GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

SCRIPTIES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SCRIPTIES

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

GJ. Bruins osa: We moeten nu onze slag slaan...'. De invloed van een aantal Nederlandse en Nederlandssprekende concilievaders op het decreet 'De activitate missionali Ecclesiae' van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie. Doctoraalscriptie theologie, Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam, 1990, IX + 99 pag.

Bij de totstandkoming van de verschillende documenten van Vaticanum II hebben uiteenlopende groepen en personen een rol gespeeld. De leden van de voor een bepaald schema verantwoordelijke conciliecommissie moeten uiteraard op de eerste plaats genoemd worden Verder natuurlijk de concilievaders, die op plenaire werkvergaderingen in de concilie-aula in verband met het betreffende onderwerp het woord voerden, het secretariaat-generaal, de centrale coördinatiecommissie en de vier moderatoren In verband mei de wordingsgeschiedenis van enkele documenten hebben zich echter ook 'pressiegroepen' gemanifesteerd Dit was onder meer het geval bij het decreet 'Ad gentes divinitus' over de missieactiviteit van de Kerk.

In deze scriptie wordt nagegaan, in hoeverre en op welke wijze zo'n groep van in dit geval Nederlandssprekende concilievaders invloed heeft uitgeoefend op de achtereenvolgende ontwerpteksten van het missieschema, waaruit op 7 december 1965 het decreet 'Ad gentes divinitus' voortkwam. Om deze vragen zo adequaat mogelijk te kunnen beantwoorden was een dubbele werkwijze vereist. Allereerst werd - op basis van bestaande literatuur, aangevuld met ongepubliceerd bronnenmateriaal, afkomstig uit enkele particuliere conciliearchieven - een zo nauwkeurig mogelijke tekstgeschiedenis van het decreet geconstrueerd. Een aantal tot nog toe bestaande hiaten en onduidelijkheden rond de ontstaansgeschiedenis kon zo worden weggenomen. Vervolgens - en dat was het hoofddoel van deze scriptie - werd op grond van nietgepubliceerde verslagen en notulen, brieven en nota's een beeld geschetst van het aandeel van de betreffende 'pressiegroep' aan de wordingsgeschiedenis van het decreet. De groep, die zich na het concilie de 'Vriendenkring' is gaan noemen, stond onder leiding van emeritus-missiebisschop Tarcicius H J. van Valenberg ofmcap. Bij zijn ontstaan, in februari 1964 telde hij zes leden: vooral Nederlandse en Vlaamse generale oversten van missiegenootschappen. Later volgde een uitbreiding met nog enkele leden. Welke wegen de groep heeft bewandeld om een missiedecreet te verkrijgen dat zo goed mogelijk beantwoordde aan de eigen wensen, kon inzichtelijk worden gemaakt met behulp van het omvangrijke' Vriendenkring'-archief van de vroegere secretaris van de groep, pater dr. AH. van der Weijden osa, dat zich in het Augnstijneridooster 'Mariënhage' te Eindhoven bevindt.

De scriptie werd geschreven in het kader van het onderzoeksproject 'Nederland en het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (1959-1965)', dat momenteel in Tilburg is gestationeerd. De resultaten ervan zullen te zijner tijd worden gepubliceerd. (Correspondentie-adres van het onderzoeksproject: Prof.dr.

voldoende gegevens om de boven vermelde vragen te kunnen beantwoorden. De scriptie vormt daardoor niet alleen een aanzet tot een biografie over Schaepman, maar biedt ook inzicht in de wijze, waarop een belangrijk deel van de vroegere Hollandse Zending is uitgebouwd tot een volwaardig diocees. Het ligt in de bedoeling, dat het onderzoek wordt voorgezet.

H.W. Woorts Pastorie O.L.V. Tenhemelopneming Canadastraat 26 8141 AC Heino

B. Bruin-Bekius, 'Depong sit netynt rjucht, mar it rjucht sityn'epong.' Landeigenaren, armenzorg en kerk op het Bildt in de negentiende eeuw. Doctoraalscriptie kerkgeschiedenis, Rijksuniversiteit Groningen, 1990.

De scriptie beschrijft ruwweg de periode tussen 1840 en 1890, de periode voorafgaand aan de opkomst van het socialisme op het Bildt. Een groot deel van het land op het Bildt was in de negentiende eeuw in handen gekomen van zgn. buiteneigenaren, vaak grootgrondbezitters, bijvoorbeeld rijke advocaten, wonend in Leeuwarden of elders in het land. Een ander deel van de buiteneigenaren bestond uit adel. Deze landeigenaren, die door een koopcontract uit 1752 waren gehouden allerlei gemeentelasten, onder nadere betrekking hebbende op armenzorg en kerk, te betalen, voldeden steeds minder aan hun verplichtingen.

