PERSSCHOUW
HET SCHEEFGEZAKTE HUIS.
Zoals in ons blad reeds enkele malen werd gezegd, begint er hier en daar enig besef te komen, dat het niet goed gaat in de wereld der officiële christelijke politiek.
Ik geloof niet, dat men het sterker dan zó mag zeggen. Meer dan enig besef van de ellende der christelijke politieke activiteit is er geloof ik nog niet te bespeuren. Teleurstelling, spijt, boosheid over het verliezen van stemmen, zetels, posities en invloed is immers nog ganselijk niet een werkelijk inzicht hebben in de werkelijke noodsituatie waarin de christelijke politieke partijen zich thans bevinden.
Zal men de wond, de kanker, de zonde waaraan de christelijke politieke actie dreigt onder te gaan ontdekken, dan moet men immers naar andere dingen kijken dan naar verkiezingsuitslagen. En men moet ook dieper zien dan nu veelal het geval is. En vooral moet men ook meer G e e s t e 1 ij k zien!
Ieder die nu duidelijk en precies aangeeft, waarin de fouten en zonden van de huidige christelijke politieke activiteit gelegen zijn, verricht een goed werk. Natuurlijk, hij zal ontstemming verwekken en boosheid ontketenen. Want het bederf in een stroming, beweging of partij komt ten slotte uit personen, uit mensen, voort. En deze zullen zich door scherpe critiek allicht geraakt, misschien wel beledigd voelen. Maar ondanks dat, of liever juist daarom, verricht de man die de werkelijke zonden aanwijst een goed werk. Want verlossing komt nooit en nergens dan na erkenning en belijdenis van zonde.
In het koor van critici op de christelijke politieke partijen van vandaag heeft zich een paar dagen geleden ook de Heer A. Ingwersen, de bekende schrijver van „Wee, mijn volk" gemengd. Hij schreef een brochure niet de titel: „Het scheefgezakte huis". Wij willen daaruit enkele fragmenten citeren.
De schrijver begint met het memoreren van glorietijd der a.r. partij en schrijft dan: de
En. nu? Trots onze grote bevolkingsaanwas, trots een Vrije Universiteit met 60 docenten en duizenden studenten en afgestudeerden, trots een sublieme christelijlce radio-vereniging, trots een dagblad, dat zijn abonné's bij tienduizenden telt — waar Groen het met een blaadje dat 300 en Kuyper het met een blaadje, dat jaren lang niet meer dan 2000 abonné's telde, moest doen — trots dit alles hebben we nu maar 12 vertegenwoordigers in onze Staten-Generaal, omdat we nog een zetel verloren. Maar dit is niet het droefste. Want vormden deze twaalf mannen een Gideons-bende, mijn vreugde hierover zou te groter zijn naarmate hun getal kleiner was. Maar de twee dominee's, die in deze groep zitten, zijn geen Talma's en er is niets nieuws bij gekomen, want het zijn weer dezelfde mannen, die vier jaar geleden ook gekozen werden. Van nieuw bloed is dan ook geen sprake.
Het blijkt na deze verkiezingsuitslag, dat deze mannen de geestkracht ontberen en de grote greep missen om het A.R. volksdeel te inspireren en te bezielen. Het ligt boven hun macht om de beginselen, waaruit deze partij leeft, weer als schone paarlen en diamanten voor het geestelijk oog der Anti-revolutionairen te doen schitteren.
Wat zij naar voren brengen heeft niets eigens, niets karakteristieks voor deze, in wezen zo belangrijke, en unieke partij. Veel van hun leuzen worden ook door anderen aangeheven en verder is het een kritisch staan tegenover hetgeen anderen beweren. In 1879 gaf Kuyper al een program van beginselen uit, een boekdeel van 493 bladzijden. En verandert hij later weer iets, dan zegt hij: „Ten onrechte ziet bekrompener oordeel ' dan ook voor keer van inzicht aan, wat slechts een vergroeien was van wat, juist wijl het groelkracht In • zich droeg, niet kon blijven wat het was". En nu, in 1952, zit die zelfde, toen zó uitnemend voorgelichte partij zonder één leidraad of richtsnoer. En dat in een tijd waarin het politieke leven, meer dan ooit, hunkert naar leiding en naar het aanwijzen van een richting. Wij moeten het met wat krantenartikelen, redevoerinkjes en blaadjes doen, waarover ik hier niet spreken zal om volkomen ernstig te blijven.
