De plaats van onze kinderen naar de Heilige Schrift (III)
OPVOEDING EN ONDERWIJS
Want, en daarmee kom ik vanzelf tot het tweede, daar gaat het toch om dat onze kinderen openbaar worden als zulken, die niet uit bloed, noch uit de wil van het vlees, noch uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn (Joh. 1 : 13).
Wanneer Paulus de kinderen oproept hun ouders gehoorzaam te zijn in de Here, dan staat toch dit bevel niet op zichzelf. Mèt hetgeen tot de mannen, vrouwen, dienstknechten en heren wordt gezegd, is ook het vermaan aan de kinderen niet anders dan uitwerking, specialisering, toepassing van de centrale oproe p waarmee hoofdstuk 5 : 1 aanvangt: „Zijt dan navolgers Gods als geliefde kinderen".
In dit vermaan tot de navolging van God vat de apostel zijn voorafgaande aansporingen en bevejen samen, dit vermaan tot de navolging VEUI God beheerst al wat hij in de hoofdstukken 5 en 6 verder zegt.
En God navolgen, wat is dat? Wel dat is dit, dat die mannen en vrouwen, die ouders en kinderen, die door het geloof hebben afgelegd de oude en aangedaan de nieuwe mens, die naar God geschapen is, die dus de signatuur van de grote Schepper weer vertoont, nu, in hun verschillende qualiteiten, doen, zoals God doet.
Doen als God, U schrikt daar misschien een beetje van.
Er is in onze kring vele malen en op velerlei wijze bezwaar ingebracht tegen de navolging — nee nog niet eens van God, — maar van Christus, zoals die an het aan Thomas a Kempis toegeschreven boekje wordt aanbevolen, een navolging, die zou bestaan in het nabootsen, het imiteren van en dus ook het doen als Christus.
Nu nog afgezien van de verkeerde exegese van Joh. 8 : 12, waar ze aan werd opgehangen, een dergelijke navolging kan en mag niet worden nagestreefd, zo is gezegd.
En volkomen terecht!
Alleen, waarom kan en mag dat dan niet? Omdat nabootsen, het doen als, als zodanig onschriftuurlijk is, zodra het met Christus in verbinding wordt gebracht?
Maar wat zegt Paulus in 1 Cor. 11 : 1 ? „Weest mijn navolgers, gelijk ook ik van Christus". Voor „navolger" gebruikt hij dan een woord dat letterhjk „nabootser" betekent. Zoals hij Christus dus nadoet, zo m^oet op haar beurt de gemeente hem weer naboot
sen. In dit nadoen, dit doen als, deze nabootsing als zodanig zit het onschriftuurlijke van een navolging a la Thomas dan ook niet.
Dat zit in de wijze waarop Christus wordt nagevolgd, de manier waarop dat nu gebeurt.
In Zijn ambteUjke d ie n s t kunnen en mogen we niet proberen Christus na te volgen. Want wel bekleden we als Christenen hetzelfde ambt als Christus, zijn we, als Hij, geroepen en gezalfde profeten, priesters en koningen Gods, maar al hebben we hetzelfde ambt, we hebben niet dezelfde ambtelijke opdracht als Christus. Die is voor Hem als tweede Adam geheel e n i g en betreft niet alleen het profeet, priester en koning zijn, maar het hoogste Profeet, enige Hogepriester, en eeuwige Koning zijn.
In die Hem geheel eigene, en enige ambtsdienst Christus willen nabootsen, het betekent dan ook Zijn Heilandswerk aantasten en Hem de eer roven de Knecht des Heren en als zodanig de enige en volkomen Zaligmaker te zijn.
Maar nog eens in Zijn ambteUjke dienst kunnen en mogen we Christus dan ook niet proberen na te volgen. Christussen, zoals Thomas toch eigenlijk van ons maken wil, we mogen zelfs niet zoeken het te zijn.
Des te meer moeten we echter er naar staan Hem na te volgen in Zijn ambtelijke gezindheid en liefde en gehoorzaamheid.
