GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OOTMOED GEVRAAGD!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OOTMOED GEVRAAGD!

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds G. VAN RONGEN.

Het kan niet worden ontkend, broeders en zusters, dat van alle kanten om ootmoed wordt gevraagd. Zowel van buiten onze Kerken als van binnenuit wordt daar met 't oogr op allerlei dingen op aangedrongen; dat er toch ootmoed'zal zijn; dat we ons toch zullen verootmoedigen voor 't aangezicht van onze God.

Om maar met het laatste te beginnen, dat vragen om ootmoed van binnenuit, (en dat brengt ons tegelijk vteer in aanraking met iets dat vandaag moeilijk uit onze gedachten te verdringen valt): in een van onze kerkelijke bladen werd na het overlijden van Prof. Schilder en Prof. Holwerda ertegen gewaarschuwd, dat we in hoogmoed de vernederingen, die de HERE onze Kerken aandoet om haar zonden, zouden wegredeneren door te beweren dat we deze slagen, deze sterfgevallen niet zo gemakkelijk met het een en ander dat in onze Kerken gaande is in verband moeten brengen. Dit . blad, dat wel meer het woord „ootmoed" bevat, constateerde dat zo de verootmoediging onder Gods slaande hand achterwege blijft. Ea in deze woorden komt dus een vraag om ootmoed tot ons. Ootmoed over wat onze Kerken overkomen is.

In het verslag, dat het blad „Dienst" van de laatste, hier in Kampen gehouden, diaconale conferentie gaf, hebben onze ambtsdragers kunnen lezen, dat tijdens de conferentie de vraag om ootmoed aan de orde is geweest. Er werd een vraag gesteld die, naar ik meen, duidelijk liet blijken, dat de kwestie van de ootmoed een kwestie is, die in onze Kerken meermalen aan de orde komt. De vraagsteller bedoelde blijkbaar te willen horen wat hij met die vraag om ootmoed, zoals deze biimen onze Kerken wordt gesteld, moet doen.

In het „Gereformeerd Gezinsblad" werd kort geleden geschreven over verdraagzaamheid. En dit dan in verband met moeilijkheden in onze Kerken. In dat artikel werd, om tegen een lichtvaardig gebruik maken van het recht van appèl, een al te makkelijk gaan van de weg naar de meerdere vergaderingen in geval van praktische moeiten, te waarschuwen, een woord uit 't boek van Dr K. Sietsma „De ambtsgedachte" geciteerd. De inhoud van dat citaat kwam terecht op een vermaning, dat'men in zeer vele gevallen behoort te volstaan , , met een eerbiedig en ootmoedig protest en géén „recht" moest worden gezocht in de weg van appèl." De redacteur — want daarop komt het neer — heeft met dit aan te halen de vraag om ootmoed aan de orde gesteld met het oog hierop, dat onze meerdere vergaderingen bijna overstelpt worden met appèlzaken. En tegelijk blijkt het vroeger ook al actueel te zijn geweest; „ootmoed gevraagd!"

Maar ook van buitenaf wordt om ootmoed aan ons gevraagd, in verband met allerlei kwesties.

Op een prospectus van een brochure van de hand van Ds Velema, predikant bij een Chr. Geref. Kerk, getiteld: „Onze verhouding tot de Gereformeerde Kerken (onderh. art. 31 D.K.O.) nü", vind Ik de woorden: „Wij moeten worstelen om eenheid, maar „Wij komen niet boven die worsteling uit door de bezwaren te verdoezelen, wel door die bezwaren te bespreken in ootmoed"." Als ik dit zo lees kom ik tot de conclusie dat volgens Ds Velema de hele kwestie van het huidige contact tussen de Chr. Gereformeerden en ons vastzit op: ootmoed. Ook hiervan kan ik dus weer zeggen: ootmoed gevraagd!

