GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1974 - pagina 465

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1974 - pagina 465

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wereldvraagstuk Laten wij nu nog eens proberen alle motieven op een rijtje te zetten die ons bewegen om juist dit onderzoek op deze wijze te verrichten. 1. Het historisch eerste motief wordt gevormd door de noodzaak studenten bij het onderwijs, namelijk in het kader van hun onderzoekstages, de mogelijkheid te bieden.zich, mede met het oog op het verkrijgen van een baan na het afstuderen, op verschillende gebieden te ontwikkelen, die op het terrein van de algemene en experimentele dierkunde hggen. 2. De keuze van slakken als voor langere tijd bedoelde proefobjecten komt, ten tweede, voort uit het motief dat het gewenst is dat men algemeen-zoölogisch fundamentele problemen onderzoekt op een wit en belangrijk stuk van de kaart van de dierkunde. Dat geeft de mogelijkheid dat een creatief-explorerende sfeer ontstaat. De in de natuur buitengewoon grote en verhoudingsgewijs weinig onderzochte groep van de weekdieren voldoet aan deze wens. 3. Het derde, ons door de gang van het onderzoek min of meer opgedrongen maar door ons nu als wezenlijk ervaren, motief betreft de gebleken mogelijkheid van een integrale aanpak van de slakken. Deze leidde namelijk vanzelf tot een zeer nauwe samenwerking van allerlei specialisten (histologen, endocrinologen, neurofysiologen, theoretici, parasitologen, enz.), met als gevolg dat tevens interdisciplinaire vragen gemakkelijk kunnen worden aangepakt. Een bijkomend, zeer praktisch, gevolg is dat het op grote schaal kweken van slechts één type proefdier zeer efficiënt is. 4. Het vierde, in de laatste jaren sterker wor-

dende en gevoelde; motiefis dat een zo grondig mogelijke studie van deze zoetwaterslakken een noodzakelijke bijdrage vormt tot wereldvraagstukken die' de levensmogelijkheden van heel veel mensen raken.

Dienstbaarheid Het slot van dit verhaal komt nu in zicht. Er rest nog één vraag uit de inleiding, namelijk wat is nu eigenlijk zinnigheid van universitair onderzoek. Daar is, zoals gezegd, reeds veel over gesproken en geschreven, en dat wordt nu niet herhaald. Daarom worden over deze vraag hier slechts enkele opmerkingen gemaakt. Er gaat natuurlijk één vraag aan vooraf, namelijk of er binnen de universiteit nog wel onderzoek moet worden gedaan. Het antwoord hierop moet mijns inziens zonder ook maar de minste twijfel bevestigend zijn. Hoe kan men immers aan de hoogste instehing van onderwijs echt kennis overdragen en verkrijgen als men niet ervaart hoe kennis wordt verkregen? Daarom zullen zowel de wetenschappelijke personeelsleden als de studenten een gedeelte van hun tijd beslist aan onderzoek moeten besteden. Het in dit verband wel gemaakte onderscheid tussen onderwijs-gebonden en niet-onderwijs-gebonden onderzoek is verwarrend en gevaarlijk. De innige vervlechting van onderwijs en onderzoek is essentieel voor de echte universitaire benadering. Haalt men deze twee geheel of gedeeltelijk uit elkaar dan verliezen de universiteiten hun reden van bestaan. Dit nogal besliste standpunt voert tevens tot de conclusie dat bij de keuze en de opzet van universitaire onderzoekprogramma's onderwijsmotieven van doorslaggevende betekenis behoren te zijn. De primaire vraag is: wat

leren en ervaren de studenten door deelneming aan het onderzoek en wat hebben zij er later aan. Het 'ervaren' is hierbij heel belangrijk, misschien nog wel belangrijker dan het 'leren'. Dit ervaren betreft bijvoorbeeld de vraag of hun creativiteit zich bij het betreffende onderzoek flink kan ontplooien, of zij voelen dat zij samen met anderen bezig zijn een vraag op te lossen, of zij merken dat onderzoek, evenals iedere menselijke bezigheid, met tegenslagen en met succes gepaard gaat en veel inspanning vergt, en ook dat men attent moet zijn op 'geluk' en op niet direct te begrijpen afwijkingen, dat men met een heel klein stapje vooruit blij kan en mag zijn, en dat gevestigde meningen vaak bij nauwkeurige waarneming niet in alle opzichten de toets van de wezenlijke kritiek kunnen doorstaan, en dat het moeilijk maar noodzakelijk is om naar volstrekte eerlijkheid te streven. Wanneer aan de vorige eisen is voldaan behoeft bij de concrete gebiedskeuze van het programma de 'maatschappelijke relevantie' naar mijn mening niet in alle gevallen van het begin af aan voorop te staan. Als wij dat in 1956 mede als eis zouden hebben gesteld zou ons slakkenonderzoek toen niet begonnen zijn. Pas in de loop van de tijd bleek ons onderzoek dit aspect wel te bezitten, en wij hebben dat steeds sterker en met vreugde ervaren. Deze ervaring voert dan tevens tot de overtuiging dat het zeer gewenst is dat een universitair onderzoekprogramma wel op den duur, en liefst na een niet te lange aanlooptijd, duidelijke op het welzijn gerichte dienstverlenende relaties tot de samenleving heeft. Men lette er op dat voortdurend gesproken werd over universitaire ondevzoekprogramma's. Dit zijn duidelijk gemotiveerde langlopende samengestelde maar tevens samenhangende complexen van onderzoekingen. Zij bestaan uit onderzoekprojecten, veelal kortere detailstudies. Voor deze projecten behoeft vanzelfsprekend het laatste motief de maatschappelijke relevantie - niet steeds te gelden. Zij ontlenen hun zin aan het geheel. Naar mijn mening wordt dit verhelderende onderscheid tussen onderzoekprogramma's en onderzoekprojecten door onderzoekers en beoordelende instanties te weinig gemaakt en toegepast. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de uiteindelijke keuze van een universitair onderzoekprogramma dient af te hangen van de stand van de wetenschap op het betreffende ogenbhk en van twee 'zinnen', namelijk primair van de geschiktheid die het heeft voor een vormende opleiding van studenten, en, in tweede instantie, van de positieve functie die het kan vervullen in de samenleving. Daarom is het antwoord op de vraag wat 'zinnigheid' van universitair onderzoek is in één woord te geven, namelijk 'dienstbaarheid'. Voor ieder die aan deze universiteit verbonden is is dat bescheiden makende, maar wel duidelijke taal. 35

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

VU-Magazine | 516 Pagina's

VU Magazine 1974 - pagina 465

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

VU-Magazine | 516 Pagina's