Dat bedoelt Paulus, wanneer hij de Corinthiërs vermaant hem na te volgen, gelijk hij ook Christus navolgt. En daartoe worden we opgewekt wanneer dezelfde apostel er in Filippenzen 2 ; 5 op aandringt, dat „dat gevoelen in ons zij, hetwelk ook in Christus Jezus was". Dat staat de apostel Petrus voor ogen, wanneer hij wil dat wij Christus' „voetstappen" zullen „navolgen" (1 Petr. 2 : 21). En dat beweegt de apostel Johannes, wanneer hij in 1 Joh. 4 : 17 schrijft: „Hierin is de liefde bij ons volmaakt — opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in de dag des oordeels — dat gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld", of zoals Prof. Greijdanus vertaalt: „dat wij in deze wereld zijn, zoals Hij". Daarom vraagt de Heiland Zelf, Wanneer Hij oproept om van Hem te „leren", dat Hij zachtmoedig is en nederig van hart (Matth. 11 : 29).
Te wensen als Jezus te zijn, het is dan ook helemaal niet onschriftuurlijk. Laat dat bij onze kinderen en bij ons erbij maar levend zijn, en laten we daar maar om bidden. Als die wens dan ook maar een schriftuurlijke inhoud verkrijgt en daarmee niet wordt geknoeid, zoals dat in het bekende versje geschiedt. Want Christus moet wel nagedaan, maar dan op de wijze, die ons als Christenen past.
'En precies zo staat het ten opzichte van de. na volging Gods, waartoe we worden opgewekt in Ef. 5:1. De apostel gebruikt hier voor navolger hetzelfde woord, dat hij ook bezigt in 1 Corinthe 11 VS 1, dat zoals we straks zeiden eigenUjk nabootser betekent.
Met de mannen en vrouwen worden de kinderen dus wel echt tot een „doen als God" opgeroepen. Dat hij van hen echter, evenmin als Christussen, even zovele Goden wil maken, dat het dus ook hier alles aankomt op de w ij z e, waarop God wordt nagedaan, dat bhjkt. God zullen zij navolgen, maar dan, zoals de apostel eraan toevoegt: „als geliefde kinderen".
En met dit laatste ontvangt het apostolisch vermaan zijn motive ring, maar ook zijn beperking. Het krijgt z'n m o t i v e r i n g, want als Gods kinderen — en dat zijn de gelovigen, nieuwe mensen als ze zijn — hebben ze de roeping te doen zoals God doet, en daarin Zijn beeld te vertonen.
En het krijgt z'n b e p e r k i n g, want als Gtods k i n d e r e n zullen ze dat doen, op de p 1 a a t s, waar ze als kinderen zijn gesteld — en dat is niet aan het hoofd van het huishouden Gods, maar als leden erin — en in de n a t u u r, waarin ze als kinderen geschapen en herschapen zijn — en die is niet goddelijk, maar menselijk — en op de wijze, die hen als kinderen past — en die is voor kindertjes anders dan voor Vader. —
Om een voorbeeld te noemen aan onze verhoudingen ontleend: als vader doen, dat betekent voor de kinderen niet dat ze nu in vaders stoel aan tafel gaan zitten en vaders plaats op kantoor of waar ook innemen, maar dat ze, als vader punctueel is, het ook zijn, en dus op tijd niet op zijn, maar op hun stoel zitten en niet op zijn kantoor, maar op hun schóól zijn. En als vader ijverig is in zijn werk, zij het dan ook zijn, niet in het zijne, maar in het hunne, enz. Op kinderlijke wijze en op de plaats, waar ze als kinderen zijn gezet, zullen ze doen als vader doet. Op zulke wijs zullen dus ook de mannen en vrouwen, de ouders en kinderen God navolgen als geliefde kinderen.
Maar ze zullen het dan ook doen, om in die weg naar het beeld van de Here Jezus Christus in gedaante veranderd te worden van heerlijkheid tot heerlijkheid als van des Heren Geest (2 Cor. 3 : 18).
Naar het beeld van de Here J^ezus Christus zeggen we. De navolging Gods gaat toch niet buiten Hem om. Integendeel, ze is aan Hem gebonden. Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders is. Die heeft in Zijn vleeswording en in Zijn tabernakelen onder ons, de Vader ons verklaard (Joh. 1 : 18, 14). Die eniggeboren Zoon, die is het dus ook, op Wie wij in de navolging Gods geheel aangewezen zijn. En zijn wij op Hem aangewezen, naar Z ij n beeld worden we. God navolgende, dan ook in gedaante veranderd. En daarmee naar het beeld Gods. Hij en de Vader zijn immers" één. Wie Hem gezien heeft, heeft ook de Vader gezien (Joh. 14). Maar wie Zijn trekken vertoont, hij mag dus ook vertonen het beeld en de gelijkenis Gods.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 april 1952
De Reformatie | 8 Pagina's