GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Manipulaties met het „onzichtbare” kerkfantoom

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Manipulaties met het „onzichtbare” kerkfantoom

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons vorig artikel herinnerden 'we eraan, dat naar onze belijdenis alle geloovigen „onder het - juk" móeten zijn, maar dan onder het juk van Christus. En dat è 1 k ander juk, zoodra het opleggen ervan tot principe van kerkvergadering en van kerkafgrenzing gemaakt zou zijn, de desbetreffende kerk automatisch, ipso facto, tot valsche kerk stempelt. Dus niet, wanneer zij „eens een ongelukkig besluit" neemt (wie doet dat niet? ), maar wanneer zij van dat valsche juk een beginsel maakt, een beginsel, een maatstaf, een principe van kerkvergadering: alzóó dus, dat zij ambtelijken dienst bindt aan wat niet het juk van Christus is.

Want als ze tot de sprekende ambtsdragers zegt: u mag alleen DIT spreken, dan zegt ze meteen tot de hoorders: u mag alleen DIT h ó ó r e n. Onrechtmatige binding van ambtsdragers is geen zaakje, dat alleen dézen aangaat; ze is automatisch onrechtmatige binding van de led en der kerk in het algemeen. Spreek^verbod is hoorverbod. Al begrijpen de duizenden iiiet, dat één enkele ambtsdrager, die weigert zich te laten binden aan een juk, dat valsch opgelegd èn ook zelf in wezen valsch is, de zaak van die duizenden behartigt, het is toch zoo, ook al schelden ze in koor hem de huid vol, vanwege hun gemakzucht en onverstand.

Het gaat dus ook en zelfs eerst om die h o o r d e r s. Hun zaak is in geding. En, zij zelf zijn in dit procédé geen hulpelooze stakkers, over wier hoofd heen een paar professoren en dominees en élite-ouderlingen een academische of hoogere-kerk-politieke kwestie uitvechten. O neen. Ze zijn vrijgemaakten van den Zoon des menschen; ze hebben een mond gekregen, en worden door Paulus herhaaldelijk als móndigen aangesproken en vooral — bejegend. Van hen wordt daxL ook g e ë i s c h t, dat ze zich ook als móndigen g e-dragen ; m.a.w. dat ze zich de door God hun gegeven kaas niet van de door Hem gesneden boterham laten eten door onbevoegden. Niet door een of anderen Caesar of B^hrer, en nog veel minder door hun geliefde voorgangers in den Heere, die toch óók zoo mooi kunnen preeken en bidden, en die dus, in hun conclave of consortium vereenigd, wel „geen ongeüjk zullen hebben". Dit laatste is een veronderstelling aangaande de ouden, totdat het tegendeel gebleken is; welk eventueel „bhjken" intusschen als een probleem geldt, welks afhandeling voor het gemak wordt uitgesteld tot „morgen"; — een „morgen", dat nooit aanbreekt, evenmin als het „morgen" uit Ibsen's Brand.

Hoe ontelbare malen slaagt de duivel erin, de geloovigen ertoe te verleiden, dat zij van plichten en rechten van den voor hen met Middelaarsbloed verworven staat der mondigheid zich doodkalm ontdoen, en zichzelf en alle anderen gaan bejegenen en laten bejegenen alsof ze nog onmóndigen zijn. Paulus heeft, welbeschouwd, daartegen, d.w.z. tegen deze grove zonde, waarin het door Christus verworvene het door christenen verworpene wordt, zijn „Galaterbrief" geslingerd; maar deze brief behoort dan ook tot die geschriften, die de kerk wel graag uitpluist in exegetische détailpunten (Hagar, Sara, Hagar Sinai, Jeruzalem beneden, Jeruzalem boven), doch die zij in de groote lijnen koppig verwaarloost. Juist op het punt van die verkregen mondigheid als s t a a t-i n-r echten. O, gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betooverd? Ik denk, dat Luther daar erg vaak over nagedacht heeft, de man, die vóór de honderdduizenden streed, toen hij weigerde een onschriftuurlijke binding te aanvaarden, en door hen niet begrepen en verloochend werd. Juist over dien brief aan de Galatiërs schreef hij zijn misschien wel beste werk.

Een van de mooie maniertjes, waaxop. de duivel erin slaagt, mondig verklaarden met een stichtelijk gelaat zich als babies te laten bejegenen, is de methode van de beeldspraak. Met haar malsche gras en teere twijgen kun je in de wereld alle vangkuilen camoufleeren; één voor één tuimelen de kuierende of galoppeerende verwachte slachtoffers in den kuil.

