GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

De herdenking van prof. dr. K. Schilder 1890-1990

Schilder blijft intrigeren

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 19 december 1990 was het een eeuw geleden, dat in Kampen K. Schilder geboren werd. Schilder is tot op heden een omstreden figuur - evenmin als over Kuyper en Colijn kan men over hem emotieloos spreken! - maar zijn uitzonderlijk formaat wordt door niemand betwist. In de Nederlandse kerkgeschiedenis zal hij altijd een bijzondere en belangrijke plaats blijven innemen. De herdenking van zijn geboortedag heeft een rijke oogst aan publikaties opgeleverd. In het jubileumjaar 1990 zagen maar liefst zes geschriften over Schilder het licht. Samen met een publikatie uit het jaar daarvoor wil ik die nu bespreken.

Ik begin met de studie van dr. J J.C. Dee, omdat we via zijn boek in aanraking komen met het totaalbeeld van de persoon, het optreden en werk van K. Schilder, althans tot het jaar 1934. De auteur promoveerde met deze studie een eeuw na de geboortedag van Schilder aan de Theologische Universiteit (Broederweg) te Kampen, met als promotor J. Kamphuis. De voltooiing van deze dissertatie is een felicitatie waard. Zij is zorgvuldig gedocumenteerd, qua structuur goed uitgebalanceerd en helder geschreven, met veel congenialiteit voor de besprokene. Ik heb veel respect voor de wijze, waarop de schrijver - hervormd theoloog van de confessionele richting en predikant te Ellecom - zich heeft weten in te werken in de aard en geschiedenis van de gereformeerde kerken in de vooroorlogse jaren. Hij schrijft er als een insider over. Het moet voor hem wel eens een wonderlijke

en emotionele gewaarwording geweest zijn te lezen, hoe Schilder de groningse dogmaticus Haitjema - voorman van de confessionelen en introductor van Karl Barth - te lijf ging, maar in het verhaal van Dee merken we dat niet. Sereen, onpartijdig met een voorzichtige kritische kanttekening hier en daar analyseert hij wat zich heeft toegedragen en wie na lezing en bestudering van zijn boek alles nog eens door zich heen laat gaan, kan tot geen andere conclusie komen, dan dat hij nu veel meer weet over Schilder dan daarvoor.

Via Dee kunnen wij Schilder in zijn ontwikkelingsgang als mens en theoloog van nabij volgen. Schilders jeugd was gestempeld door moeilijke economische omstandigheden. Zijn vader, sigarenmaker te Kampen, stierf op de dag voor Klaas' zesde verjaardag. Zijn moeder moest met naaien en strijken voor zich en haar drie kinderen de kost verdienen. Dank zij financiële hulp kon de begaafde scholier naar het gymnasium en daarna ging hij studeren aan de Theologische Hogeschool in Kampen. Hij ontpopte zich als een briljant student, die genoot van vriendschap, maar tegelijk ook gevoelens van eenzaamheid kende. Toen al kon hij zeer scherp reageren tegen wat hij als onwaarachtigheid en miskenning ervoer. Hij doorleefde een tijd van diepe geloofstwijfel, waaruit hij met een sterke religieuze overtuiging - van duidelijk gereformeerde signatuur - tevoorschijn kwam. In zijn innerlijke strijd speelde een grote rol de confrontatie met denkers en dichters. Kierkega'ard en Nietzsche, Dante en Goethe grepen hem; ze bleven hem ook later begeleiden. Schilder had de geest van een intellectueel en de ziel van een kunstenaar. Wat in hem omging, weerspiegelt zich in romantische en veelal melancholische verhalen als ook in latijnse en griekse gedichten in de studentenalmanakken.

Schilders loopbaan als predikant voerde hem in 19V2 jaar (1914-1933) door zes gemeenten, na Ambt-Vollenhove alle in Zuid-Holland, op Gorkum na alle in de randstad. Naast andere factoren bewerkte zijn temperament dat hij nergens lang bleef. Van meet af blonk hij uit door zijn prediking. Die was in elk opzicht origineel - door de tekstkeuze, de exegese, de litteraire vormgeving en zijn combinatievermogen, waardoor hij door heel de Schrift heen verbindingslijnen kon trekken. Terecht zegt Dee (p. 75), dat meer dan originaliteit het existentieel karakter ervan zijn prediking kenmerkte. De hoorders voelden dat zij door dit gepredikte woord tot een ontmoeting met de levende God werden gebracht. Bij alle activiteiten die zijn leven vulden, was hij naar mijn overtuiging primair en ten diepste prediker en als zodanig heeft hij op tallozen een onuitwisbare indruk gemaakt. In het ietwat traditionele en saaie spirituele klimaat van de gereformeerde kerken in de eerste jaren na het heengaan van de leiders Kuyper en Bavinck sloeg het volstrekt nieuwe geluid en moderne geluid van Schilders

