GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

REVEIL EN ROMANTIEK 1

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

De onderzoeker naar de romantische geaardheid van het Nederlandse Protestantse Réveil ziet zich geplaatst voor een uit wetenschappelijk oogpunt onaanvaardbare taak: de vergelijking van twee verschijnselen die op zichzelf niet duidelijk te bepalen zijn.

Wat te doen met begrippen als de Romantiek en het Réveil, die eerder statische, homogene monolieten suggereren dan veranderlijke, soms in zichzelf verdeelde bewegingen? Levende organismen, of het nu stromingen zijn of de individuen die er deel aan hebben, laten zich niet in formules vangen. Wij kunnen slechts uitgangspunten vaststellen en van daaruit trachten hun wezen te benaderen.

Allereerst, wat de Romantiek aangaat, hierover bestaat een veelheid van omschrijvingen, definities, zingevingen, opvattingen, kenmerken e.d., die het zicht op de essentie ervan eerder vervagen dan verduidelijken. 2

Er zal hier geen sprake zijn van het populaire woordgebruik dat romantiek zoekt in een etentje van prille verliefden bij kaarslicht, gevolgd door een maanbeschenen strandwandeling. Dat is de 'romantiek' der Bouquet-reeks, die men - evenals het daarvan afgeleide adjectief 'romantisch' - het beste met een kleine letter kan schrijven. Dat geldt ook voor de zeer verbreide opvatting, dat alles wat onrealistisch, overdreven en pathetisch aandoet, romantisch zou zijn.

Romantiek met een hoofdletter duidt op een cultuurhistorische stroming, die in Europa gedurende de periode ± 1770 - ± 1840 in verschillende landen, op verschillende tijdstippen en op verschillende wijzen zich heeft gemanifesteerd.

Hier doet zich een nieuwe moeilijkheid voor: die der periodisering, dat onvermijdelijke maar altijd aanvechtbare hulpmiddel bij de ordening van

historische feiten. De Engelse romanschrijver William Plomer maakt daarover in zijn autobiografie de volgende opmerking: 'Epochs are not quite like plays, on which a curtain rises and falls: they overlap, they are untidy round the edges.' 3 Behalve de moeilijkheid met die slordige randen is er nog die der naamgeving. Eenmaal aangegeven wat als een romantisch tijdvak kan worden beschouwd, moet men erop bedacht zijn, dat niet alles wat daarin is voorgevallen vanzelf ook romantisch is. De termen Romantiek en romantisch moeten worden voorbehouden aan datgene, wat dit naar het wezen is.

Hoe kan men het wezen der Romantiek vaststellen of herkennen? Een oude machtspreuk leert, dat de Romantiek een reactie is geweest op de Verlichting, maar zelden hoort men over hun gedeeltelijke gelijktijdigheid. De Verlichting immers was op haar hoogtepunt, toen zij de beginnende Romantiek naast zich kreeg, en deze won geleidelijk aan invloed ten koste van haar voorgangster. Uit deze gelijktijdigheid ontstonden uiteraard vermengingen zowel van individuele als van collectieve aard, die de bruikbaarheid van deze formule al dadelijk relativeren. Maar het grootste bezwaar is wel, dat geen directe uitspraken over beide stromingen worden gedaan, maar de een uit de ander wordt verklaard, waarbij men niet zonder meer mag aannemen, dat wat niet tot de Verlichting behoort automatisch romantisch moet zijn en omgekeerd.

Een directere benadering van het wezen der Romantiek, gekoppeld aan dat der Verlichting, biedt een ander beproefd didactisch hulpmiddel: in de Verlichting heerst het Verstand, in de Romantiek het Gevoel. Daar een sterveling noch een tijdperk echter uitsluitend door verstand of gevoel kan worden beheerst, zou men deze formule als volgt kunnen bijstellen: in de Verlichting ligt het hoofdaccent op het verstand en het verstandige voelen, in de Romantiek op het gevoel en het gevoelsmatige denken. Het blijft echter bezwaarlijk gevoel en verstand duidelijk te isoleren, wanneer zij apart (of in vereniging) verbindingen aangaan met verschijnselen van maatschappelijke, politieke, theologische of artistieke aard.

Steun hierbij kunnen de psychologische - menskundige, zei men vroeger - waarnemingen geven over de verstands-en de gevoelsmens, d.w.z. het individu in wie het verstand of gevoel een dominerende rol speelt. Zo vindt men in allerlei variaties de verstandsmens afgeschilderd als de nuchtere, bedachtzame practicus, gematigd en consequent, geheel levende

in het hier en nu. De gevoelsmens daarentegen kan zich gedragen als de onafhankelijke idealist, spontaan, onberekenbaar en daarbij gemakkelijk in uitersten vervallend. Hij is de romanticus, die de werkelijkheid ontvlucht, hetzij in dromen over betere tijden in verleden en toekomst of over verre ideale landstreken, hetzij in bovennatuurlijke, veelal mystieke, religieuze bespiegelingen. Men kan zich afvragen, of romantiek niet eerder een psychologisch dan een cultuur-historisch verschijnsel is.

