GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

WAT ZIJN TOCH „TERREINEN” EN { „KRINGEN”? (III. Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT ZIJN TOCH „TERREINEN” EN { „KRINGEN”? (III. Slot.)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

We moeten er. msar geen doekjes om winden: de leus - van Kuyper over de „souvefeiniteit" in eigen „kring" en over het „veroveren" van elk „terrein" voor den - Christus is meer eji meer een gl^baan ge

worden, waarlangs alleilei ongereformeerde vrachtjes het ruim, van ons schip komen binnenzeilen. Het wordt tijd, ermee af te rekenen.

Stellen we liever wederom eenparig en nadrukkelijk als weer noodzakelijk geworden krljgsleuze vast, dat voor het menschelijk handelen in èlken kring, waarin zijn handeling verantwoordelijkheid heeft, en te aanvaarden heeft, hem de uitgedrukte zedewet van God en de uit Gods Woord dienaangaande gegeven openbaring te binden heeft. Wie aan imaginaire grootheden zijn leut heeft, behoude de kuyperiaansche stelling over die duizend-en-één „Souvereinen" gerust, al zou ik hem toch bepaald die hoofdletter willen laten veranderen in een kleine letter, en hem ondanks de waarschuwing van een medewerker van „De Groene" van onlangs het gebruik van een stel aanhalingsteekens, zoovaak hij het woord „souverein" in dit verband bezigt, van heeler harte willen reconunandeeren. Want ik ken de „waarheid" niet als souverein, en de schoonheid niet, en de goedheid niet. Ik ken geen technische wet als souverein op het terrein van de techniek, en geen handelswet als invariabele norm op het terrein van den handel. Ik geloof, dat de „wetten" (ordinanties) yan den groei van planten, dieren, menschen volkomen verschillen van de wetten, die God den B-, e n s c h gesteld heeft voor zijn h a n d 11 e n, samen, gang, denkverrichting, beleid, regeering, gehoorzaamheidsbetoon, en wat dies meer zij. En tevens, dat op èlk terrein de onwedergeboren mensch het licht, dat h\j ontvangen heeft, wat en hoe het ook zij, misbruikt, tenonder houdt, geheel bezoedelt, en zich bezondigt, Eoodra hij van den levenden God als eenigen Wetgever zich — zij het slechts in zün begripsmatig construeeren — afkeert om een of andere „wet", die Hij in de kosmische gegevenheden gelegd heeft, en die wij nog meer of-min moeten, 'opsporen, souverein te verklaren.

Weshalve de kerk, als zij haar leden bezoekt, wel degelijk in èlken „kring" waarin hij werkzaam is, iure suo heeft te plaatsen onder de 'tucht van de geschreven zedewet. De artikelenreeks, die onze lector. Drs H. M. Mulder, in het volgend nummer aanvangt, zal een citaat ons overleggen van een leeraar aan het middelbaar onderwijs, dat van christentnenschen uit zegt te gaan, maar daarmee nog niet christelijk is, waarin deze uitspreekt, dat men leden Van de Partij van den Arbeid niet van het christelijk onderwijzend personeel uit mag' sluiten, omdat „ieder levensterrein vraagt om een specifieke gedragslijn". Natuurlijk is dat een waarheid als een koe, maar ze is ook even onbruikbaar als een koe voor het bepalen van ónzen specialen plicht. Want die is in elk terrein gehoorzaamheid aan de zede wet. Die zedewet legt ons inderdaad óók den plicht op, de ordinanties die God voor het geschapene en zijn groei, zijn samenhang etc. bepaald heeft, te eerbiedigen. Maar zoodra onze handen zich leggen aan Gods maaksel, wat het pok zij, een bloem in de kamer, een kind in de wieg, een pereboom in den hof, een ster in den nacht, hebben wij naar zijn zedewet te luisteren. Wij schieten geen steek op met het poneeren van het feit, dat er eigen „souvereinen" zijn in millioenen levenskringen. Want geen een van die kringen komt afgezonderd voor; zoodra menschen b.v. de Zuidpool betreden, komen zelfs daar in die verlaten gebieden dadelijk de geboden Gods om erkenning vragen. Het waren geen theïsten, doch het waren pantheïsten, die de ethiek hebben veranderd in diaetetiek, d.w.z. in dieet-leer. Hun opvatting was: er zyn wetten in het universum, die de „formule" van de „beweging" van alle ding zijn; wie de formule heeft af-ge-lezen uit de beweging van het al, die heeft geen „maximes" (die pro-posities zijn), meer noodig; hij heeft geen zedelijke norm van buitenaf te aanvaarden, laat staan, dat hij ze van eenige „schriftuur" zou moeten „lezen"; want zijn leesboek is de natuur, die goddelijk is, en souverein, en een les-boek van een de natuur transcendeerenden God kan hij missen als geestespijn. Wie zegt: in de wetenschap is het weten, de waarheid, het denken, de logica souverein, die hoort niet zonder schrik straks zijn leerling verzekeren: in het sexueele leven is „het" sexueele souverein; kom.dan maar eens aan boord met het zevende gebod: ge wordt maar uitgelachen, en uw vermaning komt te laat.

