GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

We hebben te doen met een god die gaarne vergeeft

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

We hebben te doen met een god die gaarne vergeeft

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE, en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde." Psahn 32 : 5.

De Psalmist is begonnen met te vermelden het geluk van hem, „wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. Welgelukzalig is de mensch, dien de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent en in wiens geest geen bedrog is" (vs 1, 2). Daarover spreekt hij niet maar theoretisch. Dat is niet maar zijn „beschouwing". Dat heeft hij ondervonden. Hij kent dat, dat de HERE vergeeft. Hij heeft ook ondervonden dat het zwaar is z'n zonden te bedekken. Hij zegt immers: „Toen ik zweeg werden mijn beenderen verouderd in mijn brullen den ganschen dag; want uw hand was dag en nacht zwaar op mij, mijn sap werd veranderd in zomerdroogten" (vs 3 en 4). Hij was er kapot van zouden we zeggen. Z'n hart was gebroken en z'n geest verslagen. Hij had het slecht.

De Nieuwe Vertaling zegt: „Want zolang ik zweeg, kwijnde mijn gebeente weg, want dag en nacht drukte Uw hand zwaar op mij, mijn merg verdroogde als in zomerse hitte." Z'n leven floreerde niet. Want de HERE was tegen hem. Hij miste Gods gunst. En dus miste hij alle echte vreugde. Maar daarin heeft hij het niet uit kunnen houden. Hij maakte zijn zonde bij God bekend. Hij vertelde z'n ongerechtigheid eerlijk aan de HERE. Hij kende de HERE dus na zijn overtreding. Hij liet God er niet buiten.

Hij zeide bij zichzelf: Ik zal aan de HERE mijn overtredingen belijden. En hij voegde de daad bij het woord. En hij kwam niet beschaamd uit. Juichend roept hij uit: En Gij vergaaft de schuld mijner zonde. Hij kreeg het weer ruim en had het weer goed. „Weizalig hij wiens zonden zijn vergeven."

Psalm 32' vertelt ons de' ervaring van een rechtvaardige, die in zonde viel, maar die 'na belijdenis van schuld weer vrede vond. Dat doet hij om ook anderen de weg te wijzen, die zij te gaan hebben (vs 8). We zijn soms stug als een paard en dom als een muildier'. We slaan de verzenen tegen de prikkels. Gaan soms tegen beter weten in met een zonde door.

Doe dat niet, zegt de Psalmist. Bedenk, dat de smarten van de goddeloze vele zijn. Vreselijk is het als we in de zonde doorleven. Heerlijk als we de toevlucht tot de HERE nemen. Die onze zonden genadig vergeeft en ons omringt met zijn goedertierenheid. Zoek toch de vreugde des heils, die alleen bij de HERE te vinden is. „Verheugt u in den HERE en juicht, gij rechtvaardigen; jubelt'allen, gij oprechten van hart" (Ps. 32 : 11).

Het is niet de eerste keer, dat ik over deze psalm schrijf als ik me wel herinner. Ik doe het met opzet nog. eens, naar aanleiding van een brief van een mij totaal onbekende zuster, wier naam en woonplaats ik niet ken. Omdat er mogelijk meer met dezelfde moeilijkheden tobben als zij, geef ik de inhoud van haar schrijven als volgt enigszins vrij weer. Ze staart steeds op haar zonden en heeft zo weinig vreugde en vrede. Ze denkt met schaamte aan de zonden der jeugd, die ze bedreef vóór ze belijdenis des geloofs heeft afgelegd. Maar ook daarna is ze weer in zonde gevallen. Haar leven is verminkt en ze heeft veel eliende over zich gehaald. Ze twijfelt of de HERE haar nog wel weer liefde wil bewijzen. En zonder Gods gunst kan ze toch niet leven. Haar niet-openbare zonde heeft ze voor de HERE beleden. Ze kwijnt haast weg van berouw en droefenis. Ze wil graag dicht bij de HERE leven en weet dat het alleen bij Hem heerlijk en zalig en veilig is. Maar ze vindt toch maar geen rust. Ook hiermee heeft ze het moeiUjk: Ze heeft beloofd zich aan de kerkelijke vermaning en tucht te onderwerpen als ze zich kwam te misgaan. Ze heeft blijkbaar haar zonde" voor geen mens beleden. En vraagt hoe ze nu echt vrede kan vinden.

Ik weet geen andere weg dan die van Psahn 32. Dat is de weg van heel de Schrift.