boodschap enorm aan. Ook in de periode daarna tot het laatst van zijn leven toe heeft hij alle gaven van zijn verstand en hart geïnvesteerd in de vertolking van de Schrift.

Schilder was een meester in het gesproken maar ook in het geschreven woord. Hij was een zeer produktief publicist en een ras-journalist. In zijn vele geschriften neemt de monumentale trilogie over Christus in zijn lijden een bijzondere plaats in. De denker en dichter, de exegeet en prediker zijn hierin tot een schone synthese gekomea In de kerkelijke pers trad Schilder naar voren als een man die theologische, religieuze en kerkelijke onderwerpen op hoog niveau en op pakkende manier wist te behandelen, tegelijk als een geducht polemicus, die met alle mogelijke personen en stromingen de degens kruiste.

Voorts was Schilder ook een wetenschapper. Dee biedt vele nieuwe gegevens over de weg, die Schilder aflegde om tot een promotie te komen. Die weg was niet gemakkelijk De kerkeraad van Delfehaven verleende hem een lang - aanvankelijk betaald, naderhand niet meer betaald - studieverlof; curieus is, dat tegen de aard van dit verlof door een kerkeraadslid bij de meerdere kerkelijke vergaderingen nog een bezwaarschrift werd ingediend. Schilder ging naar Erlangen en schreef onder leiding van de filosoofEugen Herrigel zijn proefschrift. Herrigel was vertrouwd met het Zen-Boeddhisme en mede onder zijn invloed wijdde Schilder in zijn dissertatie over het begrip 'paradox* ook aandacht aan Zen-Boeddhisme. Herrigel blijkt op zijn minst nationaal-socialistische sympathieën gehad te hebben. Schilder heeft daarvan waarschijnlijk niet geweten. De promotie vond op 3 maart 1933 plaats met de hoogste lof. Zo was de weg vrij voor het door velen verwachte en ook door hem zelf begeerde professoraat. Nog in dat zelfde jaar werd hij bij enkelvoudige voordracht tot hoogleraar in Kampen benoemd, niet omdat hij onomstreden was - hij was dat namelijk wèl, zoals Dee betoogt - maar omdat hij in formaat boven allen uitstak. Met de inauguratie in Kampen op 17 januari 1934 sluit Dee zijn boek af.

Opvallend is, dat Schilder bij de aanvaarding van het professoraat naar alle kanten al een klare positie had weten af te bakenen. In de jaren van zijn predikantschap had hij als theoloog een duidelijk en markant profiel opgebouwd, dat in de tijd daarna geen fundamentele wijzigingen meer zou ondergaan. Door de schok van de eerste wereldoorlog was de eschatologie hem gaan intrigeren. Dat leidde tot intense bezinning op openbaring en geschiedenis. Later kwamen daar de themata verbond en kerk bij. Het praedestinerend handelen Gods was van meet af voor hem van wezenlijke betekenis evenals de overtuiging, dat verzoening en verlossing als herstel van de schepping verstaan dienen te worden.

Wie Schilders theologie tracht te peilen kan zijn relatie tot twee groten in de

theologie niet buiten beschouwing laten, namelijk Kuyper en Barth. Wat Kuyper betreft: Schilder wilde in zijn spoor blijven, maar veroorloofde zich wel kritiek. Wat Barth betreft: Schilder wees hem principieel af, maar ontving niettemin van hem impulsen voor eigen conceptie.

