GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Met blijdschap - en met vreeze en beving”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met blijdschap - en met vreeze en beving”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om 8 uur reeds begon in de Nieuwe Kerk, na opening door ds Visée die de leiding had, Prof. Dr H, J. Jager met een toespraalc over bovengenoemd onderwerp.

Als we in den Bijbel thuis zijn, komen bovenstaande uitdrukkingen ons niet onbekend voor. Onwillekeurig denken we aan Psalm 100: „Dient den HEERE met blijdschap, komt voor zijn aanschijn met vroolijk gezang". Of onze gedachten richten zich op den Moorman uit Hand. 8, die zijn weg met blijdschap reisde. Trouwens heel de Schrift is er vol van, dat de rechtvaardigen zich mogen verblijden in den HEERE en met vreugde hun weg mogen gaan.

Maar ook de uitdrukking , , met vreeze en beving" is aan de Schrift ontleend. Ieder van ons kent wel Fil. 2 : 12: Werkt uw eigen zaligheid met vreeze en beving." Terwijl ook de vermaning van Psalm 2 niemand onbekend zal zijn: Dient den HEERE mst vreeze en verheugt u met iDeving."

Uit dit opschrift van mijn toespraak hebt gij stellig wel begrepen, dat ik u wil voorhouden, dat wij onzen "weg mogen gaan met blijdschap, maar dat daarbij de vreeze en beving niet zullen mogen ontbreken.

Er is een tijd geweest, dat wij dat klare Woord met ben dat beleefd - -dat in de kerken de echte blijdschap ging ontbreken en tevens de echte vreeze en beving. De oorzaak daarvan lag in de verlating van het eenvoudige, klare Woord des HEEREN. Dat Woord komt tot de geloovigen en hun zaad met vaste, rijke beloften van vergeving der zonden en eeuwig leven. Die beloften gelden alle kinderen des verbonds. En allen die dat Woord met een geloovig hart aannemen hebben het leven en de zaligheid in Christus Jezus en in Hem zoeken en vinden ze altijd weer het leven. Levend bij dat Woord, steunend op het Evangelie der genade heeft de gemeente een blijdschap, die alle verstand te boven gaat.

Maar dat Woord komt tot diezelfde geloovigen en hun zaad met vaste, vreeselijke dreigingen van den toorn Gods en van den dood over allen, die dèn HEERE den rug toekeeren, het verbond verbreken en het bloed des testaments onrein achten, waardoor ze geheiligd zijn. En diezelfde geloovigen, die zich verblijden in den HEERE, vreezen en beven voor Gods toom en worden bang voor de zonde en gaan die hoe langer hoe meer haten en vlieden. Want ze weten het: Onze God is een verterend vuur". (Hebr. 10 : 29, 12 : 29).

Er is een tijd geweest, dat wij dat klare Woord met z'n vaste beloften en echte dreigingen niet meer verstonden. We hoorden wel van rijke en groote beloften, maar we werden huiverig gemaakt ze te aanvaarden, want de volle beloften waren voor de uitverkorenen alleen. Nu is het stellig waar, dat het alleen aan Gods verkiezende liefde te danken is als we Gods beloften mogen gelooven. Maar de verkiezing werd ons zoo voorgesteld, dat ze weinig verschilde van het noodlot en van den verkiezenden God maakte men een God van pure willekeur. Eigenlijk kwam het er-^op neer, dat men eerst moest weten uitverkoren te zijn, eer men de beloften van vergeving en eeuwig leven mocht gelooven.

We hoorden wel van het verbond, dat God met ons en onzen kinderen oprichtte, maar in den vollen zin van het woord gold het slechts onze kinderen „in het gemeen". Ons werd een verbondsbeschouwing bijgebracht, die geheel beheerscht werd door een verkiezingsidee. We leefden trouwens meer bij beschouwingen en ideeën, dan bij het direkte, klare Woord des HEEREN.

Zoo werd het wonderrijke, heerlijke Evangelie wn z'n kracht beroofd.

Maar zoo ging ook de ernst van Gods dreiging verloren.

Want deze dreiging gold alleen maar de verv/orpenen. Er werd geleerd, dat God op zijn volk niet meer kon toornen. Van verbondswraak zou onder het Nieuwe Testament geen sprake meer zijn.

Ik beweer niet, dat van eiken kansel zoo gepreekt werd en op elke catechisatie zoo onderwezen werd. Ik denk, dat ondanks deze gangbare leeringen en meeningen van menigen kansel het zuivere Evangelie werd gepredikt en aan de gansche gemeente werd voorgehouden: Onze God is een verterend vuur. Maar wel hebben bovengenoemde beschouwingen en leeringen zulk een invloed gehad, dat in menige gemeente de blijdschap des geloofs ging ontbreken en meteen ook de echte vreeze voor den toorn des HEEREN.

