van het „Orgaan van onzen Meisjesbond" (22 Nov. '46) schreef de heer Zijlstra over hem onder meer het volgende: „Prof. Fabius kon het met Groen van Prinsterer beter vinden dan met Dr Kuyper. Hij was het in vele opzichten met Dr Kuyper eens, maar inzake de practisch-politieke eisehen verschUde hij met hem van meening, in menig opzicht. En dat gaf wel eens strubbeling in het politieke leven. Prof. Fabius kwam zoo wel ietwat terzijde van den weg te staan, waarlangs het anti-rev. leven zich bewoog, en vandaar uit was zijn critiek niet malsch. Die critiek vloeide echter voort uit zijn liefde tot des Heeren zaak. Hij kon zich uiteraard ook wel eens vergissen, maar in de uiteenzetting der beginselen en hun eisehen faalde hij echter nooit. En wat Mj vooruit zag is niet een waandenkbeeld gebleken. Hg zag met smart het steeds meer ingrijpen van den staat in het leven. Hij wilde op dat punt niets toegeven. Wat Dr Kuyper nog wel deed. Ik noem bijv. de verplichte verzekering. Nu wij rondom ons zien, hoe het socialisme wint en hot communisme dreigt, mogen wij Prof. Fabius' werken niet vergeten... En hebben wij meer dan eens zijn critiek te hard gevonden, nu later moeten wij vaak zeggen: en toch had deze Fabius geen ongelijk".

In bovengenoemde Jubileumrède heeft Fabius zijn beschouwingen en critiek nog eens in het kort samengevat. En wij doen goed hem ook hier het een en ander te laten zeggen. Onderscheiden punten brengt hij naar voren:

a. Bet algemeen stemrecht en de evenredige vertegenwoordiging. Hij zegt: „Bij mijn lessen had ik, en dit in overeenstemming met alle coryphaeën der anti-rev. richting in binnen-en buitenland, het algemeen stemrecht bestreden, als gevende voor het volK eene ongebonden massa". In een noot citeert hij „De Standaard", die eerst vurig voor evenredig stemrecht streed, doch in 1923 moest erkennen, dat de evenredige vertegenwoordiging „blijken zal de grootste politieke fout van onze eeuw te zijn".

b. Leerdwang. „Leerdwang had ik ook in geschrifte ^iferoordeejd (n.l. in een Eapport met anderen aan de Ver.'van Chr. Nat. Sch. 1898), geheel overeenkomstig Mr Th. Heemskerks keurige karakteriseering, dat die dwang is „een politiereglement voor het familieleven".

e. Openbare armenzorg. „Tegen openbare armenzorg was ik, ook in een afzonderlijke studie (Armenzorg, 1912) opgekomen en deed ik het bij mijn onderwijs; zulks in hartelijke aansluiting bij den eenparigen strijd, door anti-rev. leden van de Tweede Kamer der S.-G. daartegen in 1854 gevoerd". In een noot verwijst hij naar Mr H. Bijleveld, die in 1920 in een prae-advies aan de Ver. voor Armenzorg en Weldadigheid Fabius' standpunt innam.

d. Staatssocialisme. Fabius meent, dat het „op ons staatkundig erf in deze eeuw schier onbetwiste hoogtij viert." Kuyper had er reeds op het eerste Sociaal-Congres tegen gewaarschuwd in zijn rede: „Het sociale vraagstuk en de Christelijke religie" (1891). En Colijn schreef in 1922 (in „De Christenpatroon"): „Ónze vrijheidsbeperkingen dragen een socialistip l^"n stempel. Dien van het Staatssocialisme. Ze zijn in wez' on-Nederlandsch; ze zijn zeker niet anti-revolutionnair i^ (christi.: .jk-historisch). Onze beperkingen van de vrijheid zyn ingegeven door een doodelijke vrees, dat iedere vrijheid gevaarlijk is." (De arbeidswet was toch in het geding!).

In hetzelfde artikel tegen de voorgestelde Arbeidswet kwam Colijn op voor de maatschappelijke en persoonlijke vrijheid: „een beginsel, dat onder ons geenszins nieuw is, maar dat wij, onder de zuiging van de sociaal-democratie, ' wat uit het oog verloren hebben en dat wij weer naar voren moeten brengen".

„De Standaard" van 18 Aug. '22 schreef er in gelijken geest over: „De wetgever zal niet langer mogen zijn regelend en reglementeerend, maar helpend' en steunend het vrije maatschappelijke leven". In 1923 meende hetzelfde blad, dat de A.E. Partij zich met kracht moest te weer stellen tegen staatsbemoei en staatsalmacht.