Dit wankele samenstel van theoretische en praktische uitspraken is het enige dat de onderzoeker ten dienste staat, die de essentie van de Romantiek wil benaderen en deze gaat toetsen aan een verschijnsel als het Nederlandse Protestantse Réveil. In dit geval wordt zijn taak nog bemoeilijkt door het feit, dat deze geestelijke beweging - met wortels zowel in het Piëtisme als in het Methodisme - minder eenheid blijkt te bezitten dan doorgaans wordt aangenomen.

Hier zullen drie historiografen van het Réveil kort worden besproken, bij wie het opvallend is, dat zij allen spreken over zijn romantische karakter, maar op verschillende gronden.

De oudste historiograaf van het Réveil is Allard Pierson (1831-1896) geweest, die in 1888 zijn boek Oudere Tijdgenooten uitgaf, een verzameling artikelen over figuren uit het Réveil, van 1872 af in De Gids verschenen. 4 Voor de historicus is het enige nadeel van dit nobele,

verschenen. 4 Voor de historicus is het enige nadeel van dit nobele, diepzinnige boek, dat het door zijn vorm van capita selecta geen chronologisch samenhangend beeld van het Réveil biedt. Hoewel Pierson grote bewondering had voor ds. O.G. Heldring, met wie hij volgens zijn zeggen 'soms dagelijks verkeerd' heeft 5 en wiens werkzaamheid van 1840 tot 1850 hij als de bloeitijd van het Réveil beschouwde, ging duidelijk zijn voorkeur uit naar de 'innerlijke bevinding of het esthetisch-godsdienstig gevoel' 6 van het vroege Réveil. Daarvan kende hij de sfeer uit de Réunions, die hij van jongsaf aan had bijgewoond in zijn ouderlijk huis, alsook uit de dagboeken van Willem de Clercq, door hem in de jaren 1870-1873 (zeer gedeeltelijk) uitgegeven. Over de samenhang van het Réveil met de Romantiek had hij de volgende mening: 'Het Réveil is de romantische school van Duitschland in het Nederlandsch Protestantsch overgezet. Zij beoogde, hier gelijk in Duitschland, herleving van Kristelijke opvatting van wereld en leven, gelijk men haar, met zeker belangrijk voorbehoud, in de Middeleeuwen 7 op het schoonst verwezenlijkt

achtte.' 8 Hij doelde hiermee vooral op een lijn die z.i. van St. Franciscus naar het Réveil loopt: die van innige vroomheid gepaard aan praktische naastenliefde. Op deze visie afgaande, kan men concluderen, dat Pierson het Réveil als een homogene romantische beweging beschouwde.

Daar hij echter duidelijk alleen de periode 1840-1850 met Heldring voor ogen had en niet de gehele beweging, is niet na te gaan, of hij daarin behalve homogeniteit ook een lineaire ontwikkeling onderkende.

In 1934 schreef dr. O. Noordenbos een hoofdstuk getiteld 'Romantiek en Réveil' voor J. Romeins beschavingsgeschiedenis: De Lage Landen bij de zee. 9 De auteur, een vrijdenker, die o.a. over het atheïsme had gepubliceerd, gaf daarin van het Réveil een even sympathiek als juist beeld. Als enige bron beschikte hij destijds over Piersons Oudere Tijdgenooten, maar hij had er een eigen visie op: 'De Romantiek heeft ten onzent in het Réveil, ofschoon de naam uitheemschen invloed blijft verraden, een nationaal cachet gekregen; het is innig, oprecht en hartstochtelijk, wat niet gezegd kan worden van de romantische litteratuur dier dagen. Romantisch zijn het aankweken van de ontvankelijkheid, het gemeenschappelijk genieten van de dingen des geestes, de exaltatie, de gevoeligheid, de vriendschappen. Dit heeft het wel gemeen met de gelijktijdige Duitsche romantische litteratuur. Men kende deze in de kringen van het Réveil echter nauwelijks. (...) De Middeleeuwen idealiseerend, katholizeerend was deze Romantiek niet.' 10

In 1956 behandelde Noordenbos de relatie Réveil-Romantiek opnieuw in de Algemene Geschiedenis der Nederlanden 11 als volgt: 'In scherpe tegenstelling tot de omringende landen, waar in wijsbegeerte, letteren, kunst, godsdienst en levenstrant in het algemeen de romantische wind hevig was opgestoken, was hier bij de bevrijding [uit de Franse overheersing] het sterkste sentiment een terugverlangen naar het laat achttiende-eeuwse ideaal. (...) De Romantiek heeft in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw maar op één wijze waarachtig gebloeid en dat was op het grensgebied van godsdienst en poëzie, vanwaar het gevecht werd geleverd tegen het rationalisme en sentimentalisme van de achttiende eeuw. Hier leefde alles wat Romantiek eigen was, het hevige gevoelsleven, het verlangen naar een verleden, dat ver vóór het bestreden achttiende-eeuwse verlichtingsideaal lag, de verering van het oorspronkelijke genie, van het geloof boven de filosofie, van alles wat

bezielde en ophief boven het vlak van de ratio. Het Nederlandse Réveil heeft dit alles vertoond, het sterkst in de man die men de vader van deze godsdienstige opleving heeft genoemd (...) Mr. Willem Bilderdijk.

