GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voedselvernietiging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voedselvernietiging.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I

De beschouwing, welke ik aan bovenstaand onderwerp heb gewijd in De Reformatie van 2 December 1932, heeft mij enkele brieven bezorgd van lezers uit de omgeving van 's-Gravenhage en ook aan de redactie van De Vrije Westfries aanleiding gegeven tot een driestar in haar nummer van 6 December 1932. Omdat deze stukken (het eene meer, het andere minder) den indruk vestigen niet uitsluitend de persoonlijke inzichten der schrijvers te vertolken, kwam het mij beter VOOT niet met een particulier antwoord aan de schrijvers te volstaan, doch hier enkele nadere opmerkingen te maken.
Vooraf wil ik waardeering uitspreken voor den ernst, welke in alle evenbedoelde stukken naar voren komt; het geven van een repliek wordt daardoor tot een aangename taak gemaakt. Aldus kunnen wij trachten opbouwend werk te doen, hetwelk beteekënis kan hebben voor de t o e k o m s t . Dit laatste is uitsluitend het doel geweest van mijn beschouwingen, zoowel van die omtrent het bovengenoemde onderwerp, als die omtrent staking e.a.

* * *

De door mij ontvangen brieven hebben dezen trek gemeen, dat zij uitgaan van de veronderstelling, dat ik te weinig op de hoogte zou zijn van de plaatselijke en bedrijfs-toestanden, daardoor de moeilijkheden te weinig zou hebben gepeild en daardoor weer gekomen zou zijn tot een onjuiste oordeelvelling. Laat ik ter weerlegging van dit bezwaar mogen verzekeren, dat ik niet ben afgegaan op krantenberichten, doch dat mijn oordeel gegrond was op inlichtingen van menschen, welke ik, kennende hun verleden en tegenwoordige positie, volkomen bevoegd mocht achten tot het verstrekken van inlichtingen. Enkele van die personen ken ik van zeer nabij; ik kan hun karakter beoordeelen en kan daardoor ook de waarde van hun uitspraken naar behooren schatten. Die inlichtingen zijn bovendien niet door mij ingewonnen ten behoeve van mijn bovengenoemd Reformatie-artikel, doch waren mij, geheel los daarvan, lang daarvoor gegeven. Zij zijn gegeven en door mij ontvangen, los van eenige tendenz, welke met een publicatie verband zou kunnen houden. De lezers mogen zich ervan verzekerd houden, dat ik den ernst van een publicatie, als bovenbedoeld, terdege voel en mij niet tot schrijven verantwoord zou achten, indien ik niet zelf de overtuiging bezat, dat ik meer dan een indruk, door kranten-artikelen gewekt, mocht verwerken.