Colijn zei in een rede te Kampen, dat het in de jaren 1901 —1905 nog' goed ging, maar dat daarna kwam de inzinkin'^; en teruggang.

„De Nieuwe Haagsche Courant" van 13 Mei 1919 liet een consciëntiekreet hoeren tegen het verdorringsproees der A.-B, Partij en zag een loslaten van het principe en een afglijden naar de tegenpartij.

Ook de christelijk-historische „Nederlander" was overtuigd, dat „rechts" in zijn geheel genomen, bij sociale vraagstukken eteeds meer op de lijn der sociaal-democraten is overgezet (art. van 25 April 1911).

Dat aUes en nog meer citeert Fabius in een noot bij zijn rede. Het komt me voor, dat de A.-E. Partij in dezen al meer heeft toegegeven en zich hoe langer hoe meer heeft aangepast bij de staatssocialistische ideeën van onzen tijd. Een critiek, als hierboven werd gereleveerd, uit den „goeden ouden tijd', ' is in onze dagen schaarsch en als men den critisehen draad uit die jaren weer opneemt, wordt men door de meerderheid der A.-E. menschen voor conservatief en erger aangezien. Het is meer dan tijd, dat de bezinning hier inzet.

e. Demooratie. Fabius heeft reeds jaren voor ons gewaar», schuwd tegen de democratie, door Capadose reeds gevloekt ala demojtcratie.

Guizot, een Fransche staatsman, zei eens, dat achter het woord democratie zich de chaos verbergt; met'welk woord Groen van Prinsterer het hartelijk eens was. Fabius beklaagt zich er verder over, dat men in de Partij en in de A.-E. pers zijn critiek en die van Dr Nederbragt en die van Ds J. C. Sikkel heeft genegeerd en doodgezwegen.

En moeten wij in 1946 niet erkennen, dat zulks tot onze groote schade is geschied?

f. FahorganAsatie. Fabius kon zich ook met de ontwikkeling der vakorganisatie niet vereenigen. Hij stemt van harte in met de zienswijze van Ds J. C. Sikkel in dezen en citeert in een noot een aantal stellingen van dien onvergetelijken Amsterdamschen predikant, die helaas in zijn en in onze dagen weinig gehoor vond en vindt.

In 1903 gaf Ds Sikkel: „Vakorganisatie naar Christelijke beginselen" en verdedigde onder meer de volgende stellingen: '

„De tegenwoordige zoogenaamde vakorganisatie verdient dien naam niet. Zij is niet de organisatie van eenig vak.

Z^j miskent het organisme in vak en bedrijf; zij organiseert daarom niet, maar desorganiseert.

Zij is van materialistisch beginsel en van anarchistische strekking. Het is haar te doen om de macht voor de materieels krachtsontwikkeling, tot uiteenrukking van het georganiseerde mensehelijke leven. De tegenwoordige zoogenaamde vakorganisatie is niet anders dan de georganiseerde Massenstrijd, die in een valsch beginsel wortelt en opstand is tegen de Ordinantiën Gods voor het mensehelijke leven.

Daarom wordt deze zoogenaamde vakbeweging snooder en gevaarlijker, wanneer ze onder den naam van OHEISTELIJPFJ-VAKBE'WEGING zou kunnen optreden tot voortzetting van den aangevangen machtsstrijd." ,

Fabius besluit deze noot met de volgende woorden: „Ook ik heb meermalen gewezen op het valsche in den naam van vakvereenigingj wijl zy zijn noch van het vak (de patroon ia niet daarin), noch voor, het vak (zij bedoelen alleen de belangen der arbeiders)."

Sikkel pleitte in genoemde rede voor een christelijke bedrijfsorganisatie, en dat wel in 1903, en vandaag willen sommigen ook daartoe komen, maar, ..; ., intusschen is de geheele zoogenaamde vakorganisatie scheef gegroeid! '

Er is alle reden weer eens te luisteren naar de oude voortrekkers, die jammer genoeg toen voor hun woorden geen klankbodem vonden, maar toch de eisehen van Gods Woord ons voorgehouden hebben. Zullen wij, geleerd door den druk der ontwrichting, weer gaan luisteren naar hun woorden en ook er naar gaan doen?