(...) Het Réveil was het godsdienstig correlaat van de romantische reactie op de verlichting en greep op het oude Calvinisme terug, maar geladen nu met een sterk gevoelselement.' 12 Noordenbos bespeurde in de geschiedenis van het Réveil een duidelijke ontwikkelingsgang: 'Het Réveil vormt in den beginne een conventikel, een secte, in de latere jaren is het de aanvang van de wordende antirevolutionaire partij, is het principieel, staatkundig, strijdvaardig; het getuigt minder, maar argumenteert meer.

Dit begint ongeveer met den dood van Willem de Clercq in 1844 (...). Het Réveil ging [daarna] en sedert de 'Christelijke vrienden', die hun orgaan hadden in de 'Vereeniging Christelijke Stemmen', van 1845 af geregeld bijeenkwamen, in de richting van een politieke partij. De sociale actie van Ds. O.G. Heldring, die ook het initiatief genomen had tot de geregelde bijeenkomsten, heeft hier haar oorsprong.' 33 Een ontwikkeling dus, maar of daarbij het romantische karakter al dan niet bewaard is gebleven, daarover laat Noordenbos zich niet uit.

In 1936 publiceerde M.E. Kluit de eerste druk van haar standaardwerk over het Réveil in Nederland, " waarvan in 1970 een tweede herziene druk verscheen. 13 Het boek beoogde voor het eerst een doorlopende geschiedenis van de beweging te zijn. Anders dan de Oudere Tijdgenooten van de wijsgerig en theologisch geschoolde Pierson, is Het Réveil in Nederland 1812-1854 van de historica Kluit, achterkleindochter van Willem de Clercq, vooral feitelijk ingesteld. 16 Zo wordt een begrip als Romantiek niet duidelijk door haar toegelicht. Aan het begin van de tweede druk stelt dr. Kluit slechts: 'Het Réveil ontstond als reactie op het Rationalisme, maar tegelijkertijd had het ook in de rationalistische bodem zijn wortels, terwijl het anderzijds tijdsgebonden was aan de Romantiek.' 17 Iedere keer dat verder de term romantisch valt, is het in

de oppervlakkige pejoratieve zin van onrealistisch, overdreven, pathetisch. Deze veroordeling geldt de eerste periode van het Réveil, die onder de invloed stond van Bilderdijk en zijn leerling Da Costa, de tijd vóór 1830. Zij zegt daarover: 'Het geloof was dikwijls sterk romantisch getint, wat zich uitte in chiliastische en apocalyptische belangstelling.

Deze romantiek zou in een volgende periode verdwijnen. De praktijk van het Christendom, de doorwerking van het Réveil in kerk, staat en maatschappij nam de plaats van de romantiek in.'"' Romantiek wordt hier duidelijk beschouwd als een kinderziekte, die het Réveil moest doormaken om volwassen, d.w.z. praktisch te worden. De hoofdstukken over de periode na 1830 heten dan ook veelbetekenend: 'Het Réveil zoekt de praktijk' en 'Het Réveil vindt de praktijk', waarbij het volle licht op Kluits lievelingsfiguur Heldring komt te vallen. 19 Zij ziet in het Réveil een lineaire ontwikkelingsgang, die van kleinschalige tot grootschalige filantropie leidt. 20 De Romantiek als cultuurhistorisch verschijnsel wordt door M.E. Kluit op geen enkele wijze vermeld, laat staan in verband gebracht met het Réveil.

Een dergelijke opvatting over een één en ondeelbaar Réveil werd niet gedeeld door ds. E. Gewin, die in 1922 een artikel met de titel 'De Geest der Eeuw en de philanthropie' gepubliceerd had, 21 dat als volgt begint: 'De begrippen Réveil en philanthropie zijn voor velen verbonden. Wanneer men in het réveil enkel Heldring ziet, dan is die associatie van réveil met philanthropie begrijpelijk, maar met Heldring begint het réveil niet (...). Neen, philanthropische bemoeienis behoorde juist tot den 'geest der eeuw*, door Da Costa en andere réveilmannen bestreden, en het is duidelijk dat een beweging die reageert tegen den tijdgeest, niet als kenmerk zal dragen een kenmerk der gelaakte periode. Althans aanvankelijk niet.' 22 De filantropie, zo betoogt Gewin, was een product van de

achttiende-eeuwse Verlichting. Hij vervolgt: 'Men heeft van de eerste réveil-mannen gezegd dat zij over veel tobden maar over de maatschappelijke problemen niet.' Weken zij daarom af van de Christelijke leer?