En nog een roep om ootmoedig te zijn is kort geleden tot ons uitgegaan. In een „verklaring", die afgelegd is in een „Gebedssamenkomst" voor wat men noemt „hereniging van de Gereformeerde Kerken in Nederland" en die op ruime schaal is verspreid, o.a. onder onze Kerkeraden, vinden we een dergelijke oproep ook al, wanneer men daar zegt: „Wij kunnen ons als Christenen niet diep genoeg verootmoedigen over de scheuring en tweedracht, die alle eeuwen door in de kerk van Christus bestaan heeft; zij is een zonde tegen God, in strijd met de bede van Christus, en veroorzaakt door de duisternis van ons verstand en de liefdeloosheid van ons hart. Daarom is het onze dure plicht, onze heilige roeping om naar middelen uit te zien, waardoor de breuk tussen Óereformeerden hersteld worde". En men meent, dat men vandaag geroepen is om samen te bidden, te bidden, dat de gedeeldheid weggenomen wordt. En we kunnen dus wel deze slotsom uit genoemde , .verklaring" trekken, dat de verootmoediging over de scheuring en tweedracht zich moet uitdrukken in het meebidden van dat gemeenschappelijk gebed. En ter verdere verduidelijking van wat men van die zijde met het woord „verootmoediging", bedoelt mag Ik U wel wijzen op de persverslagen van enkele „gebedssamenkcmsten", waarin we hebben kunnen kennisnemen van het feit dat men als een belangrijk onderdeel van het gebed beschouwt „de erkenning van gemeenschappelijke schuld", en dat het met de instelling waarmee men zijn gebed wil doen niet in de eerste plaats gaat „om de schuldvraag en ook niet om: ons recht, ons recht, ons recht ".

Ootmoed gevraagd! Die roep dringt van verschillende kanten op verschillende toonhoogte en in verschillende toonsterkte tot ons door.

En wat moeten wij daarmee aan? Het antwoord op die vraag is niet te ontwijken. Wat moeten we ermee aan ?

Of eigenlijk moet ik de vraag zo niet stellen. Het Is anders. Want ootmoed is niet iets dat de mensen van ons vragen, maar dat de HERE van ons eist.

Dat weten wij als Gereformeerde Kerken allang. En dat is daarom duidelijk en klaar in ons Kerkboek neergelegd. Want in het „gebed vóór de leer van de Catechismus", dat we daarin vinden, treffen we de belijdenis aan: „maar overmits Gij ook niemand wilt aanzien, dan die ootmoedig en verslagen zijn van hart, vrezende voor Uw Woord, zo bidden wij U ". God de HERE vraagt van iedereen die tot Hem komt ootmoed, omdat Hij hem anders niet aanzien zal. En een veel bekender voorbeeld vinden we in ons AvondmaalsformuUer: , , Allen dan die alzo gezind zijn, die wil God gewis in genade aannemen, en voor waardige medegenoten van de tafel Zijns Zoons Jezus Christus houden. Daarentegen die dit getuigenis in hun harten niet gevoelen, die eten en drinken zichzelf een oordeel". En welke gezindheid is dat, en welk getuigenis? Ten eerste, dat een iegelijk bij zichzelf zijn zonden en vervloeking bedenke, opdat hij zichzelf mlshage, en zich voor God verootmoedlge. Daar hebt ge het weer: God neemt alleen maar in genade aan die zich voor Hem verootmoedigt. Ootmoed gevraagd! Door mensen? Neen, door de HERE onze God!

En we moeten onze vraag van zo straks: hoe moeten we met die oproepen tot ootmoed, zoals deze van binnen uit onze Kerken en van buiten af tot ons komen, aan? We moeten die vraag anders stellen. Het moet zo: zijn die oproepen in overeenstemming met de eis tot ootmoed, zoals de HERE die aan ons stelt? moeten wij er daarom aan voldoen, of mogen we daarom er niet naar luisteren?

En om dat te weten te komen moeten we dus naar de Schrift. Omdat die ons zeggen moet wat ootmoed eigenlijk is.

