GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„En zie naar den oprechte” (Ps. 37)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En zie naar den oprechte” (Ps. 37)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Greijdanus was tot voor kort voor mij een onbekende. Niet wat betreft zijn geschriften. Maar wat aangaat zijn persoon, zijn uiterlijk, zijn voorkomen. Op een schooldag had iemand mij eens vanaf de achtergalerij van de Walburgkerk te Kampen gewezen naar dien professor daar heel vooraan, de zooveelste in de zooveelste bank. Maar gezien, in zijn oogen gekeken, heb ik hem voor het eerst van mijn leven op dien onvergetelijken, door ons gezegenden, door anderen verwenschten, dag, n.l. 11 Augustus 1944, te ’s-Gravenhage.

Wie had zoo'n enormen toeloop verwacht? Daarom was het oorspronkelijke plan, dat we in een gebouw van het Leger des Heils zouden vergaderen. Ik kwam daar aan, toen de afgehuurde zaal nog geheel leeg was. De situatie ter plaatse zullen vele bezoekers zich nog herinneren. Door een lange gang kwam men pas tot de vergaderzaal. In die lange gang heb ik als één van de eerste bezoekers een rijzigen, oiiden heer met een tasch in de hand zien naderen. Wie was dat? Ik herkende hem niet. Totdat ik Mevr. Knoop hem hoorde begroeten. Dat was nu prof Greijdanus.

Achter het zaaltje was zooiets als een opkamertje. Daarheen verzocht Mevr. Knoop den professor haar te volgen. En daar heb ik getuige mogen zijn van de hartelijke verzorging, waarmee zij haar professor vereerde. Hij was immers gisteren met de nachtboot uit Kampen naar Amsterdam gereisd. Men weet, hoe bezwaarlijk, ja gevaarlijk vanwege de beschietingen, het treinreizen was in die dagen. Te Amsterdam was prof. Greijdanus naar het centraal station gegaan en had daar gewacht tot er eens een trein naar 's-Gravenhage zou vertrekken. Hij had, dus een slapeloozen nacht doorgebracht. Desondanks zat hij nu met een frissche kleur op de wangen in het opkamertje aan zijn gastvrouw zijn reis te verhalen. Alleen wat warm. Het w£is ook Augustus. Van wat eau de cologne, hem door Mevr. Knoop aangeboden, maakte hij een dankbaar gebruik.

In dat opkamertje heb ik prof. Greijdanus dan voor het eerst van mijn leven goed aan kunnen kijken. Daar zat hij dus vóór mij, de schrijver van „Toerekeningsgrond van het Peccatxun Originans" (Adams bondsbreuk); de bekende commentator, vaa wien gezegd moet zijn door een anderen hooggeleerde, dat hij een voortreffelijk Graecus (keimer van het Grieksch) was; de schrflver van brochures, waarvan geoordeeld werd, dat ze zoo ontzettend scherp waren. Ik had ook mijïi meeniilg, althans over onderdeelen. van Greijdanus' werk. Maar hier zat dan de auteur als een eenvoudig mensch in het schamele opkamertje van het Leger des Heils te spreken. Wat een rustige stem. En v/at had die man oprechte oogen in zijn hoofd. Ik heb ze sindsdien nooit vergeten, maar m'n indruk, opgedaan op dien morgen van 11 Augustus '44, vaak in verband gebracht met wat een andere oude man eens van-Greijdanus zei, toen het over die „scherpte" ging-„Maar, wie heeft ooit kunnen zeggen: Dat liegt hij? " Inderdaad, deze man had niets van een slimmerd. Ook bij latere ontmoetingen ontdekte ik nimmer bij hem iets van den gewieksten kerkleider. Zijn woorden waren doorzichtig als gla, s. Deze man had niets achter de ellebogen.

Intusschen liep. de zaal vól, boordevol. De menschen waren niet meer té bergen. Dat was wel duidelijk. Tóén zijn we pas naar de Luthersche kerk gegaan, een gebouw, waarop prof.'Dijk eens te Schiedam heeft gemeend te moeten smalen, omdat daar in de dagen van Geelkerken ook vergaderd was. Men voelt de strekking van de (onzakelijke) opmerking. Wij werden daarmee zoo in het voorbijgaan even getypeerd. Deze man van de kerkgreep verweet ons nota bene, dat we revolutionairen waren.