'Sluit die eisch ook de eisch in van sociale actie? (...) De Evangeliën zelve spreken van zulk een actie niet. (...) Er moet, wat sociale actie betreft, nog op dit punt worden gewezen, dat het Christendom bij den eisch van naastenliefde meer speciaal aan individuen denkt die geholpen moeten worden. En waar de réveilmannen leefden met den Bijbel, daar is het niet onbegrijpelijk dat hun naastenliefde zich meer manifesteerde in hulp aan bepaalde personen dan in een zoeken naar oplossingen voor sociale problemen. De réveilmannen nu zochten heil niet in philanthropische actie maar in de opwekking tot bekeering.' 23 Ook leefde in het vroege Réveil grote weerstand tegen het typisch achttiende-eeuwse verschijnsel der genootschappen: daden van naastenliefde moesten een persoonlijke werkzaamheid, individuele toewijding zijn. In dat opzicht heeft de Réveilmens zich niet onbetuigd gelaten. Dan, in 1840, komt ds. Heldring als nieuweling in de kring. Hij is een man van 'practische wijsheid, een soms zonderling mengsel van een diep tot innerlijke zielsbehoeften doordringen' en anderzijds een man van 'slim overleg' en 'handig omgaan met menschen'. 24 Hoe afwijkend was deze: 'een practisch mensch uit het herderlijke leven' van Da Costa: 'een dichterlijke beschouwer uit zijn studeervertrek', 23 die tot dan toe de ziel van het Réveil was geweest. Gewin besluit zijn artikel met de woorden: 'Hogendorp, van Hall en de Clercq waren inmiddels overleden en indien men, zoals bij het Geneefsche réveil wordt gedaan, zou willen spreken van een eerste en tweede réveil - een onderscheiding die ik echter voor Holland niet duidelijk zie - dan kan gezegd worden, dat het eerste gedeelte van het réveil nu [± 1845] voorbij is.' 20

Anders dan ds. Gewin veronderstelde, is er m.i. wel degelijk aanleiding om in het Réveil twee verschillende periodes te onderscheiden. Eigenlijk constateren alle schrijvers, waarvan er hier enkele werden geciteerd, een verschil tussen het vroege en het latere Réveil, waarbij het optreden van ds. Heldring de overgang blijkt te markeren. Om in te zien, dat inderdaad een verandering had plaatsgevonden, hoeft men slechts te vergelijken: de intieme sfeer van de Réunions met de maatschappelijke sfeer van de vergaderingen der Christelijke vrienden; de persoonlijkheid van de introverte Willem de Clercq met die van de actieve ds. Heldring. Daar iedere geestelijke stroming geleefd en uitgedragen wordt door individuen,

moet men ook bij de bestudering van het Réveil rekening houden met verschillen in gedrag, voelen en denken van die individuele persoonlijkheden.

Als het echter in het algemeen op persoonlijk geloof aankomt, bestaan er steeds grote verschillen in aanvaarding, benadering, beleving of uiting daarvan. Bij een eindeloos geschakeerde reeks van dergelijke geloofshoudingen bevinden zich a.h.w. aan het ene einde der schaalverdeling zij, bij wie het gevoel, aan het andere zij, bij wie het verstand overheerst.

Wanneer men nu gevoel in verband brengt met Romantiek en verstand met Realisme als erfgenaam van het Rationalisme, dan staan resp. de introverte, bevindelijke De Clercq en de bevlogen profetische Da Costa als representanten van het vroege romantische Réveil tegenover Groen van Prinsterer en Heldring als representanten van het latere realistische Réveil. De aldus te onderscheiden twee tijdperken van het Réveil zijn m.i. niet geleidelijk uit elkaar ontstaan, maar uit tegenstelling geboren: hier heeft geen lineaire, maar, uit reactie, een cyclische ontwikkeling plaatsgevonden, die men zich als volgt zou kunnen voorstellen.

Het sterke opdringen van de Verlichting in de Nederduits Hervormde Kerk aan het begin van de 19e eeuw dwong de daardoor geschokte aanhangers van het vroege Réveil zich nog sterker te richten op de essentiële geloofsinhoud van het Christendom. Wat de kerk niet (langer) te bieden had: een orthodox, maar bevindelijk, vaak mystiek geaard geloof, zochten zij o.a. door Bijbellezingen, individueel of gezamenlijk, in kleine gelijkgestemde kring, wat leidde tot geestelijke bezinning. Naar buiten traden zij jegens de misdeelden op met een grote vrijgevigheid, die vanzelfsprekend en onopvallend was.

Wat wel aan hen moest opvallen, was een polemische, soms bijna fanatieke felheid in de geloofsverdediging, die in ogenschijnlijk contrast stond tot hun milde bezonnenheid. Daar echter de kerk, waaraan zij trouw wilden blijven, weigerde tegen het Rationalisme op te treden en er zelfs in meeging, moesten zij wel tot een protest overgaan, dat hen in wezen niet lag en daardoor vertekende 'romantische' vormen kon aannemen, zoals bij de jonge Da Costa.

Een beweging alleen op innerlijkheid gericht met verwaarlozing van de wereldse realiteit zal echter na verloop van tijd ook reactie oproepen.

Wie Piersons beschrijving in zijn Intimis 27 van de latere verwording van dit vroege Réveil tot kleinzielige geestelijke inteelt kent, begrijpt dat zulk een reactie onvermijdelijk was. Het is dan de periode omstreeks 1830, door M.E. Kluit treffend aangeduid met de hoofdstuktitel 'Het

Réveil zoekt de praktijk'. Buiten het Réveil 28 was in de decade 1830-1840 ds. O.G. Heldring, sinds 1827 predikant te Hemmen, reeds bezig met die praktijk. In zijn gemeente en omgeving had hij maatschappelijke noden leren kennen en met inzicht en voortvarendheid trachten te bestrijden. Als hij dan ook in 1840 in contact komt met het Réveil, is er evenzeer sprake van de praktijk die het Réveil vindt als van het omgekeerde.