Daar hebt ge b.v. de overbekende beeldsprsiak van „de zieke mama". Toen Kuyper de Hervormde Kerk eens een 96-jarige matrone noemde ('t is een keer gebeurd), werden ettelijke hervormde Standaardlezers, en anderen van de weeromstuit, brieschend. Als evenwél de zelfde brieschende menschen hun bondsdominee, plus confessioneelen collega, hooren verzuchten, dat „moeder" krank is, en dat de arme ouwe kranke aan het ziekbed gekluisterd is, en dat nu alleen de léélijke en ondankbare zonen van het ziekbed hunner zieke moeder wegloopen (De Cock, Kuyper; vandaag hooren wij het geteem natuurlijk tegen óns richten), terwijl de liefdevolle zonen aan moeders ziekbed blijven zitten, dan zeggen diezelfde menschen, die van geen „matrone" willen hooren: hoe mooi is dat „bijgebracht", dat beeld van die zieke moeder. De kerk, „het oude mensch"! Geen mensch schier realiseert zich, dat naar het begrip van de beeldspraakhanteerders de zieke mama nooit van zijn leven dood gaat, weshalve de beeldspraak, die aan physieke ziekte ontleend is, hier een vreemd geval is; want ze involveert, dat de jongens aan het ziekbed er moeten blijven zitten tot den jongsten dag, werkeloos blijvende; en ook, dat het dappere nieuwjaarswoord: zegt den kinderen Israels dat zij voorttrekken, alleen maar individualistischspiritualistische beteekenis overhoudt. En, wat nog erger is, niemand laat het tot zich doordringen, dat het beeld van een flinken zoon. aan het ziekbed van een kwijnende mama toch eigenlijk geen oogenblik past; want „de kerk" i s geen aparte grootheid naast haar „kinderen"; zij is de vergadering van haar kinderen (kinderen, wijl gebaard, als kinderen Gods, door het Woord). Met andere woorden: is „moeder" ziek, dan komt dat doodeenvoudig daarvandaan, dat de „kinderen" ziek zijn en weigeren gezond te worden, omdat het wei zoo gemakkelijk is, aan^het ziekbed gekluisterd te wezen: zoete banden, zoete kluisters. De „kinderen" fantaseeren alzoo een zieke „m o e-d e r", om hun eigen ziekte te kunnen aandienen als de puikste, kinderlijke en ook geestelijke gezondheid.

Dat gedrag is natuurlijk de ergste ziekte.

Velen praten nog al eens, van hoog tot laag, over „geestelijke volksgezondhei d'". Als ze eens ophielden met het hoofd in den schoot te leggen, en hun luiigheid aan te dienen als kracht, en hun meedoen aan kwaad als genezingsmirakel, dan zou er heel wat „geestelijke volksgezondheid" teruggevonden zijn. Dat volk was gezond, dat Luther begreep, en Calvijn volgde. De luie „blijvers", óók onder een sjTiodocratische hiërarchie, maken het volk ongezond, en nóe-

men dit, net als die hierboven bedoelde menschen, geestelijke krachtspraestatie. Ze pakken dan ook juist de vrijmaking aan en zeggen: wat je ook leeren wilt, nou ja, maar, maak je niet vrij. Dat beteekent: loop niet van het ziekbed weg. Dat beteekent dus in werkelijkheid: weiger gezond te blijven of tewórden. Laat je ziekte ziekte blijven. Sta niet op uit de dooden; dan zal Christus over je „moeder" lichten! Ik noem dat exegetischen zwendel. Beeldspraakzwendel. Woordzwendel. Camouflagezwendel.

En aJls zij, die er zich aan misgaan, dan ook herhaaldelijk misbruik maken van het feit, dat vele menschen de belijdenis over ware en valsche kerk niet meer konden lezen, teneinde uit hün verwarring munt te slaan voor het succesvol met zulke beeldspraak, nu opereeren, dan is het wel heelema; al mis met de volksgezondheid.

Want, hoe het ook afloopt met de discussie, het' is nu t ó c h a 1 t ij d mis.

Vordert ge van een kerk geestelijke. Geestelijke, kerk gezondheid, dan heet het: maar man, die is een praedicaat van deonzichtbatre kerk: wij zijn hier niet meer dan een instituut.

En, verwijt ge aan de leden van dat instituut een ernstige zonde, dan zeggen ze: pardon, het is maar ziekte ; en voorts, niet w ij zijn ziek, maar onze moeder. Van de „zonen" maken ze een andere grootheid dan van „de moeder". Ergo, ze fantaseeren een onzichtbare zieke moeder.

Men fantaseert zich een onzichtbare groothei d a) om die te laten gelden als ideaalbeeld (dan hoeft men zélf zich niet te schamen), en b) om haar te laten gelden als z o n d e b o k (dan hoeft men zélf zich alweer niet te schamen).

De „zichtbare" (concrete) kerk onttrekt zich op die manier altijd aan de critiek, zoowel de voorbeeldstel­ lende als de aanklacht indienende.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Manipulaties met het „onzichtbare” kerkfantoom

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's