Maar prof. Greijdanus was meegewandeld naar die Luthersche . kerk. En hij heeft daar ook gesproken. Wie, 'die 't beleefd heeft, zal 't ooit vergeten? Daar stond de emeritus-hoogleeraar. Uitgediend, dacht men. Reeds door een holderdebolderbenoeming vervangen. Smartelijke maanden achter den rug. Den vorigen nacht niet geslapen. Onvoorbereid des middags geroepen ook een woord te spreken. Hij deed het. En hij was de minste van dien dag niet. Ik kan mij nog het volgende uit zijn toespraak herinneren:

We moesten ons gedrag niet door menschen laten bepalen. We moesten ons b.v. niet te veel bekommeren om dien „geschorsten" hoogleeraar Greijdanus. Men moest over hem geen zorg hebben. — Waren dat woorden van een clubjesmensch? Neen, daar was weer die zelfde oprechtheid, die ik 's morgens in die trouwe oogen gelezen had. Uit zijn toespraak herinner ik mij ook het echte Greijdiaans'-uitvoerige overwegen van mogelijkheid zus en mogelijkheid zoo; -de kerkeraden konden dit doen of dat doen; de gemeenteleden konden deze of die gedragslijn volgen. Toen sprak de kerkrechtkenner, die raad gaf voor moeilijke situaties. Maar geen woord kwam uit zijn mond dat naar samenzwering zweemde. Altijd open en eerlijk. Deze hooggeleerde, die evengoed het Gereformeerde kerkrecht had kunnen onderwijzen als de vakken, waarin hij zoojuist uitgediend had, deZe kenner van het recht, had ook een hart voor het recht. Hij was zoo één als Ps.. 37 VS 37 bedoelt. De oprechte van Ps. 37, de' jasjaar, de rechte, moet niets hebben van het kromme, van het oneerlijke. • Nog herinner ik me, hoe ook hij waarschuwde voor wegloopen. Ieder had op zijn post getrouw zijn ambt te vervullen, ook het ambt aller geloovigen. En het uur van scheiding was pas daar, wanneer men onversaagd en trouw gewaarschuwd had en deswege, om het onverdroten bestraffen van de aanwijsbare kerkzonden, werd uitgeworpen. Dat laatste woord kwam er tweemaal met kracht uit. Konden zijn „schorsers" het nog maar één keer hooren. Maar het is nu te laat. Voor dezen oprechten man kunnen ze hun kwaad niet meer belijden. Mij dunkt, er zal dezer dagen toch wel 's iets door hen heengaan. Ze kunnen van Greijdanus zeggen wat ze wiHen, maar niemand durft ja te knikken, wanneer er wordt gevraagd: Heeft hij ooit zich ergens ingedrongen? Heeft hij ooit gepoogd door handig manoeuvreeren zijn doel te bereiken? Maakte hij ooit gebruik van kerkpolitieke knepen?

En aan het eind Van een later gehouden vergaderingj. te Voorburg, heb ik hem hooren bidden. Niets overdrevens was daarbij. In dat gebed vroeg hij wel, of we toch in alles God den HEERE „welbehagelijk" mochten zijn.

Daar was het weer. Niet vragen naar de meeste stemmen b.v. Ook niet naar den gernakkelijksten of voordeeligsten weg. Maar naar het welbehagen, den wil, het gebod Gods. Wie dat doet is geen koorddans ser, geen kat-uit-den-boom-kijker. Die wandelt in zgn oprechtheid.

Een gemeentelid vertelde mij eens, dat tijdens Df Greijdanus' verblijf als predikant te Zuid-Beijerland er eens verschil van meening rees over de verzorging dèr armen. Volgens den kerkeraad mocht deze plaats hebben deels door de gemeente des Heeren, deels door het burgerlijk armbestuur. Ds Greijdinus kon zich met die opvatting onmogelijk vereenigeu. Tenslotte bood hij de helft van zijn tractement aan. Als dat burgerlijk armbestuur dan werd uitgeschakeld. Greijdanus stond voor zijn woord. Hij zei niet zoo maar 's wat. Zooals zijn „schorsers”.

Op de synode te Groningen werd hij door iemand eens nog al wat in de hoogte gebeurd. Vlak daarop, vlak er tegen in, een protest van prof. Greijdanus: , , Ik ben maar een klein mannetje”.

Zoo heb ik dezen godvruchfigen man mogen gadeslaan bij enkele gelegenheden in de laatste vier jaren van zijn leven.

Deze vier levensjaren zullen sommigen jaren van verval moeten noemen. Niet van ouderdomsaftakeling. Daarvoor heeft onze goede God hem duidelijk willen bewaren. Maar van een ander verval. Van geloofsverval. Prof. Greijdanus is volgens hen immers een ongehoorzame jegens Gods gebod (het negende nog wel) geweest.

Óoch wat ons aangaat, wij danken God voor al wat Hij ons in dezen oprechte nog heeft willen geven in de weinige jaren zijns levens na de vrijmaking van de gemeenten van onzen Heere Jezus Christus. De naam des HEEREN zij geloofd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 mei 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

„En zie naar den oprechte” (Ps. 37)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 mei 1948

De Reformatie | 12 Pagina's