* * *

Natuurlijk was het ook mij bekend, dat de cultuur van onderscheidene artikelen, wier vernietiging door mij werd bedoeld, sinds jaren op export was ingericht. Ook was mij bekend, dat de invoer-beperkingen, allerwege, van die artikelen in ons land voorraden deden ontstaan, welke niet meer op de gewone wijze en langs de gewone wegen konden worden verkocht. En hiermede ben ik aanstonds gekomen tot het hoofdmotief van een der brieven; waarin gezegd wordt: „Onze bedrijven zijn geheel op het veiling-systeem ingericht", in verband waarmede gewezen wordt op de moeilijkheden en de kosten van de verandering der bedrijven, welke verandering noodig zou zijn, indien men meer direct- contact zocht met de consumenten in de nabije steden. Het komt mij VOOT, dat hier de briefschrijvers zichzelf op het doode punt plaatsen. Het was juist mijn grief, dat men zich teveel vasthecht aan het systeem, dat nu jarenlang bestaat, en dat men bij de totaal gewijzigde omstandigheden het niet met een geheel andere werkmanier heeft geprobeerd. De sluiting der grenzen is voorzeker een heel ernstig ding. We zullen het wel allen eens zijn met Dr Colijn (e. a.) als hij niet ophoudt nadruk' er op te leggen, dat terugkeer op dien weg hoofdvoorwaarde is voor herstel-mogelijkheid. Voor vele ondernemingen is met die grenzen-sluiting nagenoeg elke bestaansmogelijkheid ontnomen. Die kapitalen dreigen voorgoed vernietigd te worden. Maar is hier in den land- en tuinbouw een aanpassing, geheel of gedeeltelijk, ook uitgesloten? Moet nu persé het veilen, veilen en nog eens weer, maar ook niets anders dan het veilen mogelijk geacht worden? Juist dit vasthouden aan regelingen, welke blijken niet meer aan te passen aan de huidige toestanden, is een groot gevaar, ook op economisch terrein. (De Engelsche industrieën zijn een sprekend voorbeeld van achterlijkheid welke ontstaat door het zich niet genoegzaam willen schikken.) Het is ook in strijd met den ondernemingsgeest, welke toch ons volk steeds hééft gekenmerkt, en waardoor ons volk, (vanzelfsprekend onder het steeds geldende voorbehoud, dat zonder den zegen Gods niets kan gedijen), tot welvaart gekomen is. Wat zou b.v. overgebleven zijn van onze visschersvloot, wanneer niet bijtijds (volgens sommigen nog wel wat te laat) was ingegrepen door de verandering van de zeilloggers in motorloggers? Ik noem met opzet dit voorbeeld, omdat het ons brengt in een kringvan ondernemers, welke ook niet steeds over groote kapitalen de beschikking had, maar ondanks alle bezwaren heeft ingezien, dat door het star vasthouden aan wat oneconomisch bleek, onherstelbare schade zou zijn veroorzaakt. Er is, om een ander voorbeeld te noemen, een „tramweg"-maatschappij in ons land, welke nagenoeg geen trams, maar autobussen gebruikt, voor dezelfde vervoers-eischen als vroeger bestonden; en deze maatschappij floreert. Had die ook maar moeten vasthouden aan bet wèl „ingericht" zijn op het oude, en dus (?) niet ingericht op het nieuwe, d.i. het bestaande? Het kostenvraagstuk is daarom in deze dingen niet beslissend. Vanzelfsprekend reeds niet, omdat de aanschaffingskosten van de materialen, welke men zou behoeven om van de eigen woonplaats te gaan naar de nabije groote steden, niet zulke heel groote kapitalen vereischen en voor de overwinning dier moeilijkheden toch wel naar een oplossing had kunnen worden gestreefd. Doch is er van zulk streven zelfs wel sprake geweest? Ik meen van niet; en — de briefschrijvers bevestigen dat, wanneer zij wijzen op de verplichtingen tot veilen. Ja, juist, daartegen ging het immers ook in mijn artikel. Tegen het opleggen èn tegen het zich voegen naar zulk een dwang — onder de gegeven omstandigheden. Daarom is dan, ook zelfs van het standpunt der schrijvers, hun bezwaar geen afdoend argument, nu zij niet eens stellen, dat zulk een poging tot verandering van verkoopsmethode met eenige hardnekkigheid wel zou ondernomen, maar niet geslaagd zijn. Eerst wanneer aangetoond kon worden, dat op dit en mogelijk nog wel meer punten het uiterste was beproefd, eerst dan zou met reden gesteld kunnen worden, dat onze tuinders en boeren in de volstrekte onmogelijkheid verkeerden om hun producten tot hun bestemming te brengen.

