GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kerk en haar diensten (Art. 28 N. G. B.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk en haar diensten (Art. 28 N. G. B.)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDARTIKEL

Vill Wij gelooven en belijden een kerk „buiten welke geen zaligheid is"

, 1. Wordt in artikel 27 beleden, dat de kerk e r i s en er b 1 ij f t door Gods genade, artikel 28 spreekt van onze roeping ten opzichte van de kerk.

Wij gelpoven, aangezien deze heilige vergadering is eenverzameling dergenen, die zalig woi'den en dat buiten haar geen zaligheid is, dat niemand zich b e h o o r t op zichzelven te houden

Deze roeping wordt hierin gefundeerd, dat de kerk is de verzameling dergenen, die zalig worden en dat buiten haar 'geen zaligheid is.

Het is door heel de Schrift heen duidelijk, dat de Heere Zich een volk verlost en vergadert. Voorwerp der verlossing zijn niet in de eerste plaats individueele personen, maar het is een gemeenschap. Wanneer de Heere Abraham roept om uit te gaan uit zijn land en uit zijn maagschap en uit zijns vaders huis, dan doet de Heere'daarbij hooren Zijn belofte: En Ik zal u tot een groot volk maken (Gen. 12 : 1, 2). En daarbij gaat het dan om de kerk des Heeren. Tot bewaring en veridere vergadering en formatie van Zijn kerk brengt de Heere Abraham in het isolement. Abraham behoort bij de heilige linie, die door den Heere vanaf het begin is geformeerd en bewaard (Adam-Seth- Henoch-Noach; Noach-Sem-Terah-Abraham), bij het zaad der vrouw, beloofd in Genesis 3 : 15. Maar er is in de heilige linie afgoderij binnengeslopen (Jozua 24 VS 2, 14), en zoo dreigt het zaad der vrouw onder te gaan. Daarom maakt de Heere in Zijn welbehagen Abraham los uit zijn omgeving, opdat Hij met Abraham, een nieuw begin opzette op de doorgaande lijn van Zijn vergadering en bewaring der kerk. En daarbij heeft de Heere dan op het oog een volk, een gemeenschap. .Abraham is bestemd om te worden de vader der geloovigen, en dat beteekent in de eerste plaats: stamvader van het oudtestamentische volk Gods, Israël.

Dat de Heere een volk op het oog heeft, is ook duidelijk uit het Woord des Heeren tot Rebekka, wanneer zij vóór de geboorte van Ezau en Jacob den Heere gaat vragen aangaande het gebeuren in haar schoot: Twee volken zijn in uw schoot, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand vaneen scheiden (Gen. 25 : 23). Bij Ezau en Jacob gaat 't dus niet om de individueeie personen, maar om hen in hun plaats in en verhouding tot de heilige linie. Over één van beiden zal de heilige linie doorloopen naar de formatie van de Sinaietisehe kerk. En op die kerk heeft de Heere het oog gericht.

Van groote beteekenis is voorts, dat de Schrift zoo vol is--van geslachtsregisters. De zin daarvan is deze, dat 't den Heere gaat om een gemeenschap. In de geslachtsregisters treden de personen ons tegemoet in hun verbanden, in de historische verbanden met vooren nageslacht.

En wanneer de engel des Heeren aan Jozef verschijnt en hem openbaart van Wien Maria de moeder zal worden, dan heet het: Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden (Matth. 1 : 21).

Wel liggen in den nieuwtestamentischen tijd de dingen wat anders dan onder de oude bedeeling. In de oude bedeeling gaat het om de formatie van een nationale kerk, daar geschiedt de vergadering der kerk langs de lijnen van vleesch en bloed, daar gaat het om de geboorte van een volk uit een stamvader, al is ook daar openbaar, dat de kerk vrucht is van Gods verlossende genade: immers Abrahams vaderschap over Izak, en daarin over de gansche Israólietische kerk, rust in het wonder van Gods levenvemieuwende, levenwekkende, uit den dood verlossende genade, daar Abraham en Sara beiden reeds verstorven waren. Maar dat wonder grijpt hier dan toch vleesch en blogd aan, om die op te wekken uit den natuurlijken dood en te brengen tot nieuwen levensbloei. In de nieuwe bedeeling spelen vleesch en bloed niet meer die rol in de formatie van het volk Gods. Dan worden ingelijfd in Abraham ook die naar 't vleesch niet uit hem geboren zijn, maar die gelooven in Jezus Christus. Door het geloof in Christus, Abrahams grooten Zoon, worden we Abrahams zaad en naar de beloftenis erfgenamen (Gal. 3 VS 29). En zoo wordt Abraham de vader van alle geloovigen, uit de besnijdenis en uit de voorhuid (Rom. 4 : 11, 12). Maar dat Abraham nu genoemd wordt de vader van alle geloovigen, is een bewijs, dat de Heere ook in de nieuwe bedeeling Zich een volk formeert. Het gaat ook nu niet om aparte, losse personen, buiten verbanden. Er wordt een verband tot stand gebracht met Abraham, al is dat dan niet een vleesch- en bloedband, doch de geloofsband aan Jezus Christus, Abrahams Zoon. Zoo komt inderdaad ook de nieuwtestamentische kerk uit Abraham voort, zij het niet langs de wegen van vleesch en bloed. De heidenen worden niet toegevoegd aan Abraham, maar ingelijfd in Abraham, door de geloofsinlijving in Christus.