Wat verstaat de Schrift onder ootmoed? Het is moeilijk om dat in het kort te zeggen. De Bijbel gebruikt nl. dit woord nog al vaak. Of beter gezegd: in de Bijbel treffen we verschillende woorden aan, die deze zaak willen omschrijven, of een bepaalde kant ervan willen belichten. En daarom is 't moeilijk om daar een verhandeling over te geven, nu de tijd mij daartoe ontbreekt. Ik moet dus met een paar trekken volstaan.

En allereerst wil ik dan naar voren brengen, dat het woord „ootmoed" teruggaat op een woord, dat we aantreffen m Psalm 18, het 36e vers. Daar lezen we: „Ook hebt Gij mij het schild Uws heils gegeven, en Uw rechterhand heeft mij ondersteund, en Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt." De Korte Verklaring vertaalt: „en Gij iboogt U veel tot mij neder". En de vertaling van het Ned. Bijbelgenootschap heeft: „Uw nederbuigende goedheid maakte mij groot". God buigt zich neder. Aan Gods nederbuigende goedheid dankt de zondige mens alles.

Welnu, met dat woord dat door „nederbuigende goedheid" is vertaald, is het woord dat vaak door „ootmoed" wordt weergegeven verwant. In „ootmoed" zit het element van bulgen. En dan bulgen onder de geweldige rijkdom dat God zich tot de zondige mens nederbuigen wil. Zo dat je zeggen gaat: ik word er klein onder!

Ootmoed, dat krijgt in de Schrift dan ook meermalen de betekenis van; buigen voor het Woord des HEREN. Mozes moest aan Israël zeggen, dat ze naar de valse profeten niet mogen luisteren, omdat ze dit niet doen. Integendeel; want ook al zeggen zij dat ze in de Naam des HEREN gesproken hebben, dat doet er niets aan af of toe; „door trotsheid heeft die profeet dat gesproken; gij zult voor hem niet vrezen" (Deut. 18:22). Trotsheid dat is precies het tegengestelde van wat ootmoed is.

Ootmoed, dat is dan ook hetzelfde als de vreze des HEREN, Spr. 22 : 4 (Nieuwe Vertaling): , , Het loon van ootmoed — vreze des HEREN — is rijkdom, eer en leven".

Ootmoed, dat woord wordt dan ook meermalen gebruikt voor het weerkeren tot de Gkid des verbonds en het leven naar 't Woord des Verbonds. Salomo belooft bij de wijding van de tempel dit te zullen doen met zijn volk, ootmoedig te zullen zijn (2 Kron. 7 : 14). Hiskla verootmoedigt zich over zijn hoogmoed, zijn niet leven naar het Verbond (2 Kron. 32 : 26). In zzijn tijd doen ook anderen dat (30 : 11).

Ootmoed, 't woord wordt in een bepaalde vorm zelfs gebruikt in de betekenis van: vernederd worden, worden verpletterd, verslagen (1 Sam. 7 : 13; Richt. 8 : 28; 11 VS 33; 3 - 30); zich moeten onderwerpen (1 Kron. 20 : 4 N.V.).

En een woord, en een zaak, die nauw aan „ootmoed" verwant is, komen we In de Schrift meermalen tegen in de zin van: van alle kracht beroven, aan het eind van zijn krachten brengen (Ps. 18 : 28; 75 : 8; 147 : 6). Maar m.isschien is deze zaak beter weer te geven in onze taal met „deemoed", „verdeemoedigen".

Ootmoed, dat is ook de gestalte van de mens, die, buigende onder 's HEREN Woord, uit dat Woord horen moet hoe diep-zondig hij is. Ps. 119 : 75: „Ik weet, HERE, dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt" (verootmoedigd hebt). Het bekende voorbeeld daarvan is koning Josia, die zich verootmoedigt wanneer 't Wetboek gevonden is en hem is voorgelezen; en waarom vernedert hij zich? omdat het hem duidelijk geworden is hoe zij allen zijn afgeweken van de goede God des Verbonds (2 Kon. 22 : 19; 2 Kron. 34 : 27).