* * *

Men heeft mij verder gewezen op het gebrek aan kooplust, waardoor de afzet onmogelijk en daardoor eenigszins loonende prijzen onmogelijk werden. Maar de briefschrijvers verbinden zich wéér aan hun ervaringen in het veilingsysteem. Zij stellen, dat de handelaren die op de veilingen koopen, zeer weinig afnemen. Doch is dit niet gereedelijk te verklaren uit de beperking van den afzet, welke gevolg moest zijn van de prijzen, welke zij de consumenten lieten en nog laten betalen? Nu was het juist een van de hoofdgedachten van mijn bestreden beschouwing, dat de boeren niet voldoende profiteeren van de koopkracht, welke de consumenten toch nog bezitten. Indien men dus, desnoods met voorbijgaan van de handelaren, met veel grootere hoeveelheden, maar dan ook tegen gereduceerde prijzen tot de consumenten gekomen was, dan zou hiervan het gevolg tweeërlei geweest zijn, n.l. ten eerste: de boeren en tuinders zouden, ondanks de omstandigheid, dat de prijzen, waartegen zij dan zouden verkoopen, lager waren dan die, welke de handelaren vragen, door hun grooteren afzet een grooter totaalbedrag hebben kunnen incasseeren dan nu het geval geweest is, en ten tweede: veel consumenten, die bij de door de handelaren nu verlangde hooge prijzen weinig, misschien in het geheel niet kunnen koopen, zouden voor eenzelfde bedrag een grootere hoeveelheid van onze kostelijke groenten enz. hebben kunnen verkrijgen.
Laat ik hier een voorbeeld mogen inlasschen. Stel: er zijn te verkoopen 1000 eenheden van een product, waarvan bij de hooge handelarenprijzen de consumenten er slechts 100 afnemen. Stel dien prijs op f1 per eenheid, dan wordt door de consumenten in totaal opgebracht f 100. Hoeveel hiervan blijft in de kassen der handelaren en hoe weinig de boeren zelf ontvangen, zal ik hier niet uitrekenen ; duidelijk is, dat de boeren een betrekkelijk gering deel van het door de consumenten betaalde bedrag ontvangen. Aannemende, dat de consumenten niet meer dan de evenbedoelde f 100 zullen besteden, dan zou door de veranderde verkoopmethode die f 100 totaal ontvangen worden door de boeren. Vanzelfsprekend gaan hier nu kosten af. Doch die „kosten" beteekenen ook weer, voor een groot deel, inkomsten voor de plattelandsbevolking en ook hierdoor zal, indirect, de boerenstand worden gesteund. — Ook zie ik niet voorbij, dat door het verdringen van de handelaren een nieuw vraagstuk van hun werkeloosheid ontstaat, doch hun zelfhandhaving mag geen reden zijn oiii niet de noodzaak der voedselvernietiging met alle middelen te bestrijden.
Nu moet natuurlijk onbeantwoord blijven de vraag, hoeveel de consumenten, van de 1000 eenheden bovenbedoeld, meer dan de 100 eenheden, welke nu worden gekocht van de handelaren, zouden afnemen van de boeren, wanneer deze met hun lagere prijsaanbiedingen zouden komen. Hoeveel de prijs zou kunnen inzakken, is evenmin te benaderen. Hoofdzaak moet blijven, dat van de f 100, welke door de consumenten kunnen worden uitgegeven, door beide partijen, boeren èn consumenten, het hoogst mogelijke nut wordt bereikt. En wanneer in vele consumenten-gezinnen, waar thans nood heerscht, en van de meest noodzakelijke levensbehoeften slechts een karig kwantum, van vele niets kan worden verkregen, dan meer zou kunnen worden genuttigd, dan voelt men toch, dat door zult een veranderde verkoopsmethode een heel groot volksbelang wordt gediend. Voorts mag niet worden vergeten de les der ervaring, dat net verbruik dikwijls kan worden gestimuleerd; dat verplaatsing in de geld-besteding veelal mogelijk is; dat, van wat nu voor andere dingen wordt uitgegeven, weer kan worden aangetrokken voor deze artikelen, zoodat de consumenten misschien méér dan de boven gestelde som van f 100 gaan uitgeven voor de groenten enz. Zulke verplaatsingen ziet men meer. Men ziet ze ook meestal samengaan (en hierin verschil ik van gevoelen met een der brief-schrijvers) met de verlaging der prijzen. De hooge prijzen schrikken de menschen af; ze worden, zou men kunnen zeggen, moedeloos en besteden hun koopkracht aan andere dingen.

* * *

Doch, indien ook dan nóg niet alle voorraden zouden kunnen worden verkocht, dan treedt in, wat ik zou willen noemen, de natuurlijke orde der dingen, n.l. dat de producten te niet gaan door zelfvernietiging. Men verstaat wel wat ik hiermede bedoel: het bederf der goederen, waardoor zij voor de consumenten ongeschikt worden. Dan móéten die goederen worden weggeworpen en ook hierbij zal het hart dikwijls schreien, doch dan is de mensch, en vooral de Christen verantwoord, omdat hij zichzelf mag verzekeren, dat hij zijn uiterste krachten heeft ingespannen.

's Gr. A. SCHILDER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Voedselvernietiging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's