Ik ga nu nog nader op de studie van Dee in. Qua opzet doet ze mij enigszins denken aan die van J.H. Semmelink over J.H. Gunning jr., waarin - om de bewoordingen van de ondertitel aan te halen - zijn 'ontwikkelingsgang' en zijn 'beginselen' in verband met elkaar worden geanalyseerd. Dee koos ook voor deze methode en dat lijkt mij een goede greep. Hij past een doorzichtige indeling toe, gebaseerd op de fasen van Schilders ontwikkelingsgang en in de beschrijving van elk van die fasen beschrijft hij zowel de daarin vallende gebeurtenissen en activiteiten als ook de daarin blijkens publikaties rijpende visies, ook wanneer ze - zoals vaak het geval is - daarna blijven spelen. Op deze manier kon de omvangrijke stof geordend worden. De overzichten van de publikaties, die Dee in het kader van deze biografische opzet biedt, zijn betrouwbaar en helder. Als biograaf toont Dee inlevingsvermogen en discretie. Op kiese wijze bericht hij over de stukgelopen relatie met een meisje, waarvan de moeder hem te laag van stand vond. Het was voor Schilder - die zelf zich nooit voor zijn afkomst schaamde - een traumatische ervaring. Dee geeft er blijk van genuanceerd te kunnen oordelen. Terecht zegt hij bv. - en dat lijkt me belangrijk - dat Schilder bij alle blijvende solidariteit met de Kamper Hogeschool toch niet als een typische vertegenwoordiger van de a ( = afgescheiden)-vleugel van de gereformeerde kerken kon gelden. In de jungle van de vele discussies en debatten met allerlei figuren - bv. met V. Hepp - wijst Dee de lezer de weg. Kortom, deze eerste wetenschappelijke biografie van Schilder is over de hele linie een aanwinst. De uitgave in boekvorm correspondeert met de inhoud: zij is uitstekend verzorgd door de uitgever, die, nu meer dan 70 jaar geleden, startte met de uitgave van Schilders lijfblad De Reformatie.

Dee heeft de beschikbare bronnen goed benut, ook de bewaard gebleven briefwisselingen, die berusten in het archief-K. Schilder en in het archief-C. Veenhof. C. Veenhof correspondeerde veel met Schilder in de jaren twintig en dertig en bemiddelde het contact tussen hem en de pioniers van de Wijsbegeerte der Wetsidee. In deze samenhang wil ik vermelden, dat Schilders meest intieme vriend Ds. J. de Waard alle door Schilder aan hem gezonden brieven heeft verbrand. Ds. De Waard heeft mij dat zelf meegedeeld. Het viel mij op, dat Dee van het thans verschijnende Biografische Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlan Protestantisme alleen het eerste deel heeft gebruikt. Waarom niet de delen II

en Hl? Dee raadpleegde een artikel van de kerkhistoricus Walther von Loewenich over de theologische faculteit van Erlangen. Veel informatie over Erlangen, o.a. de docenten, die naast Herrigel Schilder examineerden, geeft Von Loewenich's door Dee niet genoemde autobiografie Erlebte Theologe, Cüaudius Verlag, München 1979.

In aansluiting hierop wil ik nog enkele opmerkingen en vragen lanceren. Eerst ga ik nog even naar de vroegste jeugd van Schilder. Schilder werd in de hervormde gemeente van Kampen gedoopt. Schilders vader was van huis uit hervormd; zijn moeder, van huis uit afgescheiden, werd hervormd door haar huwelijk. Op p. 38 schrijft Dee, dat onvrede met de toestand in de hervormde kerk de ouders van Schilder deed overgaan naar de gereformeerde kerk. In de uitgave van Schilders jeugdwerk - zie beneden - noemt hij als-andere mogelijkheid, dat het overlijden van de vader voor zijn vrouw aanleiding Was naar 'haar' kerk terug te keren. Dit laatste lijkt mij het meest waarschijnlijk. Is dit niet uit te maken aan de hand van de ledenadministratie?

