GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VERHEERLIJKING VAN DE VRIJMAKING?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERHEERLIJKING VAN DE VRIJMAKING?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(IV)

Nog een ander punt uit den door ons besproken brief vraagt volle attentie: hebben wij wel geloof?

Schrijver meent, dat wie in de vrijmaking het „menschelijke" voorbijziet en daarom krampachtig aan haar als aan Gods (boven critiek en dispuut verheven) werk vasthoudt, laat zien: eenerzijds een gebrek aan geloof in wat God kan doen en anderzijds een angst voor eigen vermeend geloofsinzicht.

Ik zal wel niet de plank misslaan, als ik aanneem, dat schrijver bedoelt te waarschuwen: pas op, dat ge niet gering denkt van de mogelijkheden, waarover God beschikt om alsnog verandering ten goede te bewerken. Verandering nl. in dit opzicht, dat er weer een weg gevonden wordt om bij elkaar te komen.

Nu zal ieder onzer dankbaar elke vermaning, om van Gods almacht niet klein te denken, accepteeren.

Maar daarnaast zal onder ons de vermaning móeten acceptabel zijn, om met het woord „g e 1 o o f" („gebrek aan geloof") wat zuiniger om te springen, dan soms gebeurt.

„G e b r e k" aan geloof. In mijn „Catechismus", deel II, op Zondag 7, sprak ik over dat begrip „gebrek aan geloo f". Wat is dat eigenlijk? De uitdrukking lijkt veel op het woord „klein-geloof". Grieksch: oligopistie.

Zijn wij kleingeloovig? Ik aanvaard die vraag. Want ik hoor in zulk vragen een betere gezindheid aan het woord komen dan in die soms verschrikkelijk „vromerige" zuchten van velen, die aldoor roepen: „zij WILLEN niet". Tot geen prijs. Of: „de leiding" (och arme) houdt krampachtig elke betere gezindheid tégen! Tegenover zulk aan de nuchtere feiten volkomen vreemd geïnsinueer accepteer ik de vraag van den briefschrijver in vollen ernst: zijn wij soms kleingeloovig? Zulk vragen begint ons serieus te nemen. En dan kan men altijd „praten".

Nu is in mijn Catechismus-verklaring — zie boven — opgemerkt, dat de Schrift het woord „kleingeloof" bij voorkeur gebruikt als het gaat over ONS KUN­ NEN (zie a.w. 556). Kunnen wij „krachtige daden" doen? En in verband hiermee werd opgemerkt (559): dat iemand, die zich opmaakt om „krachtige daden te doen" (je zult eens wat beleven!!) wel een ster k-geloovige kan schijnen, maar dan slechts op één punt. Overigens, zoo merkte ik op, kan zoo'n „geloof" een geloof als van de duivelen zijn; immers: het kan (wij dragen immers alle gewaande en werkelijke schatten in aarden vaten) ook wel eens niet meer om het lijf hebben, dan een concentratie van onze aandacht op één enkel ding, dat we vurig begeeren.te beleven of te bereiken, terwijl we ons niet realiseeren of dat ééne zoo vurig gezochte ding ook werkelijk beloofd is, en tevens verzuimen dat ééne punt van onze verlanglijst te laten staan in het breede verband met al wat God in het Evangelie beloofd heeft en bevolen te gelooven.

Daarom ben ik altijd een beetje bang voor een „vlot" gebruik van het woord „kleingeloof" of van één van zijn aequivalenten. Meestal overheerscht in het begrip „kleingeloor* zóó. ais ie Schrift zelf (in onderscheid van ons gewoon spraakgebruik) het hanteert, het element van: den inhoud van wat God ons w e r - kei ij k beloofd heeft smaller nemen dan die inhoud zelf is bl ij kens de belofte.