Ook dat „veroveren" van wat de wereld tot een „terrein" gemdakt, althans geproclameerd heeft, moet maar worden afgeschaft. De wereld is in den hier bedoelden zin de organisatie van degenen, die op grootsche pchaal Gods ambtsopdracht blijven saboteeren. Reeds eerder wees ik er op, dat een christen voor^de zending, de kerk, het christelijk onderwijs, de theologische studie ten dienste van de kerk, en zoo voort, juist daarom zijn twee kwartjes moet offeren, omdat zijn buurman, die om Gods gebod niet geeft, zijn twee kwartjes besteedt aan zelf-cultuur en zelf-verstrooiing. Deed die-buurman mee, dan kon de christen met één kwartje volstaan, en misschien het tweede gebruiken voor een uur van spel en van ontspanning. Het spel zou dan geen „terrein" worden, dat alles opslokt, maar de rust hem bieden, die tot den ambtsdienst meer bekwaamt. Nu echter moet hij, om het „terrein" der groote wereld heusch te „veroveren" voor zijn God, zich veel ontzeggen: de ander staakt, en saboteert.'Vakdaag is de film een terrein, vorgen de voetbal, overmorgen het kaartspel, de dans, de borrel. Alle schepsel Gods evenwel alleen is goed, en er is van Zvjn schepselen (niet evenwel vto onze distilleerderij-producten) niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde. Maar dat laatste moet er dan ook bij. Wie dankzegt, houdt zijn missie in het oog, kent Vaders eigendöpi niet los van Vader, en Vader is hem tevens Rechter en Opdrachtgever.

Ik kan 't niet helpen, dat zich vaak de vergelijking opdringt aan soldaten in den oorlog. De slag is aan den gang; een stel soldaten, die 't niet meer schelen kan, gaan in de loopgraaf of in den bunker zitten kaarten; en nu komt er een kapiteintje aan, die ook den ransel in een hoek gooit: hij moet beslist dat terrein des kaartens gaan veroveren. Hij zegt: voor Christus. Hy bedoelt: voor mezelf. En in de loopgraaf verschijnt straks een loopgraaf krantje: de wedstrijd is gewonnen door recruut zoo en zoo. De p o r - 1 o g s bulletins? Wel, wie leest die nu nog?

Een sergeant, die erg knap is, en in een andere loopgraaf het krantje met de uitslagen van den wedstrijd mist, mompelt zoo iets over een cultuur-crisis. Hij vindt muziek-maken, en voetbal-schoppen, en plaatjes-kijken als, het maar op groote schaal gebeurt, zoo iets als eul-tuur.

Maar ik zie in cultuur het in ontplooiing brengen van wat God geschapen heeft zóó, dat het werk den Meester prijst. Den man, die lijf en leden fit houdt voor den dienst van zijn Koning, noem ik een man van cultuur. Den nerveuzen zoeker van verstrooiing, die alles in systeem brengt, behalve dan den heiligen oorlog, noem ik een patiënt.

Het ziekenhuis is ook een kring. Met eigen wetten.