Tevoren sprak ik over de relatie Schilder - Barth. Treffend is, hoe beiden zeer scherp waarschuwen tegen kerkelijke zelfverzekerdheid. Berkouwer ziet hier - m.i. terecht - een parallel. Dee wil die parallel verzwakken door te wijzen op het principiële verschil tussen beiden (vgl. 137, ook 318). Dit laatste hoeft echter de erkenning van een onmiskenbare parallel niet in de weg te staan. Dee is zelf, evenals Schilder, kritisch ingesteld tegenover Karl Barth. Dat is zijn goed recht. Maar het is - zeker voor een geschiedschrijver - niet juist om na een summiere aanduiding te zeggen, dat Barth het wezen van de Schrift aantast (133; een soortgelijke opmerking zou te maken zijn naar aanleiding van wat Dee 59 zegt over Kerkegaard). Dee vermeldt dat Schilder zich voor een promotie eerst in verbinding stelde met Hepp (211). De eisen die Hepp stelde lijken nogal onredelijk. Hepp zal het wellicht niet zo aardig gezegd hebben. Intussen: het waren de normale eisen voor iemand die bij Hepp doctoraal wilde doen; zo iemand moest al diens gestencilde dictaten kennen. Schilder had - en dat had Dee in dit verband even moeten vermelden - alleen een kandidaats van Kampen. Van een verplicht doctoraal voor iedere theologie-student, die dominee wilde worden, was nog geen sprake. Om in Nederland waar dan ook te promoveren, had Schilder sowieso eerst een doctoraal moeten doen. Op p. 213 schrijft Dee, dat in de theologische faculteit van Erlangen de kerkhistoricus Von Loewenich - zojuist genoemd - en de Nieuwtestamenticus Theodor Zahn naam gemaakt hadden. Dit klopt wat Zahn (1838-1933) betreft, maar niet wat betreft Von Loewenich. In 1930 was Von Loewenich (geb. 1903) een jong aankomend docent.

Dee plaatst zijn verhaal in een kader dat in hoofdstuk I wordt uitgezet en dat

ook de korte epiloog bepaalt. In dit kader gaat het om de vraag, hoe men binnen de kerkelijke wereld waarin Schilder optrad, het begrip 'gereformeerd' invulde. Dee laat zien, hoe in die wereld destijds overal de roep om vernieuwing klonk. Niemand wist echter concreet te maken, wat zo'n vernieuwing zou moeten inhouden. Schilder streefde naar (en bracht ook) een reële vernieuwing, maar dan wel in de zin van een radicalisering van het gereformeerde. Dat verleende - en nu zeg ik het als recensent met eigen woorden - aan Schilders optreden dat tweevoudige karakter dat tegelijk zijn invloed èn de weerstand tegen hem verklaart. Hij was verknocht aan de eigen traditie, maar ging er op eigen, kritische manier mee om vanuit een modern eigentijds levensgevoel.

Een dergelijk kader is m.i. verantwoord en bruikbaar. Toch heb ik een wens. Door heel het boek heen en ook in de epiloog maakt Dee kanttekeningen die de eigen aard van de persoonlijkheid van Schilder raken. Mijn wens is nu, dat Dee alsnog over de persoonlijkheid van Schilder afzonderlijk en uitvoerig zal schrijven. Het is zinnig deze wens met betrekking tot een samenvattende visie op de persoon van Schilder te uiten, want het ligt in de bedoeling van dr. Dee om dit eerste deel door twee delen te laten volgen - een plan, waarvoor we hem veel volharding en voldoening toewensen! Juist door het lezen van dit boek is de persoon van Schilder mij opnieuw machtig gaan intrigeren. Wie en wat was deze uitzonderlijke mens ten diepste? Hij was beminnelijk, wars van deftigdoenerij, anderzijds in zijn polemiek niet zelden bitter en kwetsend (vgl. heel kras 107 tegen Het Zoeklicht van Joh. de Heer). Soms suggereerde Schilder dat hij en enkele vrienden de enigen waren die niet door halfheid, onwaarachtigheid en geknoei waren aangetast. Ik voeg er meteen aan toe: niemand heeft Schilder ooit - bij mijn weten - op oneerlijkheid kunnen betrappen. Berekenend en sluw was hij beslist niet; wel speelde hij vaak heel direct 'op de man' en deden zich bij hem soms persoonlijke voorkeuren gelden. Dee wijst vaak op zijn argwaan, gevoed door het gevoel miskend, niet begrepen te zijn. Waar schuilt de oorsprong van dit gevoel? Dat is een klemmende vraag, vooral als we zien dat dit gevoel tot een instelling en houding leidde die heftige contrareacties opriepen. Ik hoop dat dr. Dee te zijner tijd hierop expliciet op zal ingaan. Het verdere verloop van Schilders leven geeft er trouwens alle aanleiding toe.

Wat ik uit en over de dissertatie van Dee te berde bracht is een geschikte achteren ondergrond om de andere geschriften over Schilder de revue te laten passeren. Ik moet daarover vanwege de beschikbare ruimte korter zijn dan ik eigenlijk wil en dan die publikaties zelf ook veelszins verdienen.