Het is de begenadigde animator en organisator Heldring, die de in het Réveil sluimerende krachten weet te activeren en te bundelen en deze weer in contact met anderen brengt. De introverte, individualistische Réveilmannen van het eerste uur hadden naast zich gekregen medestanders, die even religieus gestemd waren, maar meer op de maatschappij gericht. Deze laatsten hebben de leiding overgenomen en zo het gezicht van het tweede Réveil bepaald, dat van het Christelijke filantropische werk, bereid om in een nieuw tijdperk van het Realisme te opereren. In deze zin van Realisme sprekende, neem ik de vrijheid het tijdvak 1840-1870 in zijn algemeenheid te vernoemen naar de gelijktijdige literaire stroming. 29

De vraagstelling naar het al dan niet in twee periodes gedeelde Réveil, al dan niet romantisch, zou van weinig belang zijn, als zij niet werd ingepast in een van wijdere strekking: geen verschijnsel in heden of verleden staat geheel los van de tijdgeest. En zo kan het nuttig zijn het Nederlandse Réveil te plaatsen in het geheel van zijn tijd, in de eerste helft van de Nederlandse negentiende eeuw, veelal ten onrechte met de naam Romantiek aangeduid. 30

Reeds in 1886 sprak A. Pierson over de 'achttiende eeuw, die bij ons lang heeft aangehouden'. 31 Hoe lang, vertelde de scherpzinnige waarnemer er niet bij, maar het is duidelijk, dat hij hiermee doelde op de invloed van de Verlichting - zo men wil: late Verlichting - die tot de jaren '70 van de negentiende eeuw doorgewerkt heeft. De geest van dit

tijdvak is het beste te typeren met de naam van het invloedrijke achttiende-eeuwse genootschap 'Tot Nut van 't Algemeen', dat vooral burgerdeugd, vaderlandsliefde en vooruitgang propageerde. Dit waren ook de idealen van het jonge Koninkrijk der Nederlanden - zeker wat betreft het noordelijke deel - , dat bestuurd werd door Koning Willem I, soms aangeduid als een late verlichte despoot. 32 Begiftigd met goed zakelijk inzicht en grote werkkracht, wist deze vorst het in de Franse tijd totaal verarmde land tot nieuwe welvaart te brengen.

Er heerste ten onzent dan ook een euforie van vaderlands gevoel, die wreed verstoord werd door de Belgische opstand van 1830. Een golf van waarlijk romantisch patriottisme overspoelde onze gewesten, maar op de geestdrift over de Tiendaagse veldtocht, Van Speyks heldendood en Generaal Chassé in de citadel van Antwerpen, volgden de neergang en de apathie van de Status Quo.

Het is de periode 1830-1840 die grotere aandacht verdient dan zij tot nu toe heeft gekregen. Men zou deze decade kunnen beschouwen als de 'incubatietijd' van de wording van een moderne Staat der Nederlanden.

De democratie ging geleidelijk de autocratie vervangen. Tekenend in dit opzicht is Thorbeckes bekering in 1839 tot het Franse doctrinaire Liberalisme van Cousin en Guizot, dat zeer ten onrechte en zeer verwarrend soms het romantische Liberalisme wordt genoemd. Niets is minder romantisch dan juist dit utilitaire Liberalisme, erfgenaam van de rationalistische denkbeelden der Verlichting en de Franse Revolutie. 33

In de volgende decade, 1840-1850, verliest na lange strijd ten slotte bij de Grondwetsherziening van 1848 het verlichte despotisme wel het tweede maar niet het eerste lid van zijn benaming. De rationalistische Verlichting vindt nu haar concretisering in het vooruitstrevende realisme van Thorbecke en de zijnen, die in de jaren 1848 tot 1870 de bevestiging

van de liberale staat tot stand brachten. Pas daarna kon de Romantiek zich in Nederland op maatschappelijk-politiek gebied manifesteren in het idealistische vroege Socialisme, gedragen door intellectuele jongeren.

Ook op het voor Nederland zo belangrijke godsdienstige gebied, waarbij theologie en wijsbegeerte vaak ineenvloeien, valt weinig Romantiek in de vorm van verzet tegen het rationalistische supranaturalisme te bespeuren. De bemiddelingspogingen der Groninger theologie in die richting hadden weinig effect. 34 Daarentegen trad na 1840 een radicalisering op van het wetenschappelijk-verstandelijke element in de godsdienst met de Moderne Theologie. Romantisch theologisch verzet is in de eerste helft van de 19e eeuw alleen van het Réveil, de Afscheiding en in zekere zin ook van de Zwijndrechtse Nieuwlichters uitgegaan.

