GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aanraking met groen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanraking met groen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het Jaarboekje voor de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, jaargang 19, 1874, schreeft Gispen een belangrijk opstel onder den titel: „God in de Geschiedenis. Iets over de kerkelijke afscheiding in Nederland sedert 1834".
Aldaar werd o.m. het opkomen van Mr Groen van Prinsterer ten gunste zijner vervolgde geloofsgenooten vriendelijk herdacht: „Ofschoon de wijzen en edelen zich in Nederland van de afscheiding onthielden, waren er toch, die het goed recht der afgescheidenen tegen hunne vervolgers verdedigden. En onder dezen moet de nu tweo-en-zeventigjarige christen-staatsman Groen van Prinsteren, in de eerste plaats genoemd worden. In den lijd, toen Regeering en rechtbank, in gemeenschap met het janhagel, hen verdrukten, trad hij openlijk als hun verdediger op, en toetste de maatregelen tegen de afgescheidenen genomen, aan het staatsrecht. Zijn pleidooi viel geheel in het voordeel der afgescheidenen uit. Hij schroomde niet te zeggen dat, die men nu separatisten, afgescheidenen, farizeën noemde, de Gereformeerden bij uitnemendheid waren, en niet beschouwd mochten worden als een nieuwe secte, van welke men nog niet wist wat zij wilde, maar leden waren en bleven van de Gereformeerde gezindheid, aan wie bij de Grondwet de vrije uitoefening van hun godsdienst verzekerd was. Zij hadden zich ja van het kerkgenootschap afgescheiden, maar om bij de kerk te blijven! De rechtstheorie van dezen geleerden en scherpzinnigen christen heeft hem echter belet om bij de afgescheidenen zich te voegen. De Kerk in het kerkgenootschap heeft zijne liefde; de kerk buiten het genootschap slechts zijne sympathie."
In zijn Nederlandsche Gedachten van 22 December 1873 nam Groen bovenstaande woorden van Gispen over, met als onderschrift deze rectificatie: „De reden waarom ik mij bij de Afgescheidenen niet gevoegd heb, lag niet in de rechtstheorie van een geleerde , maar in het pligtbesef van een lid der Gereformeerde Kerk. Ik was van oordeel en ben het nog, dat, door het vragen om authorisatie, het beginsel en de kracht der opwekking, tot onberekenbaar nadeel voor Land en Kerk, miskend en grootendeels verspeeld werd". Hieraan voegt Groen dan voorts nog eenige opmerkingen toe, ontleend aan een brief van Wormser uit 1844, ten bewijze, dat de afscheiding in een fuik was geloopen.
Op deze terechtwijzing kon Gispen moeilijk zwijgen. Daarom schreef hij in de B a z u i n een nader artikel over dit vragen van autorisatie: „Ik wil niet ontkennen, dat het mij eensdeels aangenaam was, dat een man als de heer Groen mijn opstel der vermelding waardig keurde. Ik vind daarin een nieuw bewijs van den christelijken adel, waardoor hij zich altijd, in de beoordeeling der Afscheiding en der Afgescheidenen, van zoo valen, die in elk opzicht beneden hem staan, vooral van de tot zijn kerkgenootschap behoorende rechtzinnige partij, onderscheiden heeft. Maar evenmin wil ik het ontveinzen dat de terechtwijzing, en vooral het aanvoeren van W o r m s e r tegen de Afgescheidenen, mij, en ik geloof duizenden met mij, hoogst pijnlijk heeft aangedaan. Een geheele jaargang van het Kerkelijk en Confessioneel Weekblad, vol polemiek tegen de Christelijke Gereformeerde Kerk, betekent voor mij niet zoo veel als een paar woorden van den heer G r o e n . — Wij dragen den heer G r o e n ongeveinsde hoogachting toe, en zullen nooit vergeten dat hij een groot deel van den smaad, om des geloofswille, met ons gedragen heeft, en dat zijn pleitmemorie voor de Afgescheidenen in 1837, tusschen hem en den Vorst „verkoeling te weeg bracht". Aan onze kinderen vertellen we het en onzen catechisanten leeren we het. Wekelijks worden, in Wek s t e m en B a z u i n, de denkbeelden van den heer G r O' e n gepopulariseerd en verbreid, en bij elke verkiezing voor het parlement is zijn woord de leus onzer kiezers. Gewetenshalve steunen en stemmen wij overal de antirevolutionere candidaten . Telkens met hen teleurgesteld, waar het de levenskwesties van ons volk en van het Christendom geldt, laten we ons toch telkens weer voor hen naar de stembus leiden, en spreken we van hen als van „onze mannen", en van candidaten onzer richting. En al begrijpen de verstandigen onder ons zeer wel, dat we van „onze mannen" en van de „candidaten onzer richting", waar het onze kerkelijke belangen geldt, erger dan niets te wachten hebben, toch zoeken we, om des gewetens wil, vooralsnog geen steun bij het radicalisme, niettegenstaande, uit een politiek oogpunt, onze kerkelijke belangen daar waarschijnlijk door gebaat zouden worden."
Op de laatste bladzijde zijner Nederlandsche Gedachten van 10 Februari 1874 antwoordde Groen aan Gispen alvast inderhaast: „Wat hem ongevallig is te moeten schrijven, zal casu quo, ook later, het gevolg enkel van gebiedend pligtbesef zijn. Zonder uitstel, begroet ik, met warmen dank, eene sympathie, waardoor ook minder zachtzinnige kritiek dubbel zou worden vergoed". In het volgend nummer (17 Februari) schreef Groen niet langer de mededeeling te willen uitstellen van den broederlijken handdruk dien hij in De Bazuin van Ds Gispen ontving. Hij drukt dan diens artikel at, en schrijft er het volgende onder: „De goedkeuring van geloofsgenooten in de Hervormde Kerk buiten, het Kerkgenootschap , stel ik op hoogen prijs. — Ten allen tijde bleef ik getrouw aan de mij zeer- ten kwade geduide en inderdaad ook afdoende distinctie in do eerste zinsnêe der pleitmemorie van 1837. — Tusschen de Hervormde of Gereformeerde Kerk en het Kerkgenootschap in 1816 gesticht. — Als mede-oprigter en voorzitter der Vereeniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs, was mijn streven naar voortdurende samenwerking openbaar. — Ook in de Nederlandsche Gedachten van 1869 en daarna is do opheffing van caesarpapistische organisatie der Gereformeerde Kerk een mijner telkens herhaalde wenschen geweest." Is deze gedachtenwisseling tusschen Groen van Prinsterer en Gispen reeds lezenswaard, niet minder belangrijk zijn twee brieven door Gispen aan Groen geschreven. We drukken ze hier woordelijk af.