Na een aantal rechtszaken en ingrijpen van hogere besturen, waarin vaak de eigenaren of hun verwanten zitting hadden, werden de eigenaren niet meer verplicht gesteld bij te dragen aan de omslagen. De inwoners van het Bildt stonden perplex, want zij vertrouwden geheel op de verplichting van de eigenaren. De gemeente ging bijna failliet.

Een deel van de scriptie is gewijd aan een conflict tussen kerkvoogdij en hogere kerkbesturen. De kerkvoogdij had de kerk beschikbaar gesteld voor bijeenkomsten met socialistische sprekers. Na een tuchtzaak en een aantal rechtszaken werden de kerkvoogden, de officieuze verdediging van hun zaak door de hoogleraar Cannegieter ten spijt, veroordeeld - ondermeer tot betaling van de proceskosten, die tot hun faillissement leidde.

De scriptie richt zich met name op de indruk, die de hele gang van zaken en met name het ingrijpen van hogere burgerlijke en kerkelijke besturen moet hebben gemaakt op de bevolking, waardoor wellicht verder licht kan worden geworpen op het ontstaan van de socialistische beweging op het Bildt.

B. Bruin-Bekius Florakade 116 9713 ZD Groningen

J.Y.HA. Jacobs, Theologische Faculteit Tilburg, Academielaan 9, 5037 ET Tilburg)

GJ. Bruins osa Augustijnendreef 15 5611 CS Eindhoven

Herman W. Woorts, Andreas Ignatius Schaepman en de kerkopbouw in het aartsbisdom Utrecht vanaf het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie tot aan zijn benoeming tot aartsbisschop van Utrecht (1853-1868). Doctoraalscriptie theologie, Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam, 1990, XII + 137 pag.

Centraal in deze scriptie staat de persoon van Andreas Schaepman (1815-1882) met een bijzondere aandacht voor zijn verschillende functies in het aartsbisdom tot het jaar waarin hij aartssbisschop van Utrecht werd. Het aartsbisdom werd gedurende de periode 1853-1868 bestuurd door mgr. Johannes Zwijsen, die niet in het Utrechtse woonachtig was en tegelijkertijd ook apostolisch administrator was van het bisdom 's-Hertogenbosch.

Eerst wordt - vrij kort - ingegaan op de achtereenvolgende locaal bepaalde functies, die Schaepman na zijn priesterwijding in 1838 heeft vervuld: assistent te Zwolle, deservitor te Ommerschans, pastoor te Assen en pastoor te Zwolle. Daarna wordt uitvoerig aandacht geschonken aan zijn werkzaamheden op bovenlokaal en diocesaan niveau. Allereerst zijn presidentschap van het nieuwe groot-seminarie 'Rijsenburg' (1857-1860). Onder zijn leiding werd het seminarie voltooid. Vervolgens volgden de benoemingen tot vicarisgeneraal (1858), proost van het metropolitaan kapittel (eveneens in 1858), plebaan van de metropolitaankerk (1860), deken van de stad Utrecht (ook 1860), hulpbisschop (eveneens 1860) en coadjutor met recht van opvolging (1862).

Achterliggende vragen bij het onderzoek waren: Hoe voltrok zich de opbouw van de diocesane kerkorganisatie in een bisdom, waarvan de ordinarius elders resideerde en zijn aandacht moest verdelen over twee verschillende bisdommen? Waarom duurde het maar liefst vijftien jaar, voordat de constructie van één bisschop voor twee diocesen werd veranderd? Waarom heeft Zwijsen pas in 1858 een vicaris-generaal voor het Utrechtse benoemd? En waarom heeft Schaepman alle belangrijke functies in het aartsbisdom moeten bekleden en heeft er geen spreiding van verantwoordelijkheden plaats gevonden? Hoeveel speelruimte kreeg Schaepman van Zwijsen bij de uitoefening van zijn verschillende taken en hoe is hij hiermee omgegaan?

De scriptie is gebaseerd op gedrukt en ongedrukt bronnenmateriaal en literatuur. Als belangrijkste bron fungeerde een groot aantal brieven van Schaepman aan Zwijsen, die berusten in het Utrechtse bisdomarchief. Veel informatie kon ook worden ontleend aan de verslagen van het Utrechts kapittel, waarvan Schaepman proost was. Deze en andere bronnen bevatten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1991

DNK | 101 Pagina's

SCRIPTIES

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1991

DNK | 101 Pagina's