M.a.w.: om te weten of van „kleingeloof" sprake is moeten we eerst vragen: is wat iemand graag wil zien ook beloofd; en voorts: houdt hij, die dat ééne ding zoo graag ontvangen of begroeten wil, het verband vast tusschen dat ééne en de overige iDelofte-inhouden? Wie bij zichzelf of bij anderen „kleingeloof" aanwezig acht, of een acuut gevaar voor „kleingeloof" meent te moeten duchten, die moet zelf vóórgaan in het leggen van het concrete verband tusschen dit ééne punt van zijn „verlanglijst", en de andere inhouden der evangelische beloften. Mijn desideratum moet een desiderandum zijn (het begeerde moet te begeeren bevolen zijn, zegt de Catechismus). En het moet met alle desideranda verband houden en willen houden. '

Nu kan ik 't niet helpen: ik lees nergens, dat ds kerkelijke eenheid met degenen, die "het doen van 1944 nog altijd als goddelijk handhaven, een desider a n d u m is, d.w.z. dat het mij beloofd is, en daarom bevolen is te gelooven, te begeeren van God. Ik zie wel het tegenovergestelde. Ik geloof, dat ik die eenheid niet begeeren mag. Want het doen van 1944 heeft de kerkelijke eenheid opgebroken en blijft daarin precies zichzelf getrouw. Desideratum is het bij vele menschen; maar desiderandum is het voor niet één mensch. Desideratum i s het: dat woord teekent de feiteUjke situatie bij menschen. Desider a n d u m is het niet: dat woord teekent den maatstaf dien God ons geeft. Hij wil vast en zeker, zijn kerk niet vergaderd hebben op de manieFvan 1944; daar is immers geen plaats voor de ettelijke ambtsdragers, die wel door menschen zijn uitgesloten van het mee-bouwen, maar heelemaal niet door God. Kerkelijke eenheid met hen, die 1944 handhaven (en zoo staan de zaken) is pure kerk-scheuring. En wij mógen geen kerkscheuring plegen.

Dan is daar voorts nog dat andere punt: houden zij die aan de kerkelijke eenheid (d.w.z. in hun geval; samenleving) met de handhavers van 1944 op hun verianglijst een vooraanstaande plaats geven, werkelijk de eenheid met alle andere belofte-inhouden vast? Zóó, dat zij zeggen: ik wil dit ééne „goed" (zooals zij het zien) alleen dan hebben, en ik kan het alleen dan als van God beloofd goed erkennen, wanneerhet samengaat met AL de andere belofte-inhouden, die God mij als desider a n d u m bevolen heeft te gelooven?

Ik vrees van: neen. Want anders zouden zij niet zoo gejaagd en niet zoo nerveus doen.

Hoe komt het, dat degenen, die tegenwoordig hier en daar den band verbreken, de rustige en opene en argumenteerende bespreking van hun desideratum vermijden en den kerkeraad voor een fait accompli plaatsen zonder vooraf het bewijs te vragen of te geven, dat hun desideratum van Godswege desiderandum is? Hoe komt het, dat zij een actie voeren, welke hierop neerkomt, dat zij eischen: schrap van uw kerkeraadsagendum en van hef deputaten-agendum en van het sjmodale agendum het vraagpunt: of de normen van 1944 werkelijk als geldende normen teruggenomen zijn, èn: wat er na 1944 gebeurd is (in nieuwe besluiten, betreffende leer, kerkrecht, zending, onderwijs, enz.) in de kerkelijke gemeenschap, die zij zoeken?

Die vragen zijn niet onzakelijk. Want ons is wèl beloofd, dat de op goeden g r o n d s l a g en na rustige vaststelling van al de normen der samenleving geoefende gemeenschap van geloovigen een zegen zal zijn voor den doorgang der profetie. Maar meer dan dat is niet beloofd.

En wie niet op HET BELOOFDE teruggaat, die gelooft niet. Niet eens met „kleingeloof".

Tegenover alle roepen: God wil het! staat de nuchtere vraag: waar is DAT bepaalde „het" beloofd? Wie op die vraag geen antwoord geven wil, of kan, die moge speculeeren over mog e 1 ij k h e d e n, maar die gaat niet „rekenen" met „gewisse weldadigheden" — inhouden der belofte Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

VERHEERLIJKING VAN DE VRIJMAKING?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's