Na deze kritiek op het gemis aan leiding en richting welke in de antirevolutionaire volksgroep is te constateren, neemt de Heer Ingwersen de mannen, welke momenteel de antirevolutionairen in het parlement vertegenwoordigen op de korrel.
Hij doet dat aldus:
Wie zijn dan nu de mannen, die, in onze tijd — een tijd, zó vol dynamiek en dynamiet —- de Anti-Revolutionairen vertegenv/oordigen in het Parlement? Het zijn allen mannen, die wij, gezien hun karakter en gaven van hoofd en hart, graag tot onze vrienden zouden willen hebben. Onkreukbaar en trouw, sieraden van Kerk en Maatschappij.
Maar gezien de tijd, waarin wij leven, eist het politieke en staatkundige leven nog iets meer. Dat meerdere brengt de tegenwoordige, ontwikkelde, en met geestelijke gaven versierde jeugd ons gedurig aan het ^'erstand. Dit meerdere houdt ook verband met de leeftijd zeggen ze. Waarschijnlijk niet dom gezien. Een man op leeftijd moet niet meer op een bromfiets gaan zitten of nog auto leren rijden, waarschuwen technisch aangelegde jongemannen, want dan is het vermogen om. snel te reageren er niet meer. En snel te kunnen reageren is juist in deze tijd zo noodzakelijk, ja onontbeerlijk. Maar op geestelijk gebied is dit nog veel noodzakelijker. Vooral in de politiek. En vraag nu eens: hoe was het reageren tijdens het opvoeren van het Indië-drama bij onze mensen In de Kamer?
Ik zal het U anders zeggen. Dit drama hadden mannen als Kuyper of Troelstra, Schaper of Schaepman mee moeten maken. We hadden dan redevoeringen gehoord, die, bewaard gebleven, even klassiek zouden zijn als de redevoeringen van een Demosthenes of een Cicero. Waar lag ooit de stof zo opgehoopt voor een vi^aar redenaar, om een machtige rede op te bouwen en te reageren op de redevoeringen van de tegenstanders? Hoe zouden zijn woorden, als rotsblokken, op de hoofden van zijn tegenstanders zijn neer gekomen. Maar ach, wat waren onze mannen lieve keuvelaars en dat over onderwerpen die elk bezield man, als van zelf, de sterkste argumenten voor de geest en de krachtigste woorden in de mond gegeven hadden. Ik schrijf, zoals ik het ook uit de mond van vele jonge mannen gehoord heb; woorden die ze vergezeld deden gaan van trappelen op mijn vloer en van slaan op mijn tafel. Vergeef toch, dat ik ze niet weersprak, want als vanzelf herrees, voor mijn geestes-oog, de tijd dat ik al die grote kerels hoorde en door hun geest en woorden als met leeuwenmerg gevoed werd. Arme jonge kerels, dacht ik, hoe erg is het dat gij dit alles missen moet.
De mannen zijn er niet waar Kuyper toch zó op gewezen had dat wij die, als A.R.-partij, hebben moesten, daar anders deze beweging verzanden zou. Mannen, die in staat zijn om de vonk, uit het eigen geestelijk bestaan, en dat van anderen te doen overslaan. Wilt ge nog weer eens enige van zijn zielekreten horen? „Onze roep is om bezielde redenaars" (Der jongelingen kraclit). „Het volk bidt om bezielde leiders" (Souverpiniteit). „Het gaat bij ons om profeten" (Revisie). „Tegenstanders duchten ons niet om berekeningen, maar om de mystieke kracht die van God komt" (Volharden). „Er is een roep om mannen en vrouwen die bezield zijn" (Maranatha). Hoe stond deze man alleen en riep. Honderden jonge mannen liet hij studeren aan zijn Vrije Universiteit, maar hij roept nog. Zin voor het tra. giSch schone zou daarom die oude tijd soms terug wensen.