Ik blijf eerst nog bij Dee. Zijn dissertatie wordt geflankeerd door twee andere geschriften van zijn hand. Nog voor zijn promotie publiceerde hij een fotobiografie

onder de titel Picturalia. De titel heeft en dubbele bodem, want naast de gewone betekenis - fotoboek - is hij een zinspeling op Schilders studentennaam, waarmee zijn vrienden hem later bleven aanspreken: 'pictor'( = Schilder), ofwel, afgekort, 'Pic'. Dee heeft de foto's uit allerlei archieven en verzamelingen bijeengebracht en van verklarende bijschriften voorzien, waarin ook een aantal citaten uit publikaties en brieven van Schilder verwerkt is. Wie in dit boek gaat bladeren, kan - zo is althans mijn ervaring - moeilijk ophouden, want het is bijzonder boeiend via deze fotocollage Schilders levensgang letterlijk 'in ogenschouw' te nemen. Trouwens, blijkens het woord vooraf van Schilders schoonzoon dr. W.G. de Vries hield Schilder zelf veel van foto's en fotograferen. Al in de jaren twintig maakte en ontwikkelde hij zelf foto's. Ik attendeer hier nog op een verwisseling, die door dr. Dee zelf al in de pers gesignaleerd" is. De kerk die op p. 115 is afgebeeld, is niet de evangelisch-lutherse kerk in Den Haag, waarin op 11 augustus 1944 de vrijmakingsvergadering werd gehouden, maar de gereformeerde Oosterkerk in Utrecht, waarin het vonnis over Schilder werd uitgesproken.

Vervolgens verscheen, kort na zijn promotie, een door dr. Dee bezorgde uitgave van datgene, wat de jonge Schilder schreef in de almanakken van het studentencorps 'Fides Quaerit Intellectum' en van een preek uit 1914. Dee geeft een biografische inleiding en een interpretatie van teksten, terwijl hij ook enkele lijnen trekt vanuit dit jeugdwerk naar de latere Schilder. Hij baseert zich daarbij op wat hij in zijn dissertatie heeft uiteengezet De titel van de uitgave 'Eenzaamheid en Gemeenschap' verwijst naar de weg van de jonge Schilder van de eenzaamheid naar de ook hem dragende gemeenschap der kerk. Ook in dit boek is een aantal foto's opgenomen Het is een goede zaak, dat door deze uitgave de moeilijk bereikbare teksten uit Schilders eerste periode algemeen toegankelijk zijn geworden. De tekst van de drie griekse en het ene latijnse gedicht gaat vergezeld van een vertaling van de hand van dr. R. ten Kate.

Een andere verzameling van teksten van Schilder is uitgegeven door drs. G. Harinck, medewerker aan het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden), dat verbonden is aan de Vrije Universiteit. Zijn collectie heeft één bijdrage gemeenschappelijk met de bundel van Dee maar verder omvat zij 18 stukken uit heel Schilders loopbaan. De historicus Harinck heeft een fijn gevoel gehad voor wat uit historisch oogpunt belangrijk is. Men vindt hier bv. het beroemde artikel 'De schuilkelder uit; de uniform aan', waarmee Schilder in juni 1940 het door de capitulatie nog verdoofde publiek deed opveren tot weerbaarheid, alsook een prachtige rede over Calvijn als profeet, met autobiografische trekken en de - ongetwijfeld in bewuste aansluiting aan de afscheidingsakte van 1834 - in archaïsche taal gestelde Akte van Vrijmaking

of Wederkeer. Harincks inleiding biedt een goed beeld van Schilders optreden. Ik licht er één trefzekere zin uit: 'Schilder zelf kwam al polemiserend over moderne vragen tot een eigen formulering van de gereformeerde overtuiging, die, dwars tegen het kenmerk van zijn tijd in, onder de spanning stond van de concrete beleving van de absolute norm' (13v.)