Wanneer wij van Réveil spreken, wordt daarmee bijna vanzelf het Nederlands Protestants Réveil bedoeld. Er is echter ook een gelijktijdig Nederlands Katholiek Réveil 35 geweest. Maar hun vergelijkbaarheid houdt bij de naam op. Het R.K. Réveil was niet een religieuze beweging tegen de Verlichting, maar een strijd om staatkundige emancipatie, waarop dit belangrijke bevolkingsdeel bij de Grondwet van 1848 recht kreeg. Zo er in het Katholieke Réveil romantische elementen scholen (men denke hier o.a. aan J.A. Alberdingk Thijm), dan waren deze ondergeschikt aan het streven naar emancipatie. Het feit bovendien, dat in België en Noord Nederland deze emancipatie bevochten werd in een monsterverbond met de Liberalen, is alleen als 'romantisch' te bestempelen in de populaire zin van: onverwacht en verrassend.

Was er op artistiek gebied wel sprake van echte Romantiek? Aan geen der takken van kunst is romantische geaardheid zo goed af te lezen als aan de literatuur. In dit opzicht blijkt ook onze letterkunde, die zich op een gegeven ogenblik zelfs met de naam 'Vaderlandse Romantiek' tooide, alleen op het eerste naamdeel recht te hebben: zij is zeer Nederlands van aard.

De grote literaire figuur van die tijd is onbetwist E.J. Potgieter geweest.

In wezen was hij, zonder dat te beseffen, met zijn typische Nuts-mentaliteit, een verlate achttiende-eeuwer, die zich natuurlijkerwijze tot een Liberaal zou ontwikkelen. Potgieter heeft de in het slop geraakte Nederlandse letteren, waarin alleen Bilderdijk als grote figuur naar voren komt, nieuwe impulsen gegeven. Deze leidden echter wel tot kwaliteitsverbetering, maar niet tot het ontstaan van een Romantiek van buitenlands gehalte. Pogingen in die richting waren eerder in de jaren '30 mislukt. Het streven van het in 1837 door hem opgerichte tijdschrift De Gids was eerder nationaal-pedagogisch dan literair-esthetisch gericht.

Naast scherpe tijdskritiek hielden Potgieter en zijn medewerkers de futloze tijdgenoten een overigens sterk vertekend ideaalbeeld voor van onze Republiek in haar grote dagen. De bedoeling van deze 'Vaderlandse Romantiek' was de natie tot hernieuwde volkskracht te bezielen. Zo zou Nederland zijn achterstand op het buitenland kunnen inhalen en zijn vroegere internationale positie herwinnen. De richting van De Gids was een typisch liberale, niet primair artistieke. Nut en realiteitszin stonden voorop, terwijl drie belangrijke elementen van de internationale Romantiek welbewust werden afgewezen: het 'l'art pour Part', de inspiratie en de autonome fantasie.

Pas na 1870 maakte in de Nederlandse letterkunde - evenals in de politiek - de Romantiek zich los uit haar ondergeschikte positie. Zij verbond zich nu met de inmiddels opgekomen stromingen Realisme, Naturalisme en Symbolisme. De tijd was toen rijp voor de Beweging van Tachtig. In de jaren daarvoor echter is de Nederlandse letterkunde onder leiding van De Gids op grond van secundaire, uiterlijke, modieuze romantische trekken hoogstens als romantiserend realistisch te kwalificeren.

Evenals de letterkunde heeft de 19e-eeuwse schilderkunst in haar uitgebreide produktie op het gebied der historie-schildering de 'Vaderlandse Romantiek' gepropageerd, die zoals bleek voor alles verstandelijk, nationaal-pedagogisch van aard was. Maar ook bij de andere voortbrengselen van onze niet onbelangrijke Romantische Schilderschool kan men zich afvragen, of zij niet eerder getuigen van mild realisme dan van romantisch levensgevoel, vooral wanneer men hen vergelijkt met de gelijktijdige werken van volbloed romantici uit het buitenland als E. Delacroix, C.D. Friedrich en J.M.W. Turner. Ook onze Romantische school zou men niet zozeer romantisch als wel romantiserend realistisch kunnen noemen. 36

Uiteraard onttrekken bepaalde gebieden van de Nederlandse beschavingsgeschiedenis ten tijde der zg. Romantiek zich aan waarnemingen van deze aard, maar er is m.i. aanleiding te veronderstellen, dat de algemene tendens van deze periode eerder realistisch dan romantisch is geweest.

Gezien de spreekwoordelijke nuchterheid van de Nederlandse volksaard, zou het niet zo verwonderlijk zijn, dat het utilitaire Realisme ten onzent de Romantiek naar de achtergrond heeft kunnen dringen tot na 1870, toen deze in het buitenland reeds lang niet meer leefde. Met deze hang naar Realisme, door het Liberalisme verwezenlijkt, beantwoordt Nederland in internationaal, Europees verband aan de tijdgeest van algehele vernieuwing. De oude, achterhaalde maatschappij van de Restauratie (als erfgename van het Ancien Régime) diende gemoderniseerd te worden tot een waarin de stroom van nieuwe opvattingen, ontwikkelingen en vindingen op allerlei gebied in praktijk werd gebracht door lieden met een voor alles realistisch, liefst liberale instelling.