Over welsprekendheid praat ik maar niet eens meer, doch zeg; hoorden we maar echte politieke redevoeringen, we zouden getroost kunnen zijn. Maar dat zijn het ook niet. Het zijn een soort preken, in preekstijl voorgedragen. Maar het is dan ook hogere inspiratie die de held van het woord vormt.
Maar behalve het gemis aan „bezielde mannen" en waarlijk grote redenaars is ook dit een fout van de partij, dat de volksvertegenwoordigers alleen oude heren zijn.
Iemand rekende ons voor dat de gemiddelde leeftijd van de tegenwoordige A.R.-Kamerleden tegen de 60 jaar is. Over vier jaar hebben we verscheidene leden die al zeventig jaar zijn. En dan geen militaire specialist, geen Indische specialist, geen econoom, geen ingenieur. Wel een gepensioneerde vakverenigingsbestuurder en twee agrarische specialisten. De vraagstukken die het meest belangrijk zijn zullen door volslagen dilettanten behandeld moeten worden.
Daarom zeggen jonge kerels: „Ziet U wel dat wij geen toegang hebben tot zo'n gezelschap, want die lieden menen, dat deze zetels hun tot een erfelijk bezit zijn. Het is een coterie die alle geestelijke meerderheid mist".
Ook de cumulatie van functies bij de leidinggevende figuren in de christelijke wereld is een groot kwaad. In dit opzicht is het speciaal in ., de a.r. partij wel heel erg.
De cumulatie van functies is daar afschuwelijk. Het dwaze geval doet zich voor, dat de heer Schouten, voorzitter van de Kamer-fractie, tevens voorzitter is van het Centraal Comité en dus de vergaderingen van dat Comité leidt. Wanneer nu iemEind critiek wil oefenen op de Kamer-fractie, dan is het de voorzitter van deze vergadering die ook voorzitter is van de becritiseerde fractie. Hebt ge ooit zo iets dwaas gezien?
Hier volgt, als van zelf, doofpotpolitiek uit. Stel U voor, dat ge grieven hebt tegen de fractie, en ge die aan het Centraal Comité wilt bekend maken, dan komt ge te biecht bij dezelfde personen met wie ge het geschil hebt. Want de heer Schouten en de heer Roosjen zijn ook voorzitter en vice-voorzitter van het Centraal Comité. Bovendien is de heer Scliouten President-Directeur van de Vrije Universiteit en voorzitter van de A.R.-persvereniging, welke laatste functie het hem mogelijk maakt om elk oppositioneel geluid, in de A. R.-pers, te smoren. Dit lezend strijkt ge U eens door de haren en zegt: „Hoe kan zoiets bestaan? " Het lijkt wel een poUtiestaat als Spanje of Rusland, want men komt met zijn grieven bij de duivel te biecht. Door deze toestand is het dan ook dat geen man, zeker geen jongeman, het waagt om op zo'n vergadering critiek te oefenen, omdat hij weet dan te worden afgemaakt. Dat een partij als de A.R.-partij zoiets reeds jaren geduld heeft is het ergste wat een partij doen kan. Sprak Kuyper, over vroeger dagen handelend, ook al met van het zelfmoordschuldige Calvinisme?
Ook de wijze van candidaten-stellen, zoals deze door de a.r. partij in practijk werd gebracht, kan in de ogen van de Heer Ingwersen geen genade vinden.
Daaromtrent vernemen we het volgende:
U heeft er geen idee van op hoe wonderlijke manier een candidatenlijst voor de Tweede Kamer door de Anti- Revolutionaire partij wordt samengesteld. Het is zó uniek, dat ik er niet van zwijgen kan. Ge meent dat er gezocht wordt naar mannen die op alle terreinen des levens hun voorlichting kunnen geven omdat het specialisten zijn. En als ge nu met maar 12 man deze hele materie moet kunnen beheersen dan zal het toch wel een eerste eis zijn om dan, ten minste voor de belangrijkste problemen, kei-harde kerels te zoeken die een zaak meester zijn.