Ootmoed, met de zaak die in dat woord wordt aangeduid, hebben te maken begrippen als: onderwerpen, dempen, aftakelen, vernielen, zich kastijden, vasten, geplaagd worden, bedwingen, enz.

Maar alles komt hier tenslotte op terecht, dat de ootmoedige een mens is, die buigt onder het Woord van God, een Woord dat van rijke genade spreekt, maar daarom ook van grote toom en van zware straf, als die genade wordt veracht.

En die ootmoed wordt door de HERE van ons gevraagd. Dat is de ootmoed, die in 't Avondmaalsformulier wordt gevraagd voor een rechte Avondmaalsgang. Dat is ook de ootmoed, die bij niemand ontbreken mag — volgens het Kerkegebed „vóór de leer van de Catechismus" — omdat God hem anders niet aanzien wil.

En ziet, aan déze vraag van God om déze ootmoed v/illen we gaan toetsen wat aan vragen om ootmoed van binnen uit onze Kerken en van buiten af tot ons komt. We willen dat doen op een bepaalde manier. Want ook in wat we aan Belijdenisschriften, formulieren, gebeden, enz., achter de Bijbel in ons Kerkboek vinden treffen we het woord „ootmoed" of „verootmoediging" meermalen aan. En we willen enkele voorbeelden daaruit nemen en aan de hand daarvan die roepstemmen om ootmoed gaan bezien. Niet, dat we 't alleen over die concrete dingen van zo straks zullen hebben. Maar 't zal U wel duidelijk v/orden, dat die voorbeelden uit ons Kerkboek actueel genoeg zijn, sprekend genoeg voor vandaag.

Ik wil allereerst wijzen op art. 13 van de Ned. Geloofsbelijdenis. Het gaat daar over , , de voorzienigheid Gods en regering aller dingen". En dan wordt het volgende gezegd: „En aangaande hetgeen Hij doet boven het begrip des menselijken verstands, datzelve willen wij niet curieuselijk (tot op de bodem toe) onderzoeken, meer dan ons begrip verdragen kan; maar wij aanbidden met alle ootmoedigheid en eerbied de rechtvaardige oordelen Gods, die ons verborgen zijn; ons tevreden houdende, dat wij leerjongeren van Christus zijn, om alleen te leren, hetgeen Hij ons aanwijst in Zijn Woord, zonder deze palen te overtreden". Daar komen we dus 't woord „ootmoedigheid" tegen tn verband met de oordelen (5ods. En met die oordelen zijn niet Zijn gerichten, Zijn straffen, bedoeld, maar alles wat Hij meent, Hij oordeelt te moeten doen.

Ik geloof, dat deze zinsnede uit onze Belijdenis zeer actueel is. Want met Gods oordeel in bovengenoemde zin hebben we verpletterend te maken gekregen sinds de „Schooldag" van vorig jaar. Schilder en Holwerda zijn ons ontnomen. We zijn er allemaal verslagen van geweest. We zijn dat nog. Hoe moeten wij ermee aan? Want die vraag is ook vandaag weer niet te ontwijken. Het is weer , , Schooldag" vandaag. En op die van vorige jaren was er telkens weer een nieuw, een verblijdend contact ook met deze twee. Zij genoten op die dag'en, dat is bekend. En wij genoten van hun woord. En we missen hen echt. En daarom is art. 13 actueel. Het geeft ons rijke troost: we moeten Gods oordelen, wat God van oordeel is te moeten doen en waar ons verstand bij stilstaat, niet tot op de bodem toe gaan onderzoeken. Laten we tevreden hiermee Wezen, dat we discipelen zijn van de Here Jezus en genoeg hebben aan Zijn Woord alleen.