Zwolle, 23 December 1875.

 HoogEdelGestrenge Heer,

Namens de Commissie der bijzondere school van Christelijk Nationaal Schoolonderwijs ben ik zoo vrij U nevensgaande circulaire, door ons, in der tijd, onder onze stadgenooten verspreid, toe te zenden. Op den 6e Januari aanst.(aande) zal het vijf-en-twintig jaar geleden zijn, dat onze school is geopend, welke gebeurtenis we, met de kinderen, in het openbaar denken te vieren. Vijf en twintig jaar van zorg, inspanning en geldelijke opoffering; maar ook vijf-en-twintig jaar van zorgende, uitreddende en ondersteunende liefde Gods! In vele opzichten hebben we eene bloeiende school, met een uitstekenden Hoofdonderwijzer, den heer Wijnbeek. Drie hulponderwijzers staan hem ter zijde, maar wat zijn deze onder p.m. 400 kinderen? Onderscheidene malen hebben we dan ook beproefd nog een hulponderwijzer te verkrijgen, maar tot nog toe, niettegenstaande de toezegging van f500 zalaris, slechts ééne aanvrage om „inlichtingen". De openbare school, met haar hooge tractementen, kleine klassen en veel vrijen tijd, slokt alles op. En wat is dan nog dikwerf het hulppersoneel op onze scholen! Wat vooral met 'toog op 't Christelijke beginsel, en hunne persoonlijke toewijding aan den Heer!
Verleden jaar is' 't tekort door de vrienden te Zwolle gedekt, maar dit jaar, vooral als we er in slagen oin een vierden hulponderwijzer te krijgen, zal 't tekort nog aanzienlijker zijn. En toch kunnen we niet anders, zal de school in de plaatsche behoefte duurzaam voorzien, en den goeden naam bij 't publiek behouden, dien zij tot nog toe heeft.
De zorgen der commissie èn voor het finantiëel èn voor de werkkracht in de school worden steeds grooter, en de belangstelling vermeerderd, over 't algemeen, niet; zoodat de zorg wel eens in bezorgdheid dreigt te ontaarden. Maar onze hoop is op den Heere, die tot hier toe hielp en machtig is om uit den tegenwoordiger nood te redden.
Geve de Heer U voortdurend kracht om Hem, ook in de zaak van het Christelijk onderwijs te dienen, en zij Hij, altijd meer, de steun van Uwe ouderdom, de blijdschap en sterkte van Uw hart!

Met verschuldigde hoogachting,
HoogEdelGestrenge Heer, U UEds Gestr. Dwd.,
(w.g.) W. H. GISPEN, Voorzitter der Schoolcommissie.

Dat Groen zich niet onbetuigd liet, blijkt uit den volgenden brief:

Zwolle, 11 Januari 1876.