Binnen het raam van en in gemeenschap met het volk, dat door den Heere vergaderd en verlost wordt, is er dan verlossing voor de personen, voor de leden van het volk, die deelen in de beloften, aan het volk toegezegd. Zóó is dan de kerk de verzameling dergenen die zalig worden.

In aansluiting hieraan zegt nu voorts de belijdenis, dat buiten haar geen zaligheid is. Dit woordje „haar" slaat terug op , , vergadering": aangezien deze heilige vergadering is De Fransche en de Latijnsche tekst hebben hier weer twee woorden, evenals in art. 27, terwijl ook de oudste Nederlandsche druk van'1562 twee woorden heeft (versamelinghe ende vergaderinghe). In deze twee woorden komt uit de tweeërlei actie waardoor de kerk tot stand komt: de actie van Christus, den Herder, Die de schapen vergadert, en de actie der schapen, die aan de roepstem van den Herder gehoor geven. Het is nu even de vraag waarop het woord „haar" precies terugslaat. De zaak zit namelijk zoo, dat van de twee Latijnsche woorden het eene mannelijk en het andere vrouwelijk is: het „samenkomen" is mannelijk, het „samen brengen" is vrouwelijk, terwijl het voornaamwoord vrouwelijk is: ook de Latijnsche tekst heeft: buiten „haar". De Fransche tekst biedt hier geen uitsluitsel, aangezien daar beide woorden vrouwelijk zijn. Het komt mij voor, dat we „haar" op, beide woorden mogen laten terugslaan, op het samen komen en op het samen brengen, ook al is het eene mannelijk en het andere vrouwelijk^). Het gaat tenslotte om de eene vergadering, die het resultaat is van de tweeërlei vergaderingsactie.

Over de uitdrukking „buiten de kerk geen zaligheid" is in den loop der historie nog al wat te doen geweest. Door velen wordt zij zoo opgevat, dat hier bedoeld wordt „onzichtbare kerk" als het geheel, de som van alle uitverkorenen. Volgens hen kaii hier niet bedoeld zijn de „institutaire kerk", want, zoo concludeert men, dan zou het zoo gesteld moeten worden, dat buiten één bepaald instituut geen zaligheid is, en dat dus niemand, staande buiten dat eene bepaalde instituut, zalig kan worden. Dit kan niet juist zijn, zoo redeneert men verder, want uit allerlei instituut worden menschen zalig. Düs, zoo is de eindconclusie, hier moet bedoeld zijn de „onzichtbare kerk", de som van alle uitverkorenen.

Tegen deze opvatting zijn echter verschillende bezwaren aan te voeren. In de eerste plaats gaat het hier niet over de verkiezing, maar over de kerk. Reeds art. 16 heeft beleden, dat de Heere uit de „verderfenis trekt en verlost degenen, die Hij in Zijn eeuwigen en onveranderlijken raad, uit enkele goedertiereidieid, uitverkoren heeft in Jezus Christus, onzen Heere, zonder eenige aanmerking hunner werken". Wanneer hier nu niets anders bedoeld zou zijn dan dat er geen zaligheid is buiten Gods verkiezing, dan was dat toch wel een noodelooze herhaling, die bovendien ook wel duidelijker uitgedrukt had mogen wezen.

In de tweede plaats laat de belijdenis de mogelijkheid open, dat er geloovigen zijn, die niet de roeping opvolgen om zich te voegen bij de kerk. Het is de schuldige plicht van alle geloovigen om , , zich te voegen tot deze vergadering", maar dat wil nog niet zeggen, dat allen dezen schuldigen plicht volbrengen. Uit vrees voqr „de Magistraten en plakkaten der Prinsen" kan er zijn een nalaten van dezen plicht, hetgeen er ook bij menigeen geweest is in den loop der tijden. Dat is een „doen tegen de ordinantie Gods", een zonde, die vergeven moet worden.

In de derde plaats wordt uit de uitdrukking „ook al ware het zoo, dat de Magistraten en plakkaten der Prinsen daar tegen waren" duidelijk, dat hier bedoeld moet zijn een concrete, aanwijsbare vergadering. De plakkaten der vorsten kunnen moeilijk gericht worden tegen het behooren bij de som der uitverkorenen, tegen het behooren bij de , , onzichtbare kerk", maar wel kunnen zij gericht worden tegen het zich voegen bij een aanwijsbaar optredende vergadering.