Dr. G. Puchinger, die door de jaren heen onvermoeid aandacht voor Schilders betekenis heeft gevraagd, stelde een boek samen, dat de titel kreeg Ontmoetingen met Schilder. De titel is to the point. Met inbegrip van Puchinger beschrijven hier tien auteurs, zeer verschillend maar allen behorend tot de gereformeerde wereld, wat de ontmoeting met Schilder voor hen heeft betekend. Samen vormen deze bijdragen een sprekende illustratie van het feit, dat Schilder destijds niet alleen theologen en eigen studenten maar (ook) vele andere academica en studerende jongeren heeft geïnspireerd. Men kan bijdragen als deze eigenlijk niet bespreken. Ik wil alleen enkele karakteristieke momenten uit deze essays naar voren halen. Schilder was geniaal - dat hebben vele bewonderaars gezegd - maar men kan een dergelijke kwalificatie natuurlijk toeschrijven aan al te groot enthousiasme. Dat echter ook de groningse hoogleraar in de psychiatrie W. K. van Dijk ronduit schrijft, dat Schilder een genie was, heeft als het oordeel van een expert bij uitstek bijzonder gewicht. Het persoonlijke en informatieve artikel van Puchinger is m.i. een bekroning van het vele, dat hij over Schilder schreef. Het laat, evenals de bijdrage van Van Dijk zien, dat Schilder een bijzondere uitstraling had, waardoor hij mensen diep emotioneel wist te raken en in zekere zin blijvend aan zich wist te binden. A.Th van Deursen, historicus van de Vrije Universiteit, merkt o.a. op, dat Schilder in zijn omgang met historische teksten, bv. belijdenisgeschriften, typisch geen historicus was; de oorspronkelijke historische context interesseerde hem niet. Voor Van Deursen blijft Schilder primair belangrijk als de begenadigde prediker van het Evangelie. M. Oudkerk, die als jongere wetenschapper Schilder alleen uit diens werken kent, eert hem als profeet tegen het nihilisme. Okke Jager biedt onder de titel 'Concretiseren tot het uiterste' een grondige analyse van kernmotieven in Schilders theologie, met name van de spanningen die zich in het Godsbeeld aftekenen. J. Veenhof wijst op de parallellie tussen Dorothee Sölle en Schilder in de voorkeur voor het begrip 'plaatsbekleder' boven het door beiden - vanuit een verschillende grondpositie - gekritiseerde begrip 'plaatsvervanging'. De filosoof J. van der Hoeven typeert Schilders dissertatie als een meesterwerk en wijst erop, dat de geregelde omgang met wijsbegeerte en wijsgeren aan het theologische werk van Schilder een speciale allure geeft. G. Harinck releveert, hoe Schilder zijn eigen werk aankondigde; daaruit blijkt, dat Schilder voor alles

een auteur van en voor het gereformeerde volk wilde zijn. W. Albeda schrijft heel persoonlijk over zijn jeugd in het door Schilder gestempelde milieu van de gereformeerde kerk in Delfshaven in de oorlogsjaren, en over zijn ervaringen in de vrijgemaakte gereformeerde kerk van Delfshaven, die hij vanwege het extremisme en de 'doorgaande reformatie' verliet. De innerlijke band met Schilder is gebleven. Na de kwartierstaat van Schilder, gemaakt door D. van Baaien, volgt het uit 1959 daterende, ontroerende gedicht van G.A. de Bruyne 'De kerk is ons aller moeder' over wat in 1944 gebeurde. Naast deze bijdragen is dit boek gevuld met enkele brieven van Schilder, uitspraken over hem in interviews met Puchinger, een datalijst en foto's.