HoogEdelGestrenge Heer,

Namens de Commissie der Christelijke school te Zwolle betuig ik U onzer aller hartelijken dank, voor de verrassende feestgave, waarmede gij ons hebt verkwikt, en een groot deel onzer zorgen voor dit jaar, hebt weggenomen.
Op Zondag 2 Januari heb ik een toepasselijk woord tot de gemeente gesproken, naar Jacobus 5:11a: „Ziet, wij houden hen gelukzalig die verdragen". Bij die gelegenheid is er eene collecte gehouden voor de school, die ruim f128 heeft opgebracht. Eenige dames hebben zich belast met de tractatie van de kinderen en zijn daarin uitnemend geslaagd, terwijl de heer van Dijk (ie toespraak van den heer Wijnbeek gratis heeft gedrukt en verspreidt onder de kinderen en de vrienden te Zwolle.
Zoo heeft de Heere geholpen en ons en onze kinderen een feestdag geschonken. De belangstelling .in de school was dien dag groot. Wij hopen, dat de feestviering velen dienen zal om de school voortdurend in het gebed te gedenken.
Ik heb het genoegen U hiernevens namens den heer Wijnbeek, een exemplaar zijner toespraak aan te bieden.
Voorts zij U en Mevrouw Groen in den nieuwen jaarkring, alles toegewenscht, wat in de nabijheid van den Heer voor den Christen te genieten is. Voor U, gelijk als voor allen, die de Heer tot iets groots geroepen heeft, geldt het: rust elders. Zij het ook dit jaar Uwe ervaring, dat Hij den moeden kracht geeft, en de sterkte vermenigvuldigt, dien die geene kracht heeft.
Ook mij smart de verdeeldheid onder de broeders. Vooral de oprichting van de Vereeniging Gereformeerd Schoolonderwijs heeft mij zeer gedaan, en ik betreur ze, zoowel om Uwentwil als ter wille van de schoolzaak in 't algemeen. We staan echter machteloos tegenover zulke verschijnselen, en kunnen ons slechts onthouden. Naar mijne meening is het kerkelijk verschil ook hier de diepste grond der scheuring op schoolgebied. Velen onder ons (gescheidenen) hebben ook gemeend, dat Dr Kuyper dichter bij ons stond dan inderdaad het geval was, en in plaats van eigen kortzichtigheid te belijden beschuldigen zij hem van onstandvastigheid en tegen U durf ik 't wel belijden, dat het gezochte en het ultra gereformeerde, het dogmatisme van don rijk begaafden broeder Kuyper, mij dikwerf tegen de borst stuit. Ik geloof niet, dat in de gereformeerde dogmatiek de genezing van onze krankheden te vinden is. Een krachtig, helder, evangelisch geloof, een zuivere Schriftverklaring, een ongeveinsd en ongekunsteld Christelijk leven, een leven Tan waarachtige toewijding aan den Heer, dat hebben we, geloof ik, noodig, bij de dankbare waardeering, van wat onze vaderen geweest zijn voor hun tijd en de omstandigheden, waarin zij verkeerden. Te Zwolle genieten wij het in onze dagen zeldzame voorrecht van elkander te verdragen, en op Christelijk gebied samen te werken, en, dat is mij dikwerf een troost tegenover veel, dat ontmoedigt. "Wat wij, bij het vele goede, noodig hebben, is de zegen van boven, de gaven en krachten van den Heiligen Geest. Maar 't schijnt, dat het nog donkerder zal moeten worden, vooral op schoolgebied. Of, bij eventuëele herziening der Schoolwet, het hoofdbeginsel dier wet in ons belang, veranderd zal worden, en de pogingen onzer vrienden in de Kamer slagen zullen, is eene vraag, die bij mij en velen groote bezorgdheid verwekt. Naar den mensch gesproken, zeg ik: 't kan niet geschieden. Maar de Heere regeert.
De Heere zij U nabij. Gelief mijne nederige broedergroet aan te nemen en geloof mij

U.U.E.G. Dienstwillige dienaar,
(w.g.) W. H. GISPEN.

Dat Gispen zich over zijn leedgevoel bij de oprichting van Gereformeerd Schoolonderwijs van lieverlee heenzette, blijkt wel hieruit, dat hij op 1 October 1879 in de Plantagekerk te Amsterdam voor de Hulpvereeniging als spreker optrad.
En wat het ultra-gereformeerde dogmatisme van Kuyper betreft, boude men in het oog, dat diens ziel toen nog niet eens overgezet was naar de beslistheid van de besliste en doortastende religie onzer vaderen. Eerst te Nice in het jaar zijner ballingschap ging hij met beslistheid over. En terwijl hij nu met strenger kennis van beginsel terugkwam, richtte hij, 7 December 1877, De Heraut op, waaraan voor de rubriek „Zondagsschool" welwillend medewerking werd toegezegd door... Ds W. H. Gispen te Zwolle. Zie: Striktgenomen , blz. 140 en Bedoeld noch gezegd, blz. 26.

RULLMANN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Aanraking met groen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's