Maar de wetten zijn te lezen uit het Boek der Genezingen van mijn God. En ze zijn, voor wie dat boek kent, en ook voor hem alleen, af te lezen, uit de harde praestaties van dat heeren-, wijl knechten-volk, dat zeer gewillig is op den dag van Jahwe's heirkracht. Dat volk is gezond, zoover het zóó gewillig is tenminste.

EEN NIEUWE „CRISIS”.

Bij de vóór-vorige overdracht van het Rectoraat der Theol. Hoogesdhool door mij aan den sinds haar ontvallen hoogleeraar dr G. M. den Hartogh is de vraag gesteld, of in het onder ons op Kuyper's voet-^ spoor veelszins gebruikelijke spreken van „algemeene geaadé" of „gemeene gratie", de° term „genade" of „gratie" wetenschappelijk verantwoord is.

Die vraag werd toen ontkeimend beantwoord. Dat was in Januari 1942.

Sindsdien — we schreven onlangs 6 December 1946 — is het vraagstuk der „algemeene genade" actueel gebleven. Niet zoozeer uit theologisch, als wel uit kerkelijk oogpunt. Want de Synode van Sneek-Utrecht heeft in het jaar onzes Heeren 1942 uitgesproken, „dat God" in (niet nauwkeurig omschreven) handelingen „aan boozen en goeden, aan rechtvaardigen en onrechtvaardigen ongebonden goedheid bewijst, die onder ons met den naam „algemeene genade" of „gemeene gratie" wordt aangeduid". Het is waar: in de officieele „Toelichting" op deze uitspraken heeft zij verklaard, dat „het haar meer te doen was om de zaak dan om een bepaalden naam, waarin die zaak tot uitdrukking wordt gebradit". Temeer echter waar men met hoogkerkel^k verlof deze „Toelichting" thèns ten vure doemen mag, is evenwel hiermee het feit zelf nog niet van beteekenis ontbloot, dat een synode, die zich gereformeerd noemt, meer dan drie eeuwen nadat de Dordtsche Synode heeft vastgelegd, dat de Remonstranten den naam „gemeene gratie" plachten te gebruiken ter aanduiding van „het licht der natuur of de gaven, die na den val overgebleven zijn", zich beijvert in een bindende leerformule vast te leggen, dat „onder ons" heusch evenzóó gehandeld wordt; terwijl dan daarna praeadviseurs dezer vergadering tot in Amerika toe komen verzekeren, dat deze synode ook inzake de gemeene gratie de rechtzinnige leer heeft verdedigd en beschermd. De „Toelichting", die op het eigenlijke piuit-in-geding zulke beweringen blijkt te ridiculiseeren, bhjft daarbij dan weer (ze maakt het mogelijk) buiten beschouwing. —

Het scheen ons daarom gewenselht, hg de laatste rectoraatsoverdracht, aandacht te vrageu voor een tweede bedrage tot de bespreking van het genoemde probleem. In los verband poogde zij het antwoord, dat mgn voorgaande rectorale oratie op de daarin gestelde vraag gaf, ook nog op andere gronden, dan toen werden aangevoerd, aannemelyk te maken. We stelden ditmaal alle nader historisch en direct-dogmatisch onderzoek ter zijde, en vroegen slechts naar wat geconcludeerd worden moet uit wat omnium consensu voor gereformeerde beUjders als eenvoudig Schriftonderwijs te gelden heeft,

Men ziet: het loopt hier vooral over den NAAM gratie of genade.

En het loopt n i et over de vraag, of er een licht der natuur is, of het natuurhjk leven in zichzelf (afgedacht van de zonde) al of niet verwerpelijk is, en wat dies meer zij. We hebben in ons blad in extenso over die zaak geschreven; hebben ook afgedrukt wat ter synode van Sneek-Utrecht door ons over deze kwestie officieel gerapporteerd is, en deelden mee, dat de beide rectorale oraties in den almanak van het Kamper Studentencorps F. Q. I, voor 1947 zouden worden gepubliceerd.