Samenvattend zou over het onderwerp van deze voordracht: de verhouding van het Réveil tot de Romantiek, het volgende op te merken zijn.

Dat het Réveil binnen de Nederlandse situatie een uitzonderingspositie innam, kan reeds blijken uit zijn ontstaansgeschiedenis, het protest tegen de 'Geest der eeuw", het heersende rationalisme. Door zijn strijd tegen het humanistisch rationalisme in de Nederduits Hervormde Kerk is het Réveil tot zijn laatste dagen romantisch van aard gebleven. In zijn eerste tijd, tot 1830, is deze strijd vrijwel het enige streven van een Piëtistisch gericht, individualistisch romantisch Réveil geweest. De Réveilmensen onderhielden echter levendige internationale contacten en zij waren niet alleen vroom, maar bovendien begrijpend. Zo raakten ook zij in de periode 1830-1840 geestelijk steeds meer betrokken bij het wereldgebeuren, geïnfiltreerd door de tijdgeest van het naderende Realisme. Na 1840 groeit een tweede, meer methodistische, collectief gerichte periode van de stroming, waarbij het romantische karakter grotendeels moet wijken voor het realistische. Het is de tijd der werkzaamheid van de practicus Heldring op filantropisch, van de jurist-politicus Groen van Prinsterer op staatkundig gebied. In beide gevallen werden echter de christelijke inhoud en doelstelling bewaard en bleven zij, wat dat betreft, romantici. Beide perioden van het Réveil - zo zou ik willen stellen - hebben op de tijdgeest gereageerd, de eerste in reactie, de tweede in gedeeltelijke aanvaarding. Zo had deze voordracht over Réveil en Romantiek dan ook wellicht beter kunnen heten: Het Réveil tussen Romantiek en Realisme.


1. Lezing gehouden tijdens de 'Réveildag', op 18 november 1988 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.

2. Over het begrip 'Romantiek' in het algemeen handelt: Jones, W.P., The Romantic syndrome. Toward a new method in cultural anthropology and histoiy of idem. The Hague, 1961. De volgende werken beperken zich tot 'Romantiek' als literair begrip: Tieghem, P. van, Le mouvement romantique. (Angeleterre - Allemagne - Italië - France). Textes choisis, commentés et annotés. Paris 1923; Furst, L.R., Romanticism. London, 1969; Berg, W. van den, De ontwikkeling van de term 'romantisch!, en zijn varianten in Nederland tot 1840. Assen, 1973 en Zonneveld, P. van. "Verlichting, Biedermeier en Romantiek'. In: De Gids, 1983, p. 738-749.

3. Plomer, W., Autobiography. London, [1975], p. 275. J. Huizinga schrijft: 'De periodiseering der geschiedenis is, hoewel onmisbaar, van ondergeschikt belang, altijd onnauwkeurig en zwevend, steeds tot zekere hoogte willekeurig. Kleurlooze tijdperkbenamingen, ontleend aan uiterlijke en toevallige caesuren zijn de verkieslijkste.' (Cultuurhistorische Verkenningen. Haarlem, 1929, p. VII).

4. Pierson, A., Oudere Tijdgenooten (1988), 4e druk verzorgd door P.L. Schram. Amsterdam, 1982.

5. Pierson, a.w., p. 35.

6. Pierson, a.w., p. 189.

7. Het Réveil nam overigens ten opzichte van de Middeleeuwen, als een duister tijdvak vol bijgeloof, juist een on-romantisch standpunt in.

8. Pierson, a.w., p. 189.

9. Noordenbos, O., 'Romantiek en Réveil'. In: De Lage Landen bij de zee. Door J. Romein. Utrecht, 1934, p. 343-357.

10. Noordenbos, 'Romantiek', p. 348.

11. Noordenbos, O., 'De crisis der Verlichting'. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Deel IX. Zeist, 1956, p. 394-417.

12. Noordenbos, 'Crisis', p. 399-403 (passim).

13. Noordenbos, 'Romantiek', p. 549-551 (passim).

14. Kluit, M.E., Het Réveil in Nederland 1817-1854. Amsterdam, 1936.

15. Kluit, M.E., Het Protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865. Amsterdam, [1970].

16. De veronderstelling van P.L. Schram (Pierson, a.w., p. 236), dat M.E. Kluit nergens Pierson citeert omdat zij, evenals andere onderzoekers, 'aan zijn beschouwingen nauwelijks historische waarde [toekende]', lijkt mij niet geheel juist. Dikwijls heeft M.E. Kluit tegenover mij dit 'moeilijke boek' geprezen. Haar feitelijke benadering van het Réveil was echter zo geheel velschillend van Piersons, dat er weinig aanleiding was om hem te citeren.