Maar betekent dat, dat we die twee verbijsterende sterfgevallen ook moeten zien als oordelen in de betekenis van straffen over onze zonden? Over zonden die er in ons kerkelijke leven heus wel zijn?

O zeker, het is goed om ons zelf te beproeven, of we m alles recht leven In het Verbond met onze God, Het is goed, dat we eens even denken aan al de moeilijkheden die er in onze kringen zijn. Ik kan me zo levendig voorstellen de reactie van die broeder, die zei: en als er uu weer eens iemand op een kerkelijke vergadering met het een of andere bezwaarschrift over iets komt, waarin hij geen gelijk gekregen heeft, dan zal ik, hem zeggen: „man, ik geloof dat je schoon gelijk hebt, maar houd alsjeblieft je mond!" Dat bij deze gelegenheden onmiddellijk aan al onze kerkelijke moeiten is gedacht ligt zelfs heel sterk voor de hand, Zelfbeproeving m zware tijden is goed en is nuttig. Want dat is altijd nodig en altijd goed, We moeten heel voorzichtig en v/ijs en ootmoedig leven, in de vreze van onze God,

Maar mag Ik nu gaan zeggen: die ootmoed moet een verootmoediging zijn onder Gods straffende hand? Mag Ui de verpletterende slagen van het begin van dit jaar oordelen noemen in de zin van straffen op ons kerkelijk kwaad ?

Ik geloof dat we daarmee heel voorzichtig moeten zijn. Dat we hier zeker niet mogen generaliseren: 't is een zondige beweging in 't algemeen onder ons! Want mag dat van al onze Kerken wel worden gezegd?

En daarom: ook wat deze droeve dingen aangaat hebben we ootmoedig te zijn. Maar dan in de zin van onze Geloofsbelijdenis. In de zin van het heel ootmoedig aanbidden van de rechtvaardige oordelen Gods, van wat Hij meent te moeten doen, ons tevreden houdende met Gods Woord alleen, zonder dat we proberen de dingen die ons

verstand te boven gaan tot op de bodem toe te onderzoeken.- En verder wordt hier ook een ootmoed gevraagd, die altijd al wordt gevraagd, de ootmoed van het zich buigen onder en toetsen aan 't Woord van God; de ootmoed van de dagelijkse beproeving van onszelf, persoonlijk, en kerkelijk evengoed: leven we wel zoals de HERE 't van ons vraagt?

Ootmoed gevraagd. Ootmoed ten aanzien van de leidingen van God, ook als ze voor ons totaal onbegrijpelijk en verdrietend zijn.

En dan nemen we tegelijk iets voor de toekomst mee. Dan staan we ootmoedig — en daarom tegelijk ook geloofskrachtig — tegenover de voorzienige God, de God van art. 13, de God van Zondag 10. Die God, Die Prof. Schilder zo schoon beschreven heeft toen hij in zijn Catechismusverklaring over Hem zei; , , Wij mógen de straat op, sans gêne (onbezorgd). Die Strassen f rei, — wij zijn kinderen van Vader, en wij wéten, dat Hij heerlijk is. , , Sans gêne", — wij steken het hoofd omhoog. Wij zullen d' eerkroon dragen. Geneer u maar niet, van zó'n God, die over de koestallen mestvliegen, en over Mitsraims slagvelden tsé-tsé-vliegen uitblaast, en die verder al die vunzigheid maar laat gebeuren, hardop te zeggen: is mijn Vader niet prachtig? " !*i, ; S**'St<

Ootmoed gevraagd. We hebben straks uit de Schrift gezien, dat dit ook betekent dat we leiden zullen een leven des Verbonds, dat we ons houden aan de geboden des HEREN, en dat ootmoed hetzelfde als de vreze des HEREN is.

In die betekenis komt 't woord in Zondag 34 voor, bij de belijdenis over 't eerste gebod. God gebiedt mij daarin, dat ik , , in alle ootmoedigheid en lijdzaamheid mij Hem alleen onderwerpe".