Zonder nu ook maar één van onze argumenten aan te raken, betoogt dr Hommes in het synodocratischo orgaan van de H. H. Berkouwer-Ridderbos dat Schilder het vraagstuk(!) der gemeene gratie „heftig bestreden" heeft. Het punt in kwestie raakt h^ met geen vinger aan. En hij kondigt met cursieve letter aan, dat de jongste crisis(!) in „onze" Geref. Kerken niet alleen een belijdenis-crisis, maar ook een cultuurcrisis is.

Dr Hommes is de zóó-en zóóveelste dus die zijn „synode" niet ernstig neemt. Ernstig neemt haar alleen degene, die zich afvraagt wat in de bekende vijf vragen, aan ondergëteekende voorgelegd, werd gesteld als maatstaf voor gereformeerd handelen en denken.

Maar we begrijpen dr Hommes wel.

Hij zit met die vijf vragen verlegen. Hij weet dat het van Godswege — gezien het vervolg der historie — ons niet geoorloofd was die 5 vragen met j a te beantwoorden. Hij voelt dus wel, dat de „crisis" een z e d e 1 ij k e crisis is, maar wil dit ons niet nazeggen; ik neem dadeHjk aan dat hij zich ook overreed heeft, dat het anders is.

Zoo komt hij tot zijn „cultuur-crisis”.

Wij kómen er óók toe. Maar dan langs anderen redeneerweg.

Want een zedelijke crisis — veroorzaakt door openbare en officieele schennis van recht s-normen — werkt dóór op alle terreinen. Het proces van den publieken afval grijpt steeds verder om zich heen. Men zal, eenmaal gegrepen in den draaikolk, zijn theorieën over de „ontspanning" (de m o g e-lijkheid(!) ervan ziet sdhrijver als een stuk i n-spanning(!) van het koninkrijk Gods) opvullen met geredeneer over „de w e r e 1 d"(!) van „het ^ schoone". Natuurlijk bestaat die „wereld" niet ('t is weer de kwestie van „terrein" of „kring"). En zijn oor stoppen voor onze klacht dat de tendentieuze hanteering van den term „gratie" voor het natuurlijk • leven met verwaarloozing van het vloek-en toorn-element ons leven infecteert met zonde-vergoelijking. Maar hoe het zij — als onzerzijds dan „de wereld"(? ) van „het goede" wordt erkend in de problemen van „de wereld"(!) van „het schoone", dan vraagt daarin Gods WET erkenning. Dat niet doen zien beteekent nieuwe zedelijkecriais

K. S.

DROGEHAM.

In een vorig nummer' meldden we de z.g. schorsing in Drogeham, en namen daarbij nota van dit détail, dat een z.g. weerlegging van de verklaring van gevoelen nog niet eens in extenso schriftelijk was ont-. vangen.

Volledigheidshalve worde daaraan toegevoegd, dat na de behandeling van ds Meijerink's verklaring van gevoelen hem verzocht is zich te verwijderen ter nadare beraadslaging. Eén der classisleden stelde hem ± een kwartier later (op zijn plaats „buiten") een concept van antwoord, dat den vorigen dag door een CJonunissie was gemaakt en dien morgen na vele wijzigingen enz. door de besprekingen (dus vol met doorhalingen en tusschenvoegingen) was vastgesteld, ter hand, ten einde het te kunnen lezen in den tyd van wachten op het oogenblik dat ds M. weer ter vergadering zou kunnen komen. Dit was ± lyg a 2 uur, met inbegrip van den tijd benoodigd voor het middagmaal.

Bij de z.g. „schorsing" werd dat stuk van ds M. weer teruggevraagd. Ongeveer een week later ontving hij het gestencild.

Het is dus wél een fraaie boel. Geïmproviseerde „weerleggingen". Geïmproviseerde correcties. Even inkijken. Bekeeren tot de ware leer (d.w.z. de iinprovisaties der V. U.) Zoo niet: schorsen, in den naam des Heeren. En dan later zuchten: „het leven"(!) heeft ons gescheiden.

Als ds M. soms heil er in ziet die z.g. „weerlegging" eens critisch te bekijken in losse telkens niet te groote stukjes voor ons blad, dan zullen we ze gaarne op­ nemen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

WAT ZIJN TOCH „TERREINEN” EN { „KRINGEN”? (III. Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's