In het jubileumjaar werden maar liefst twee symposia aan Schilder gewijd, aan de Vrije Universiteit en aan de Theologische Universiteit (Broederweg) te Kampen. Beide leverden een boekwerk met bijdragen en studies op. Op vrijdag 6 april 1990 werd in de aula van de Vrije Universiteit door het Historisch Documentatiecentrum een bijeenkomst georganiseerd, die door ruim 700 belangstellenden werd bijgewoond. Twintig sprekers voerden op dit symposium het woord. De dag werd besloten met een plenaire discussie onder leiding van K. Runia. De toespraken, die bij deze gelegenheid werden gehouden, werden gebundeld, waarbij aan de referenten werd toegestaan hun korte voordrachten voor publikatie wat breder uit te werken. Een deel van hen heeft dit ook gedaan. Ik ontleen dit aan het woord vooraf van de redacteuren van dit boek, J. de Bruijn, hoofd van het genoemde documentatiecentrum en zijn medewerker G. Harinck. Het is opmerkelijk te noemen en verdient een compliment aan het adres van de initiatiefnemers, dat juist het Documentatiecentrum bij de herdenking van Schilder het voortouw heeft genomen, gezien de relatie Schilder-VU. Dat rector C. Datema in zijn begroetingstoespraak over dit initiatief zijn vreugde uitsprak is een teken hoezeer de dingen in de gereformeerde wereld veranderd zijn. Men kan datgene, wat in dit symposium en in het daaruit voortvloeiende boek aan de orde is gesteld evenmin als het hiervoor genoemde boek in eigenlijke zin recenseren. Ik meen de lezers van dit tijdschrift het best te dienen door een vermelding van alle bijdragen. Puchinger belicht de figuur, GJ. Schutte de relatie Schilder-Kuyper, G. Harinck het journalistieke werk in De Reformatie, de VU-filosoof S. Griffioen de cultuurfilosofie in Schilders boek De Openbaring van Johannes en het sociale leven, J. Kamphuis zijn boek Wat is de hemel? , M.E. Brinkman de relatie tot Barth, die in het teken stond van gebrekkige communicatie, R.H. Bremmer de relatie tot de Wijsbegeerte der Wetsidee, J. Ridderbos Schilders houding in en ten opzichte van de tweede wereldoorlog, J. Meulink handelt

over Schilder en de politiek, Hans Werkman over zijn omgang met de literatuur, JJ.C. Dee - bovengenoemd - over zijn relatie tot de hervormden, W. van 't Spijker over die tot de christelijke gereformeerden, Okke Jager die met de synodaalgereformeerden. W.G. de Vries bespreekt Schilder en de vrijmaking, F.H. von Meyenfeldt tekent hem als man op de kansel. Daarna belicht D. Deddens Schilders visie op het kerkrecht, J. Douma die op de ethiek en tenslotte J. Veenhof die op de dogmatiek.

In zijn slotwoord merkt J. de Bruijn met recht op, dat de historische bezinning op Schilder een actueel doel dient, omdat het kerkelijke en theologische debat in ons land nog steeds mede bepaald wordt door wat in het leven van Schilder is geschied. De Kuyperiaanse titel Geen Duimbreed! is voor dit symposium en dit boek een uitstekende keuze geweest. Hij duidt immers enerzijds op de karakteristieke onverzettelijkheid waarmee Schilder stelling wist te nemen, anderzijds op de veelzijdigheid waarmee hij zich op tal van gebieden bewoog (13).

Veelzijdig is ook dit boek zelf. De veelzijdigheid geldt niet alleen de besproken themata maar ook degenen, die deze behandeld hebben. Schilder bewerkte wat anders zelden lukt: coöperatie van 'synodalen' en 'vrijgemaakten', geëscorteerd door een hervormde, een christelijke gereformeerde en een nederlandse gereformeerde spreker, die werden beluisterd door een publiek, waarin als het ware het totaal van de vooroorlogse gereformeerde wereld zich weerspiegelde. Voor het leren kennen van Schilder in alle visies en beschouwingen, in alle lotgevallen en daden, is deze bundel een belangrijke bron.

Deze laatste kwalificatie is ook van toepassing op de bundel, die de grondslag vormde voor het tweede symposium dat aan Schilder werd gewijd. Het werd op 12 december 1990 aan de Theologische Universiteit van de vrijgemaakte gereformeerde kerken te Kampen gehouden. Docenten en oud-leerlingen stelden een bundel samen met artikelen die op dit Kamper symposium in bespreking werden gegeven. Deze bundel lijkt op de amsterdamse wat de variatie in de thematiek betreft. Allerlei aspecten van Schilders werk - vgl. de titel - komen aan de orde. Er zijn tussen beide bundels inhoudelijk ook diverse verbindingen en raakvlakken. Het verschil is, dat de bijdragen in de Kamper bundel in aantal kleiner maar in omvang groter zijn. Ze zijn alle zorgvuldig bewerkt en gedocumenteerd.

Het belang van het boek ligt óók daarin, dat het in het kader van leerrijke analyses laat zien hoe Schilder bijna 40 jaar na zijn dood in 'zijn eigen huis' wordt bezien en beoordeeld. Daarom ga ik er iets uitvoeriger op in. Eerst geef ik een korte aanduiding van de inhoud van de artikelen.