Maar zó is het niet, want dat zou te gewoon, te normaal zijn. Men doet het anders. De Kamer-fractie moet zoveel mogelijk de verschillende protestants-kerkelijke richtingen vertegenwoordigen die er in ons lieve Vaderland gevonden worden. Men treft er dan ook een Christelijk Gereformeerd predikant aan die zitting heeft omdat hij Christelijk Gereformeerd is. Het stellen tot candidaat, als vertegenwoordiger van de Geref. Kerk, onderhoudende art. 31, veroorzaakte een ernstige complicatie, daar deze man weer terugkeerde tot de Geref. Kerk, zodat een nieuwe vertegenwoordiger uit deze groep gekozen moest worden. Deze man komt nu bij de Kameruitbreiding ten tonele. Laat ons hopen dat ook hij zich niet weer verenigt, want dan zitten we wéér voor de moeilijkheid. Ook de diverse richtingen in de Nederl. Hervormde Kerk hebben haar vertegenwoordiger in de fractie. Een is daar opgenomen omdat hij tot de Geref. Bond behoort (Pokkema). Een ander omdat hij daartoe niet behoort (Roosjen). Zodat het samenstellen van onze Kamer-fractie meer heeft van een afvaardiging naar een Oecumenische Synode dan naar de Staten-Generaal. Voelt ge nu hoe ziek de geestelijke instelling der mannen is die zo iets presteren? En Kuyper had nog al zo duidelijk gezegd: „De Tweede Kamer is geen Synode". De samenstellers van een Tweede Kamer-fractie moesten er eens op letten hoe een Nederlands elftal wordt gevormd. Daar weet men wat het kiezen is van „de rechte man op de rechte plaats". Zonder aanzien des persoons. Want het gaat om Hollands eer. Dit is maar op het gebied van voetballen weet U, niet bepaald een groot en geestelijk goed. Maar hier geldt het woord: de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan de kinderen des lichts.
Met de pers is het naar het oordeel van de Heer Ingwersen ook zeer droevig gesteld. De grote kracht van Kuypers „Standaard" was omgekeerd evenredig ë, an het kleine aantal abonné's daarvan. Maar het was een p a r t ij b 1 a d ! En dat missen de antirevolutionairen nu.
We hebben een krant die commercieel gedreven wordl en waar ook de partij dan een woord in mag laten horen. Wie de voorlichting van dit blad tijdens deze verkiezingsactie gevolgd heeft, herinnert zich de vorige tijden en weent, zoals de Israëlieten het deden die de oude tempel gekend hadden en de nieuw opgetimmerde zagen. Het enige verschil is, dat de jongeren toen juichten, maar ook die deden dat nu niet.
Let ge op het blad, dat speciaal bestaat om de Anti-Revolutionaire beginselen te propageren onder de aloude naam van „Nederlandsche Gedachten", waar Groen van Prinsterer de schepper van is, dan ziet ge, als vanzelf, ook die verschrikkelijke woonwijken voor Uw geest die men, in latere jaren, in Amsterdam heeft gebouwd. Toen dorst men het aan om die wanproducten van bouwkunst en architectuur, de straten namelijk, de namen te geven van Ruysdael, Frans Hals en Gerard Dou. Een smaad de grootsten onzer Hollandse kunstenaars aangedaan.
Dit vervult U met afschuw. Maar zó is het nu ook met , , Nederlandsche Gedachten". Wie met de oorspronkelijke „Nederlandsche Gedachten" op de hoogte is, ze gelezen heeft en kent, gruwt evenzeer van deze misdaad aan Groen begaan. Ge hebt niet allen de gelegenheid gehad om Groen's geest en schrijverstalent te kunnen bewonderen, daarom laat ik U hier iets van hem lezen, opdat ge, als met één slag, weet wat ik bedoel.
„Weet gij, diepzinnige philosophen, staatkundige geleerden, weldoeners van het moderne Europa: als ge het „nee plus ultra" van Uw hersenschimmen bereikt, wat ge dan zult hebben?