17. Kluit, Het Protestantse Réveil, p. 11.

18. Kluit, Het Protestantse Réveil, p. 124.

19. Kluit, M.E, Maatschappij, school, kerk. Otto Gerhard Heldring en het Réveil. Hoenderloo, 1958.

20. 'Het bijeenkomen der Christelijke vrienden (...) was een zeer belangrijke gebeurtenis. De mannen van het Réveil werden veel directer dan tot op dat ogenblik het geval was geweest, bepaald bij de noden van kerk, staat en maatschappij. Zeker, velen van hen hadden reeds zelf een Christelijke maatschappelijke taak op zich genomen, zij hadden zich de sociale noden van hun medemensen aangetrokken. Maar het werk was incidenteel geweest en dikwijls geschiedde het nog te zeer op de ouderwets-filanthropische wijze.' (Kluit, Maatschappij, p. 27)

21. Gewin, E. 'De "Geest der Eeuw" en de philanthropie'. In: Onze Eeuw XXII, 1 (1922), p. 222-247. (Gewin, "Geest") Dit artikel ontbreekt in de bibliografie van Kluit, Het Protestantsch Réveil

22. Gewin, 'Geest', p. 222-223.

23. Gewin, 'Geest', p. 246.

24. 'Heldring*. In: Nieuw Nederlands Biographisch Woordenboek, IV (1918), kolom 724.

25. Gewin, 'Geest', p. 237-239 (passim).

26. Ibidem.

27. Pierson, A., Intimis. Utrecht, 1861. p. 32-34.

28. Bijzondere aandacht verdient m.i. het feit, dat Heldring vóór zijn verbinding met het Réveil reeds enkele jaren filantropisch organiserend werkzaam was geweest. De conclusie kan zijn, dat Heldring niet een produkt van het (vroege) Réveil is, maar eerder omgekeerd, dat het late Réveil uit hem is voortgekomen.

29. Een andere aanduiding van het tijdvak 1840-1870 zou die van "Liberalisme" kunnen zijn. Deze benadrukt m.i. te zeer zijn politieke karakter. Anderszins heeft ook de aanduiding 'Realisme' bezwaren. Weliswaar richten realisme in literair-artistieke en realisme in algemene zin beide hun aandacht op de zg. werkelijkheid, maar terwijl de eerste passief die alleen beschrijft, poogt de tweede er actief invloed op uit te oefenen.

30. Cf. Reeser, H. 'Late Verlichting - Liberalisme of Romantiek? ' In: 'De Negentiende Eeuw. Documentatieblad Werkgroep 19e eeuw", X (1986), p. 46-65.

31. Pierson, Oudere Tijdgenooten, p. 150.

32. Goslinga, A., Koning Willem I als verlicht despoot Baarn, 1918. Deze karakterisering wordt weliswaar bestreden, maar alleen wat betreft het 'despotisme' van de Koning. Cf. Sas, N.CF. van, 'Een Amsterdamse realist: W.F. Roëll 1767-1835'. In: Figuren en Figuraties. Acht opstellen aangeboden aan J.C Boogman. Groningen, [1979], p. 86/87.

33. Deze misleidende term, die o.a. door Prof. RH. Kossmann wordt gehanteerd in zijn standaardwerk De Lage Landen 1780-1940. Amsterdam, 1976 (de • Nederlandse versi van The Low Countries 1780-1940. Oxford, 1978), gaat terug op richtingsverschillen ten tijde van de Franse Romantiek Toen stonden tegenover elkaar de 'Romantiques ultras', als Chateaubriand, die herstel van Troon en Altaar wensten, en de liberale 'Doctrinaires' van Cousin, Barante, Royer-Collard en Guizot, die juist de ideefn van de Verlichting en de Franse Revolutie in praktijk wilden brengen. In tegenstelling tot de 'Romantiques ultras', die wel romantisch geaard waren, krijgen de 'Doctrinaires' soms de naam 'Romantiques libéraux', wat hen alleen tijdelijk, niet wezenlijk situeert.

34. Bij de discussie op de 'Réveildag 1988' bleek, dat enige deelnemers het verzet van de Groninger Richting tegen het Rationalisme sterk genoeg achtten om haar op één rij te stellen met Réveil, Afscheiding en Zwijndrechtse Nieuwlichters als opposanten van de Verlichting in de theologie.

35. Onder een met het Nederlandse Protestantse Réveil gelijktijdig Nederlands R.K. Réveil wordt uiteraard de eerste periode van de strijd om emancipatie bedoeld tot het hemel van de Bisschoppelijke Hiërarchie in Nederland van 1853. In de tweede helft van de negentiende eeuw vierden de Nederlandse Katholieken hun emancipatie o.a. met de oprichting van kerkgebouwen in Gothische stijl, die herinnerden aan de Middeleeuwen, tevens uiting waren van romantische elementen in de Katholieke spiritualiteit en eredienst.

36. Opmerkelijk in dit verband is de Nederlandse bijdrage aan de grote internationale tentoonstelling over de Romantiek in 1959 in de Tate Gallery te Londen gehouden. Uit de 988 nummers tellende Catalogue of the Exhibition "The Romantic Movemenf blijkt, dat het land van Rembrandt daar werd vertegenwoordigd met negen werken (nog geen 1% dus!).

De kunstenaars waren: J. Bosboom (no 384); Humbert de Superville (nos 417/8); B.C Koekkoek (no 238); J.A. Kruseman (no 239); WJJ. Nuyen (nos 266/8) en J.W. Pieneman (no 286).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1989

DNK | 90 Pagina's

REVEIL EN ROMANTIEK 1

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1989

DNK | 90 Pagina's