De HEERE heeft zich over zijn volk ontfermd. Hij heeft gegeven wederkeer tot Zijn Woord. We hebben weer leeren zien den rijkdom van het Evangelie, dat geen voorwaarden stelt. We mogen het onvoorwaardelijk gelooven. Want het verkondigt ons den Vader van onzen Heere Jezus Christus, die den goddelooze recht­

vaardigt. God heeft ons weer doen zien den rijkdom van het verbond, dat Hij met ons en al onze kinderen heeft opgericht. We hebben weer leeren verstaan, dat we het leven en de zaligheid buiten ons zelf in Christus Jezus mogen en moeten zoeken, wij, die van nature

midden in den dood liggen. We hebben leeren zien, dat allerlei beschouwingen over verkiezing en verbond onvruchtbaar zijn als een woestijn. Maar dat het Evangelie een kracht Gods is tot zaligheid een iegelijk die het gelooft.

En toen synoden ons wilden binden aan leeringen en formules, die van het Woord des HEEREN afvoerden en zich een macht toeëigenden, die de HEERE hun niet gegeven had, heeft Hij kracht gegeven om neen te zeggen.

Daarvoor moeten we dankbaar zijn. En daarom met blijdschap onzen weg gaan.

Want het ging bij dit alles niet om een paar formules, waartegen wij een paar andere formules zetten. Maar het ging en het gaat om het hart van het Evangelie. Het ging en het gaat om de vastheid en betrouwbaarheid van Gods beloften. En om de ernst en Vastheid ook van Gods dreigingen over zijn volk.

Wie dat niet gezien heeft en niet ziet, kan niet echt blij zijn.

Maar wie dat gezien heeft door Gods genade, voor hem gaan de Schriften weer open. Voor hem is het Woord weer geworden „begeerlijker dan goud, ja dan veel fijn goud. en zoeter dan honig en honigzeem".

Het gaat ons eenigszins als Israël in de dagen van Ezra den Schriftgeleerde.

We lezen in Nehemia 8, dat al het volk zich om hem verzamelde.

„En Ezra opende het boek voor de oogen des ganschen volks vs 6.

En zij lazen in het boek, in de wet Gods, duidelijk; en den zin verklarende, zoo maakten zij, dat men het verstond in het lezen", vs 9.

Als het volk dan weent — zeker omdat zij de wet des HEEREN verlaten hadden — dan zegt Ezra: „Gaat, eet het vette en drinkt het zoete en zendt deelen dengenen voor welken niets bereid is, want deze dag is onzen Heere heilig: zoo bedroeft u niet, want de blijdschap des HEEREN, die is uwe sterkte", vs. 11.

En dan komt er blijdschap, ja zeer groote blijdschap onder het volk.

Die blijdschap is er ook nu weer, nu de HEERE ons Zijn Woord weer deed verstaan.

Die blijdschap is niet onvermengd. Ze is dat nooit in dit leven.

Er is verdriet over de velen, die zich nog laten binden door leeringen, die uit menschen zijn en die den hals buigen onder een juk, dat niet van Christus is. Het doet ons verdriet als banden van vriendschap verbroken worden en familieverhoudingen verstoord worden. Ook doet het ons verdriet als we hooren, dat hier en daar spanningen, ja tegenstellingen zijn tusschen broeders, die elkander moesten verdragen. Maar als we zien op wat de HEERE ons gegeven heeft, dan gaan wij onzen weg met blijdschap. Dan verblijden we ons niet alleen als duizenden, hier vergaderd, maar dan verblijden we ons Zondag, als we misschien met z'n tienen vergaderen in zaaltje of woonkamer. Waar we zingen:

Rechtvaardig volk, verhef uw blijde klanken, Verheugd in God, naar waarde nooit te danken; Zingt vroolijk, roemt Zijn deugden t' allen tijd. Gij, die oprecht van hart en wandel zijt.

Maar met blijdschap kunnen we alleen onzen weg gaan als de vreeze en beving niet ontbreekt. Daarmee bedoel ik niet te zeggen, dat we aarzelend en weifelend verder moeten gaan, met de angstige vraag in ons hart of we wel den goeden weg kozen. Wie gezien heeft dat 't ging en gaat om het hart van het Evangelie en om de heerschappij van Jezus Christus over zijn kerk, zit met deze angstige vraag niet. Maar ik bedoel het in den zin van Fil. 2 : 12, waarbij de kantteekenaars noteeren; „met vreeze en beven: at is, met een ne-

derig gevoelen van u zelf en met groote en kinderlijke zorgvuldigheid, vreezende, dat gij iets zoudt mogen doen of nalaten, waarmede gij God zoudt mogen vertoornen, of dat ter zaligheid hinderlijk zou mogen zijn". Ik bedoel het in den zin van 1 Petr. 1 : 17: Indien gij tot een Vader aanroept dengene, die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zoo wandelt in vreeze den tijd uwer inwoning".