Gij zult hebben een zaak met dubbel nut. Nieuwe leden voor al de beurtelingsche wisselingen van de anarchie en van het despotisme. Zoals Vinet het zei: „Vandaag rebellen, morgen slaven". Gij zult hebbeu met Uw eenheid van grondgebied, van taal, van ras, de rassen waarvan De Tocqueville in zijn bewonderenswaardige geschriften sprak: Onnozele kudden met hun herders die ze naar de slachtbank zullen leiden, ze laten grazen in de vette weiden van goddeloosheid en van de ondeugd, om ze in het avontuur van het bloedbad van de slagvelden te werpen.
Ge zult hebben (in één woord) de wreedheden van een nieuwe barbaarsheid te midden van de meest uitgezochte verfijningen van de beschaving. Gij zult hebben volken, als men die zo noemen mag, ontbeend en kleurloos, bevolkingen en menigten, massa's, verzamelingen van individuen, collecties van atomen, ge zult hebben die stof die slijk wordt".
Ik weet het, na dit gelezen te hebben, legt ge mijn geschrift even ter zijde. Ge peinst en bewondert. Ge hebt een leeuw horen brullen, het rollen van de donder vernomen, bliksemstralen het heelal zien verlichten. Ge hebt Groen gehoord. Daarna leest ge wat het krantje schrijft dat de naam draagt die aan Groen herinnert. Ge smijt het ter zijde en zegt: Er moest een wet bestaan die verbood dat men de naam en de schepping van zo'n, door Gods Geest bezield man, zo mag misbruiken.
Artikelen door medewerkers geschreven bulten beschouwing latend, moét ik beweren dat zij, die de redactie van dit blad vormen, prullen zijn, , , jongens" zoals Colijn zulke snaken noemde, omdat ze noch ruimte van blik, noch ook maar enig schrijvers-talent bezitten.
Ook de „doorbraak" betrekt de Heer Ingwersen in zijn beschouwingen. En wel aldus:
Gaat de doorbraak in Anti-Revolutionaire kringen door? Vraagt het aan Koos Vorrink die de loftrompet stale over de Vrije Universiteit. Hij schrijft: „De spanning die er in Anti-Rèvolutionaire kringen is, kristalliseert zich in de vooruitstrevende voormannen der Vrije Universiteit". Kunt ge een nog krachtiger betoog horen dat het in de A.R.-partij niet goed gaat? Wat ziet de Christelijke Rotterdammer het goed en het Friese Dagblad. Doorbraak in eigen huls. Koos Vorrink schijnt dit ook te zien. Hij praat tenminste niet over het Geref. Pol. Verbond, noch over emigratie, als oorzaak van zijn winst, en ons verlies. Al deze mannen zien andere oorzaken, niet zulke kleinburgerlijke.
Omdat er geen normale groei in onze partij is, maar die van bovenaf kunstmatig wordt tegengegaan, daar-
om botten van alle zijden wilde loten uit en verwildert, • als God het niet verhoedt, de hele boom. Geen vernieuwing met nieuw bloed. Onze Kamer-fractie bestaat weer uit het oude stelletje alsof - er in vier jaar niets veranderde, waardoor nieuw bloed hoogst noodzakelijk is. Br leeft nu nog een oud geslacht voor wie de oude zakken nog splinternieuw zijn en wie de oude termen nog als muziek in de oren klinken. Maar als dat ge slacht zal zijn heengegaan, dan staat daar het nieuwe geslacht, dat alle fraseologle haat en nieuwe wijn in nieuwe lederen zakken begeert. En draagt dan de oude wingerd geen vruchten meer, doch alléén maar bladeren, dan zal dat nieuwe geslacht zich keren tot die partijen waar het wel vruchten meent te vinden, al zou het dan ook alléén maar op economisch gebied zijn.
'Dan is ook de doorbraak volkomen en zullen we armer zijn aan medestrijders voor onze schone beginselen dan Groen het tn zijn tijd was.
De antirev. partij verdient voorts ernstige kritiek in haar houding ten opzichte van het passieve vrouwen-kiesrecht.