Als wij die ootmoed, die onderwerping maar niet als een hard slavenjuk willen zien! 't Is immers onderwerping aan de HERE. Er wordt niet van ons gevraagd een buigen in slaafsheid, verslagenheid, in lijdelijkheid, niet het buigen van wie een machteloze onder tyrannieke wetten is. Gods geboden moeten we immers in 't licht van hun datering zien: , , 'k Ben de God, Die u uit het slavenhuis in vrijheid heb gezet." In het licht van de zondevergeving, van het genadewerk van God. 't Zijn de geboden van het Koninkrijk Gods, van het verloste leven, wetten die ons veilig bij dat nieuwe, dat verloste, willen bewaren.

En ziet, dit moet centraal in ons kerkelijke, zoals OOK In ons persoonlijke leven staan. Dit moet en mag de duidelijke winst van de Vrijmaking der Kerken zijn. We hebben 't Woord van de vergeving der zonden weer herontdekt. Het is weer levendig geworden voor ons. En dat moet zo blijven.

Ik denk hier aan een opmerking, die Prof. Holwerda op een predikantenconferentie heeft gemaakt, 't Ging toen over allerlei vragen inzake wat de , , doorgaande re- 'formatie" aan eisen voor de prediking stelt. 'Toen moet hij gezegd hebben: , , Predikt u maar de vergeving der zonden, stelt u die toch centraal!" En ik begrijp dat. geloof ik wel. Dat betekent in de eerste plaats wel dit, dat wij moeten oppassen voor de gedachte, dat wij met onze vreze des HEREN er wel komen, dat als wij maar goedreligieus leven en aan onze , , godsdienstige verplichtingen" voldoen, we er wel zijn. En dat dus de oude trots van het , , Wij, Calvinisten!" niet worden mag tot een , , Wij, Vrijgemaakten!" alsof wij met onze „vroomheid" iets betekenen voor onze God, en God de HERE eigenlijk ons dankbaar moet zijn, en niet omgekeerd, wij dankbaar aan Hem, voor Zijn vergeving, dat tonende in een leven naar Zijn geboden. Want, zoals het er in de Dordtse Leerregels van de Verkiezing staat, zo geldt het ook van onze gehoorzaamheid aan 's HEREN wil; , , wij moeten ons geenszins verhovaardigen, alsof wij onszelf uitgezonderd hadden." 't Is Gods vrije genade alleen.

En daarom moet in dit licht onze dankbaarheid staan. In 't licht der verlossing. En in dit licht moet ons worstelen staan om ons leven al meer te onderwerpen aan de geboden Gods. Wilt U het zo noemen: in dit licht moet alle , , doorgaande reformatie" staan.

Dan zal 't ook niet zo licht met de verschillen die onder ons op dit punt er zijn, komen tot een ordinaire broedertwist. Dan ligt er een fundament onder. En dan is er, bij alle verschil van inzicht, een mogelijkheid tot broederlijk gesprek. Ootmoed is er dan, en ootmoed bindt ons dan samen.

Want als ootmoed en verootmoediging een buigen onder Gods zegenrijke geboden is, dan heeft de , , doorgaande reformatie" ook alles met , , ootmoed" te maken. Dan betekent „ootmoedig" te zijn helemaal niet een: nu ik onder de indruk van mijn zonden en van Gods oordelen gekomen ben, valt er voor mij niets meer te doen. Ootmoedig zijn, dat is immers: in dankbaarheid voor de verlossing in Christus leven naar de wil van God. En dat houdt ook in: waar God ons nog mogelijkheden geeft, daar moeten we aan de slag.

Ik sprak zoeven over de onderlinge verhoudingen. Daar wil ik nog even apart bij stilstaan met U.