Wij zullen vreezen voor den toom des HEEREN en beven voor Zijn mishagen.

Er is wel geleerd, dat de kerk van het Nieuwe Testament geen wraak des HEEREN meer te vreezen had, maar dat is een leer die niet uit God is.

Een gevolg daarvan was, dat in sommige gemeenten de stemming kwam van: Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel zijn deze". Jer. 7 : 4.

Laten we maar toezien, dat we tot die dwaasheid niet wederkeeren.

Als iemand m zonde viel en een tijd daarin leefde, totdat hem de oogen opengaan en hij wederkeert tot den HEERE, dan is er groote blijdschap bij dien zondaar die door Gods genade tot bekeering kwam. Maar dan is er ook vreeze en beving. Hij heeft gezien z'n zwakheid en verkeerdheid. Hij heeft gemerkt, dat met goede voornemens de weg naar de hel geplaveid is. Dus zal hij klein van zichzelf denken en de toevlucht nemen tot de machtige genade Gods en in de kracht des Heiligen Geestes strijden tegen de verleiding, vreezend voor den toom des HEEREN.

Zoo zullen ook wij met vreeze en beving wandelen in de wegen des HEEREN.

We moeten maar niet denken, dat er geen gevaar is dat wij weer in dezelfde zonden vallen, waaruit we gered zijn. We merken trouwens telkens, dat we de oude zuurdeesem nog niet geheel kwijt zijn. Wat zitten we vaak nog vast aan ingeroeste meeningen, aan traditioneele begrippen. Wat hebben we nog vaak een moeite om eenvoudig het Woord des HEEREN zóó te laten staan als het er staat.

Maar als ik zeg, dat wij met vreeze en beving zullen wandelen, dan bedoel ik niet alleen, dat we voor genoemde zonden ons zullen wachten. Maar dat we heel ons leven nauwgezet zullen stellen onder de tucht van het Woord des HEBREN.

Van de apostolische kerken lezen we heerlijke dingen. Van de gemeente in Jeruzalem lezen we: Ze waren volhardende in de leer der apostelen en in de gemeenschap en in de breking des broods en in de gebeden. En een vrees kwam over alle ziel Ze hadden alle dingen gemeen Ze prezen God en hadden genade bij het gansche volk". Hand. 2 : 42—47. Aan de Thessalonicensen schrijft Paulus: Zonder ophouden gedenk ik het werk uws geloofs, en den arbeid der liefde, en de verdraagzaamheid der hoop op onzen Heere Jezus Christus". 1 Thess. 1 : 3, en hij vermeldt met dankbaarheid, dat van hen het Woord des Heeren ruchtbaar is geworden in wijden kring en dat hun geloof, dat zich op God richt, alom bekend is geworden. VS 8.

Heerlijk als dat ook van onze kerken gezegd mag worden. Is dat zoo?

Hoe staat het met ons leven, met onzen dienst des HEEREN?

Als we God vreezen en bang zijn voor zijn toom, dan kappen we de hand af die tot zonde verleidt en dan trekken we het oog uit dat ons ten val zou brengen. Dan vreezen v/e voor Gods oordeel, niet maar over de wereld en over afvallige kerken, maar over onze kerken, want onze God is een verterend vuur.

Ons is veel gegeven. Dus zal veel van ons geëischt worden.

„Ziet dan hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, den tijd uitkoopende, dewijl

de dagen boos zijn. Daarom zijt niet onverstandig, maar verstaat welke de wil des Heeren zij.

JIn wordt niet dronken van wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest, sprekende onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende en psalmende den Heere in uw hart,

dankende altijd over alle dingen God en den Vader in den naam onzes Heeren Jezus Christus". Efeze 5 VS 15—20.

Tenslotte een enkel woord met betrekking tot de Hoogeschool.

We mogen ons werk met blijdschap verrichten. Niet gemuilkorfd door gebondenheid aan leeringen, die het Evangelie verdonkeren. Zonder het altijd in alles eens te zijn, zijn we één in ons begeeren, heel het onderwijs te laten beheerschen door het Woord des HEEREN. Wat menschen ten kwade hebben gedacht, heeft God ten goede gekeerd.

Maar ook bij ons werk mag de vreeze en beving niet ontbreken. We moeten bang zijn iets te doen of na te laten, waardoor wij God zouden vertoornen.

„De vreeze des HEEREN is het beginsel der wijsheid, en de wetenschap der heiligen is verstand". Spreuken 9 : 10. We moeten ons werk biddend verrichten, in volstrekte afhankelijkheid des HEEREN. En laat de gemeente volharden in het gebed voor allen die aan de School verbonden zijn, opdat we mogen zien de wonderen, die in Gods Woord alom zich openbaren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 september 1950

De Reformatie | 16 Pagina's

„Met blijdschap - en met vreeze en beving”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 september 1950

De Reformatie | 16 Pagina's