Daaromtrent horen we dit:
Wilt ge nog een bewijs van het ouderwetse gedoe In onze Antl-Revolutionalre partij? Het is de quaestle van het kiezen van vrouwen voor Kamerlid. Onze wakkere Anti-Rev. vrouwen, zoals onze partij er juist zovele telt en die, tot nu toe op de achtergrond, toch zo'n kracht geweest zijn, die vrouwen zeggen: „Zijn wij ook niet In staat om een deel der regerlngstaak op ons te nemen? Waar zien die ouderwetse mannetjes ons toch voor aan? " Wie heeft ze niet bij dozijnen In zfln omgeving, zulke intelligente vrouwen, die bij deze verkiezing niet gestemd hebben omdat zij zich In zulk een ouderwets milieu niet langer thuis voelen? Elke partij kent de betekenis die vrouwen hebben ook waar het 't i)olitieke en staatkundige leven betreft, alleen de A.R. weet het niet. Zij denken bij ons verlies dan ook alleen maar aan het Ger. Pol. "Verl> ond en aan emigranten. Wat een psychologische blunder. Ge vraagt XJ af: spreken zulke mannen wel ooit met Intelligente A.R.-vrouwen ? Zo niet, dan Is dit een gebrek In hun opvoeding en een ontstellend tekort In hun culturele ontwikkeling. Dan Is tevens veel verklaard van onze tegenwoordige politieke achteruitgang.
' Waar Is, zo vragen wij, het rapport gebleven dat over deze zaak Is uitgebracht? Waarom hoort de A. Rfipartij daar zo niets van ? Is dan de doofpot het enige meubelstuk waarvoor het partij-bestuur der A.R. nog verering heeft?
Ziehier de hoofdpunten uit het requisitoir van de Heer Ingwersen.
Wie de situatie kent zal moeten toegeven, dat hij herhaaldelijk de spijker recht op de kop slaat. En toch — de kern, de wortel van het kwaad wordt in dit stuk niet geraakt.
Br zijn wel uitspraken in de brochure van Ingwersen, welke in de goede richting wijzen. Zo wanneer hij de antirevolutionairen toeroept:
Beken toch ai met al wat niet uit God is, ook in de huishouding van uw party. Laat toch de geest der oude helden U weer bezielen. Zie niet op mensen want God alléén is groot. Zo zag hét ook onze geestelijke Vader op politiek en staatkundig gebied, Abraham Kuyper. Hij had vele vrienden, mannen die hij, wat hun geestelijk bestaan betrof, hoger achtte dan hij het zichzelf deed. Het bracht hem de diepste zielesmart hen te ihóeten bestrijden. Maar ging het om de waarheid dan zei hij: „Het moet". Zó streed hij tegen de vrome Beets, tegen de godvruchtige Gunning. Met zielepijn, maar het moest. 'Zó doet een man die weet dat het er tenslotte op aan komt wat zijn geweten, van Gods wege, hem ^gt te moeten doen. Is er gehoor naar Uw geroep om verandering van zaken In de partij, dank dan God voor die genade, want het is beter In vrede te leven dan in strijd. Maar blijft men, ook na de harde les en de feil© geselslag die' deze verkiezing ons gaf, nog doof, weet dan toch wat U te doen staat, of ge zijt geen Antl- Revolutionaire mannen maar weifelaars. En voor zulke mensen Is de doorbraak toch de enige weg die ook zij eenmaal zullen opgaan. Er zit dan geen pit meer in.
Zo ook wanneer hij schrijft:
De Anti-Revolutionaire partij moet niet het beschimmeld plantje, zonder groeikracht, blijven dat het nu is, en waar gedurig een blad van af valt omdat het verdorde. Geest en geestkracht moet er weer komen en voor alles Geest van boven. Het geven van grote mannen, vraarmee wij dan bedoelen mannen^ die door Gods Geest bezield zijn, kan God alléén. Daarom moet er bij gelovige mensen een gedurig gebed zijn om zulke mannen. Want zonder die is elke organisatie ten slote gedoemd om een kerker' te worden waarin de nog aanwezige geest, uit vroeger dagen, versterft.