Men leze ook eens, naast zijn geschriften, de rede welke Fabius op de Deputatenvergadering der Partij in 1929 heeft gehouden, opgenomen in Antirev. Staatkunde (3-maandel. orgaan), derde jaargang 1929, bladz. 229—287, onder den veelzeggenden titel: „Groen van Prinsterer — nooit gevolgd". Op bladz, 252 heet het: „Groen van Prinsterer is. Ook door da anti-revolutionnairen, niet gevolgd; nooit gevolgd. Met één beperking nochtans. Hij is niet gevolgd door de toongevers onder hen; door de woojSvoerders; door hoogeren stand en middenstand. Evenwel haShij zyn aanhang; bij duizenden."

7) Mr Dr L. W. G. Scholten, De Overheid U ten goede) Wever, Franeker, 1945. Het is onbegrijpelijk, dat deze schrijver, na op pag. 4/5 onderkend te hebben, dat wij met de instorting

van het Nat. Soe. Duitsehland den geest van dat regiem nog wel niet kwijt zullea zyu, in het tweede deel fan zijn brocliure ^aa de Overheid «auveol bevoegdheden wil toekennen. Hij aeht die uitgebreide overheidstaak wel niet het ideaal, maar in dezen tijd van overgang en vooral van nood moet de overlieid zich wel met alles bemoeien. Onder de leuze: de overheid U ten goedel wordt staatainnienging op alle levensterreinen als eisch gesteld. Het is m.i. overduidelijk, dat zoo het staatssocialisme onder ons wordt gepropageerd.

8) Het is wel jammer, dat men van Anti-Bev. zijde bij zijn ageeron tegen het regeerisgsbeleid inzake Ned. Indië door hier en daar in bond met mannen van de Partij van de Vrijheid en dergel. protestmeetings te organiseeren meer het staatsrechtelijke dan het Gods Woord verlatende van de zaak op den voorgrond 'heeft gesteld. Zoo heeft Schouten in de Eivièra-hal te Botterdam naar zijn zeggen meer als Nederlander dan als christen gesproken. Er werd dan ook zonder gebed begonnen en aan het eind heeft men — gelijk het verslag in „De Rotterdammer" luidde — de rede nog „verdiept" door samen Ps. 89:7 te zingen. Heeft de A. E. P. in onderscheiding van andere partijen en groepen, die eveneens maar toch op andere gronden en beginselen tegen het rcgeeringsbeleid inzake Indië zijn, niet een geheel eigen woord te spreken? Juist in zulke dingen als de Indische kwestie moet toch blijken, dat.twij ons uitsluitend op de Schrift baseeren?

Daarom kunnen wij dankbaar zijn voor een brochure als van Dr S. U. Zuidema „De Indisclie kwestie", één der weinige Geref. zendingaarbeiders, die het goede beginsel van het Woord vasthouden. Genoemde brochure houdt zich vooral met de achtergronden dier kwestie bezig. Men leze bijv. de hoofdstukjes „Karakter van het HoUandsche vraagstuk" en „De Nederlandsche christen-demoeraten" (de bladz. 19—24 en 28—30). Hij Iaat scherp zien, dat de twee modernistische, goddelooze leerstukken der Fransche Eevolutie, de leer der volkssouvereiniteit en dio van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren of naties, in de Indische politiek der regeering een belangrijke rol spelen. Hij toont aan, dat in de beschouwingen van Prof. Kraemer, Dr Verdoom c.s. de humanistische geschiedenisbeschouwing en de Barthiaansche theologie elkaar ontmoeten; dat door die mannen de demoeratisch-revolutionnaire beginselen van volkssouvereiniteit en zelfbeschikkingsrecht als „evangelische" beginselen worden aanvaard; dat het Barthianisme daarvoor juist de geeigende theologie is, omdat zij altijd en overal het Evangelie aandient als een revolutionnaire grootmacht van de eerste orde, zoodat een aanhanger van die theologie, door het Evangelie zelf revolutionnair te noemen, het onderscheidingsvermogen heeft verloren, om revolutie als revolutie te onderkennen.

Wat zouden Prof. Dr J. H. Bavinck, Ds Verkuyl c.s. daarop hebben te antwoorden? Als de vrijgemaakten zeggen, dat er verband is tusschen het voorstaan van de Indische revolutie en de theologische beschouwingen bij de genoemde zendingsmenschen, dan noemt men dit haast lasteren. Maar wat zullen ze nu tegen Dr Zuidema zeggenl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

DE VRIJGEMAAKTE GEREFORMEERDEN EN DE ANTI-REVOLUTIONNAIRE PARTIJ EN POLITIEK.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's