Want het is heel merkwaardig, dat op alle plaatsen waar de Statenvertaling in het Nieuwe Testament het woord , , ootmoed" heeft staan, het gaat over de verhouding tot elkaar, 't dienen van elkaar. *

Paulus zegt bij zijn afscheid van de Efeziërs, dat hij onder hen de Here met alle ootmoedigheid heeft .gediend (Hand. 20 : 19). En hij vermaant hen, en de mensen van Filippi en Colosse, in zijn brieven, allemaal om ootmoedig tegenover elkaar te zijn (Ef. 4 : 2; Filip. 2:3; Col. 3 : 12). En Petrus zegt ook al: weest elkaar onderdanig, en zijt met ootmoedigheid bekleed (1 Petr. 5:5).

En nu is het opvallend, dat hier hetzelfde woord staat dat in Psalm 18 voor de HERE wordt gebruikt, die „nederbuigende goedheid" van zo straks, de vergevensgezindheid bij God, die een mens groot maakt. Welnu, de vergevensgezindheid bij God, Gods nederbuigende goedheid moet de bron zijn voor onze ootmoedige, dienende houding tegenover elkaar.

En deze ootmoed wordt altijd van ons gevraagd. Dus ook vandaag, nu er — we zullen het niet ontkennen — zoveel moeilijkheden en verschillen onder ons zijn. Als we stuk voor stuk beven'onder Gods Woord van neder­ buigende goedheid, ach dan wordt het onder ons geen

onverkwikkelijke zaak. , Dan worden we ook voorzichtig en wijs. Dan bedenken v/e ons meer dan eenmaal eer we een bepaald verschil gaan laten uitzoeken en , , uitvechten" tot „in hoogster instantie" toe.

Br is vóór de Vrijmaking met het recht van appèl gesold, door allerlei kerkelijke vergaderingen die het hebben ontkracht. Maar we kunnen toch niet altijd aan de indruk ontkomen dat er na de Vrijmaking niet in alle gevallen een wijs gebruik van wordt gemaakt, en dat er v/el eens te gemakkelijk naar gegrepen wordt. En daarom meen Ik dat dat citaat van Sietsma van zo straks ons wel wat heeft te zeggen: „dat in zeer vele gevallen behoorde te worden volstaan met een eerbiedig en ootmoedig protest en géén „recht" moest worden gezocht in de weg van appèl". Ootmoed gevraagd! Ik geloof, dat dit een vraag om ootmoed is, die duidelijk een concretisering is van de ootmoed, die de HERE altijd van ons vraagt, omdat Hij zonder die niemand wil aanzien. Want hier wordt de ootmoedigheid gevraagd, die in al die nieuwtestamentische Schriftplaatsen geboden wordt: 't dienen \'an elkaar op basis van de schuldvergevende, , dienende liefde Gods. . '^; f: '2Sl-.-

En nu nog één van die oproepen van straks. Ootmoed gevraagd! Dat constateerden we ook in de kringen van de „gebedssamenkomsten voor hereniging". En de ootmoed die van daaruit geëist wordt, was die van de erkenning der gemeenschappelijke schuld.

Nu behoort schuldbelijden inderdaad ook tot de door de HERE gevraagde ootmoed. Dat is in ons Kerkboek cok heel duidelijk onder woorden gebracht. Ik noem U het allereerste formuliergebed daarin: „Een algemene belijdenis der zonden, een gebed des Zondags voor de predikatie, en op vast- en biddagen": „O eeuwige God en allergenadlgste Vader, wij verootmoedigen onszelf uit de grond des harten voor Uw hoge majesteit, tegen welke wij zo menigmaal en zo gruwelijk gezondigd hebben". Ik v/ijs op het Doopsformulier, op de Belijdenisvragen, op het Avondmaalsformulier, waarin het woord , , verootmoedigen" in één adem wordt gebruikt met de uitdrukking: zich vanwege zijn zonden mishagen. Om onze zonden hébben we heel ootmoedig te zijn. Dat element zit er ook in, in de ootmoed die bestaat in het buigen voor het Woord van God.