Maar tegenover deze en dergelijke uitspraken horen we ook beweringen als deze:
De A.R.-partij heeft haar ontstaan te dankeu aan een religieuze beweging, namelijk aan het Réveil. Het zou van geen diepe ernst getuigen als we ook niet de vraag stelden; „Is het geloofsleven wel sterk genoeg om, ook op politiek terrein, het licht te doen schijnen? " Verre is het van ons om te betwijfelen of de mannen die ons vertegenwoordigen wel gelovige mannen zouden zijn. Maar wel doet zich de vraag voor: Zijn alle zielsfaculteiten bij deze mensen .voldoende ontwikkeld waardoor ze machtige instrumenten worden van de Geest Gods? De religieuze en de zedelijke faculteiten zijn wel in orde, maar hoe staat het met de aesthetische? Groen was een kunstenaar wat zijn schrijverstalent betreft en Kuyper was de grote kunstenaar, die zich niet alleen door zijn machtige rede, maar ook • door zijn grote fantasie liet leiden. Wat Is een staatsman zonder fantasie? Hoe zal hij de dingen, die er nog niet zijn, maar komen moeten, als reeds aanwezig voor zijn geestesoog aanschouwen? Ach, zeg het maar klaar en helder, deze belangrijke zielsfaculteit wordt ten enenmale gemist. En toch is, volgens een groot A.R.staatsman en volgens alle cultuur-hlstorici, de bloei der kunsten de juiste maatstaf van de levenskracht der volkeren. Wij kunnen dan ook niet aandachtig luisteren naar de vertogen van geleerden die alleen geleerd zijn, noch naar de vraagstukken van de mathematicus, wanneer hij niet ook iets méér is. Maar als hij, 'behalve met de wiskundige gronden der dingen, ook met de feestelijke pracht bekend Is, dan zijn zijn vertogen juist, en is zijn rékenkimde muzikaal. Maar de eertijds zo sappige rank van ons poUtieke leven is dor geworden en zij, die dit nu juist zo mooi vinden, omwinden zich dan ook het hoofd met een dorre wingerdrank.
Wat de parlementaire redevoeringen betreft daar komen we niet boven de Geref. Jongelingsvereniging uit. En hoe belangrijk die ook is voor jongelingen, bij mannen is het niet overschrijden van dit peil een bewijs van seniele aftakeling.
En we vragen ons met verwondering af: is „sterk" geloofsleven inderdaad een harmonische ontwikkeling en ontplooiing van alle ziele faculteiten van een christen ? _
Neen, deze brochure raakt de kern niet! Zij is er eerder ook een symptoom van!
Om de werkelijke ellende der huidige christelijke politiek te ontdekken moeten we dieper en ook anders zien dan de Heer Ingwersen doet. Dan moeten we de geloofskijk hebben van b.v. Ds J. C. Sikkel, die de Heer Ingwersen óók noemt. En we moeten dan speciaal naar Sikkel luisteren als hij reeds voor de malaise van de antirev. partij in zijn dagen steeds en voor alles twéé oorzaken noemt. Vooreerst het niet meer werkelijk en waarachtig geloven in het Woord Gods in zijn allesbeheersende betekenis óók en speciaal voor de politiek! En daarna en in onlosmakelijke samenhang daarmee: het v e r v a l van de kerk! Als het met dat geloof in de kerk mis is, als speciaal de kerk niet taeer waarachtig kerk is in prediking, pastorale Zorg en tuchtoefening, dan, aldus Sikkel, late men óók voor de christelijke politiek alle hoop varen!
Misschien noemt de Heer Ingwersen een oordeel als het bovenstaande „preken". Hij spreekt daarover juist in verband met de achteruitgang • der christelijke partijen. En hij noemt dat in dat verband „uit den boze".
Mocht de Heer Ingwersen of anderen zo oordelen, dan zou ik hen willen herinneren aan het woord van Kuyper: „In de 16de en 17de eeuw was de predikatie èulk een kracht in het nationale (!!!) leven, dat metterdaad de prediking de algemene denkbeelden heheerscht, de zeden en gewoonten bevestigd, de nationale roeping tot klaarheid heeft gebracht.
De tegenstanders waren bang voor de predikatie, omdat ze wel 'wisten, hoe, waar de predikatie doorging, de vreeze Gods werd gewonnen."
En om de vreze Gods gaat het. Die is nog steeds het beginsel der wijsheid. Ook der politieke wijsheid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1952
De Reformatie | 8 Pagina's