Tenslotte: zich voegen bij de som der uitverkorenen staat, niet aan ons. Wie erbij behoort, behoort er bij, wie er niet bij behoort kan zich niet erbij voegen.

Overigens, deze geheele manier van spreken over de uitverkiezing is niet naar de Schrift. De uitverkiezing mag niet los gemaakt worden van Gods verlossend werken in de historie, waarin Hij komt met de prediking van het Evangelie met bevel van geloof en bekeering. Door het zóó gebrachte Evangelie vergadert de Heere Zijn kerk, welke dan ook is de vergadering der geloovigen. Bovendien is zulk spreken

over de verkiezing en de kerk sterk individualistisch. De enkele personen der geloovigen ontvangen allen nadruk, terwijl het volk Gods uit' het oog wordt Verloren.

We zullen de verklaring van „buiten de kerk geen zaligheid" in andere richting moeten zoeken. En daarbij denk ik aan- de ordinantie des Heeren, dat 't Evangelie gepredikt moet worden, en dat het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods (Rom. 10 : 17).

Christus heeft voor Zijn. hemelvaart Zijn apostelen als Zijn ambassadeurs de wereld ingezonden om in Zijn Naam de kerk te vergaderen: Gaat dan henen, onderwijst alle volken, hen doopende in den Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, en leerende hen onderhouden al wat Ik u geboden heb (Matth. 28 : 19). Aan de apostelen is de schat der zaligheid toebetrouwd, in het Evangelie van Christus' opstanding, waarvan zij getuigen zijn, en zij zijn geroepen om uitdeelers- Je zijn van de verborgenheden Gods (1 Cor. 4:1), van de schatten van Gods genade en heil, die eerst verborgen waren, maar die in de nieuwe bedeeling aan het licht worden gebracht door de publieke verkondiging van het Evangelie in de geheele wereld. In 2 Cor. 4 spreekt Paulus van de nieuwtestamentische bediening der verzoening, die aan [hem en zijn medebroeders is toevertrouwd, en daarbij gebruikt hij het woord „schat": Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten (vs 7), waarmee bedoeld wordt, dat Paulus en zijn medearbeiders zelf broos en vergankelijk zijn: opdat de uitnemendheid der kracht Godes zij en niet uit ons (vs 7). In 2 Cor. 5 lezen we in denzelfden trant: En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening m ons gelegd (vss 18, 19). Aan Paulus en zijn medeambtsdragers is de bediening der verzoening gegeven. In Paulus en zijn medeambtsdragers is het woord der verzoening gelegd. Zij hebben tot taak de verzoening, die er is in Christus, te bedienen. Zij hebben tot taak het woord der verzoening te spreken. Zij hebben tot taak den schat der zaligheid uit te deelen door de verkondiging van het Evangelie.

Ik denk in dit verband ook aan wat Jezus zegt tot de Samaritaansche vrouw: want de zaligheid is uit de Joden (Joh. 4 : 22). Het volk Israël is het volk Gods. Dat volk is in het bezit van den schat der zaligheid, en vandaar uit wordt die schat uitgedeeld over de geheele wereld. Het heil komt bij de Joden vandaan. Paulus noemt het ook als een voorrecht van de Joden, dat hun de woorden Gods zijn toebetrouwd (Rom 3 vs 2). Bij de Joden is de openbaring Gods en vanuit Jeruzalem gaat dan ook het Evangelie de wereld in (Luk. 24 ; 47, Hand. 1 : 8). In Jeruzalem ligt de aanvang van de nieuwtestamentische kerk. Op den Pinksterdag heeft de Heere het adres van Zijn kerk, Zijn woonadres, veranderd. Want de Pinkstergeest komt niet wonen in den tempel, niet in de tempelgemeenschap van den stam van Levi, maar in de gemeente die vergaderd is rondom de apostelen van Jezus Christus. Over die apostelen loopt nu voortaan de lijn der kerkvergadering door. Levi heeft afgedaan als stam van ambtsdragers, als stam der priesters, aan wie eertijds de bediening der verzoening was toevertrouwd. De schat der zaligheid is nu overgegaan op de apostelen, die den Heere hébben bijgehouden in Zijn voortgaand verlossingswerk, zendende Zijn Zoon na al de knech ten-prof e ten (Hebr. 1:1).


1) Dat is niet ongewoon in de Latijnsche taal. Het voor- ' naamwoord is dan gebruikt in den vrouwelijken vorm, , omdat het vrouwelijk antecedent het dichtste bij staat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 maart 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

De kerk en haar diensten (Art. 28 N. G. B.)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 maart 1952

De Reformatie | 8 Pagina's