Maar nu concreet: is 't een oplossing, een stap tot , , hereniging", wederzijds schuldbelijden omdat we in de dagen der Vrijmakingsnood elkaar niet genoeg hebben vastgehouden? Komt dat niet hierop neer in de grond van de zaak, dat we schuld belijden over het feit, dat we ons hebben vrijgemaakt? Is dat de door God gevraagde ootmoed? Is 't woord hier op zijn plaats? Ik meen van allerminst! Ik geloof, dat ootmoed bestaat uit dankbaarheid omdat God ons tot Vrijmaking heeft gebracht. „Uit het gevoel en de zekerheid van deze Verkiezing, nemen de kinderen Gods dagelijks meerder oor­ zaak om zichzelven voor God te verootmoedigen", zeggen onze Dordtse Leerregels. En dat woord valt te spreken van alle verkiezing door God, van alle-door-God-ergenstoe-verwaardlgd-worden. We moeten dankbaar zijn, dat de HERE in die dagen Zijn wetten op de tafelen van onze harten geschreven heeft. We moeten daar klein onder worden telkens als we daaraan denken! En verder hebbeu we te bidden om trouw te mogen blijven, en te bidden ook dat nog meerderen trouw worden gemaakt.

Is dit hoogmoed? Allerminst. Niemand zal ontkennen, dat in de dagen van de Vrijmaking vele gebreken ons hebben aangekleefd. Maar is dat reden om de Vrijmaking te verloochenen? Die gebreken zijn er trouwens nóg in overvloed. En die moeten ons, om 't weer met de Dordtse Leerregels te zeggen: een oorzaak zijn om ons voor God te verootmoedigen (V, 2). Er zijn nog vele zonden uit zwakheid in ons. Zwakheid, dat betekent, dat we in alles de verlossing van Christus nog niet zien, en dat we nog niet helemaal van de verlossende krachten doortrokken zijn. Zulke gebreken zijn er nog genoeg. En we merken ze ook bij elkaar wel op. Als we elkaar daar maar in ontzien. D.w.z., "als we nu maar niet met etiketjes gaan v/erken: jij bent niet goed Vrijgemaakt; of: jij bent te extreem! Want is het niet zwakheid vaak, is het nu werkelijk altijd een niet-willen, als de ander niet precies zo denkt als wij het doen ?

Wel, als het zo is, dat zulke dingen uit zwakheid er zijn, en als er dus ootmoed is of komt, dan is er geen reden tot de wanhoop van: bij ons is 't ook al niets meer! Dan hebben de mensen die weglopen, die , , teruggaan" of iets dergelijks, duidelijk ongelijk. Dan hoeven we ons helemaal niet te generen. En dan is 't helemaal niet tragisch, als er eens iets is. Als er maar is ootmoed, een ootmoedig wandelen voor onze God, als 't Evangelie der vrije genade maar in 't centrum blijft, levendig en klaar.

Ootmoed gevraagd! Van allerlei kant. Van binnenuit en van buitenaf.

Trouwens, ootmoed wordt altijd van ons gevraagd. Want God wil niemand aanzien dan die ootmoedig is. De HERE vraagt ootmoed van ons. En daarom moeten we aan sommige stemmen van vandaag gehoor geven. En mogen we dat wat andere oproepen aangaat tot geen enkele prijs.

De HéRE vraagt Immers ootmoed van ons!

En alleen met diè ootmoed komen we verder. Alleen als die ootmoed er is hebben we een belofte van zegen van God, waar we op kunnen pleiten. Spreuken 22 : 4: „Het loon van ootmoed — vreze des HEREN — i? rijkdom, eer en leven". En Psalm 138:

, , Hij slaat toch, schoon oneindig hoog, Op hen het oog. Die ned'rig knielen; Maar ziet van ver met gramschap aan De ijd'le waan -Der trotse zielen".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

OOTMOED GEVRAAGD!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1952

De Reformatie | 8 Pagina's