Die onderwijst ons dat we te doen hebben met een God die gaarne vergeeft. Ik lees in Ps. 86 : 5: „Want Gij, o Here, zijt goed en gaarne vergevend, rijk in goedertierenheid voor allen die U aanroepen."

Ik zou tot haar en allen die met dezelfde vragen worstelen willen zeggen: Weet gij één voorbeeld Uit de Schrift, dat iemand oprecht zijn zonde voor de HERE beleed, terwijl de HERE die zonde niet wilde vergeven? Ik ken er niet één. Voor het tegendeel zijn de voorbeelden zonder getal. David ontving vergeving voor moord en overspel.

In Jesaja 1 : 18 lees ik: „Komt toch en laat ons tezamen richten, zegt de HERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit'worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol."

In Jesaja 55 : 6 en 7: „Zoekt den HERE, terwijl Hij Zich laat vinden; roept Hem aan terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot den HERE, dan zal Hij zich over hem ontfermen — en tot onzen God, want Hij vergeeft veelvuldig."

Jezus heeft tollenaren en hoeren tot zich geroepen en wie tot Hem kwam heeft Hij niet weggestuurd. Tot de overspelige vrouw zeide Hij: „Heeft niemand u veroordeeld? En zij zeide. Niemand, Here. En Jezus zeide: Dan veroordeel Ik u ook niet. Ga heen, zondig van nu af niet meer." (Joh. 7 : 10 en 11).

En om niet meer te noemen, in de bekende gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar stelt Hij het doen van de tollenaar als volgt voor: „De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar den hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zeide: O God, wees mij, zondaar, genadig!" En dan vervolgt Hij: , , Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstelling met den ander, gerechtvaardigd naar huis terug" (Lukas 18 VS 13 en 14).

God heeft zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem gesteld tot een verzoening voor al onze zonden. Niet voor de zonden van vrome en beste en brave en deugdzame mensen, die om zo te zeggen geen oortje versnoept hebben. Maar voor de zonden ook van mensen, die hun leven verminkt hebben en Uchaam en ziel verknoeid hebben. Johannes verstout zich zelfs te schrijven: „Hij (Jezus Chistus) is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld" (1 Joh. 2:2).

Wat had de HERE nog meer kunnen en moeten doen om zondaren te overtuigen, dat er bii Hem vergeving is voor alle zonden? Ik heb geen andere raad voor allen, die met en over hun zonden tobben: BeUjdt ze maar met naam en toenaam oprecht aan de HERE. En gelooft, dat het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden. Ook de uwe, hoe erg ze ook mogen zijn. En als dan de HERE een streep zet onder uw verleden, zet gij er dan ook een streep onder. Het kan dan wel zijn, dat de herinnering aan uw zonden als een doorn in het vlees u blijft hinderen. Maar geloof, dat Gods genade u genoeg is (2 Cor. 12 : 7). En looft de HERE die menigvuldig vergeeft. En dient God met blijdschap en geeft Hem eer. En leeft niet meer in de zonde. En vertrouwt daarbij nooit op u zelf. Maar op Hem. die Zijn kracht in zwakheid volbrengt.

En wat nu de vraag betreft over de kerkelijke vermaning en tucht, zou ik het volgende willen zeggen. Ik denk niet, dat het nodig is zonden van het verleden, die alleen u en de HERE bekend zijn, voor mensen te belijden. Ik zeg niet, dat het niet mag. Maar de HERE eist dat niet. Het betreft immers een nietopenbare zonde. Mogelijk kan een vertrouwelijk gesprek met een herder, die hart voor z'n schapen heeft, helpen. Maar nodig is dat denk ik niet. Als de HERE vergeeft, dan is het vergeven.

Een andere zaak is het als ook anderen door uw zonde benadeeld of tot zonde verleid zijn. Dan geldt denk ik het woord van Jacobus: „Belijdt elkander de misdaden" (Jac. 5:16).

En tenslotte nog dit: Blijft niet tobben. Wantrouwt het Evangelie niet. Gelooft Gods heil- en troostrijk woord. En verblijdt u in de HERE. Als ge oprecht uw zonden voor de HERE beleden hebt moogt ge zingen:

„Loof Hem, die u, al wat gij hebt misdreven. Hoeveel het zij, genadig wil vergeven; Uw krankheên kent en liefderijk geneest; Die van 't verderf uw leven wil verschonen. Met goedheid en barmhartigheid u kronen; Die in den nood uw redder is geweest."

Psalm 103 : 2.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

We hebben te doen met een god die gaarne vergeeft

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1952

De Reformatie | 8 Pagina's