J. Kamphuis tekent Schilder als wachter der vrijheid, waarbij hij aanwijst dat

er een intrinsiek verband bestaat tussen diens kerkelijke strijd en diens verzet tegen het nationaal-socialisme. W.G. de Vries betoogt dat Schilder in alle fasen van zijn loopbaan pleitte voor trouw aan de drie formulieren van enigheid, niet minder maar ook niet meer. H J.D. Smit laat in zijn analyse van Schilders visie op de kerk licht vallen op het dynamische element in Schilders kerkbegrip, waarin katholiciteit verbonden is met de oproep tot gehoorzaamheid. B. Kamphuis belicht de constitutieve momenten in Schilders visie op de geschiedenis, zoals die ontwikkeld werd in confrontatie met Barth en in het voetspoor van de beslissingen van Assen-1926. L. Doekes schetst Schilders eschatologie, die vanaf het begin een dominerende plaats in zijn oeuvre heeft ingenomen. C. Trimp behandelt Schilders opvattingen omtrent psychologie, mystiek, bevinding en de innerlijkheid in het leven des geloofs. J. Douma bespreekt het thema 'Christus en cultuur', releveert de op Schilders concept uitgebrachte kritiek (o.a. Noordmans en Miskotte, die ook bij Brinkman ter sprake komen) en laat een uitvoerige evaluatie volgen. J.P. de Vries, hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad, stelt Schilders betekenis voor het politieke en sociale leven in het licht, waarbij ook diens concrete standpuntbepalingen ten opzichte van politieke stromingen en partijen aandacht krijgen. Onder de titel 'liefhebben met het verstand' schrijft de filosoof K. Veling over Schriftgeloof en rationaliteit bij Schilder. Deze bijdrage - de laatste van de bundel - is een uitstekende afsluiting van het geheel. Een centraal motief in de prolegomena van Schilders denken wordt hierin helder en indringend belicht, o.a. aan de hand van Schilders dissertatie over de paradox.

Over heel de linie legt deze bundel getuigenis af van sympathie, respect en bewondering, als ook van de overtuiging dat Schilder ten aanzien van het kerkelijk leven in principe de juiste koers heeft gewezen. Intussen wordt er ook kritiek geleverd, die opmerkelijk te noemen is. Ik kan niet alles memoreren maar wil toch op het volgende wijzen. Trimp constateert dat Schilder geen uitgewerkte behandeling van het werk van de Heilige Geest heeft gegeven, hetgeen 'een zekere onevenwichtigheid in zijn theologie ten gevolge heeft (163). Evenzo zijn volgens Smit en Kamphuis bepaalde zwakheden in de kerk-en geschiedbeschouwing aan deze pneumatologische lacune te wijten. Heel frappant is de kritiek van Smit. Het bekende standpunt van Schilder dat op één plaats maar één ware kerk kan zijn, acht hij niet houdbaar (83). Bij Schilder is er z.i. in vergelijking met Calvijn dikwijls een versmalling waar te nemen, als het gaat over de onzichtbare kerk. 'Dit is te betreuren. Want hierdoor is het gevaar niet denkbeeldig, dat geesteüjke zonen van Schilder de kerk van Christus in het ene zichtbare instituut laten opgaan'(88).

Wie, zoals de schrijver dezes, de geschiedenis van de vrijgemaakte kerken bewust

heeft meegemaakt, wrijft zich de ogen uit, dat nu binnen die kerken stemmen als deze kunnen klinken Ik denk hierbij aan het streven der zogenaamde 'doorgaande reformatie', dat spanningen opriep en een aantal vrijgemaakten van hun kerk vervreemdde (vgl. Albeda). Dit streven vormde ook een wezenlijke factor in het schisma van 1967, dat leidde tot het ontstaan van de nederlandse gereformeerde kerken. Toen Schilder nog leefde trachtte hij matigend in te werken op de ontwikkelingen, maar hij kon de geesten, die hij zelf opgeroepen had (vgl. J.P. de Vries in dezelfde zin als Meulink) niet meer bezweren. Dat heeft Schilder enorm dwars gezeten. Deze tot tolerantie oproepende Schilder wordt door W.G. de Vries ter sprake gebracht (61 v. vgl. Meulink). Mijn vader heeft er destijds vele bladzijden over geschreven maar zijn desbetreffende boek (C. Veenhof Om kerk te blijven, Amsterdam 1966) wordt in de bundel nergens genoemd. Wil men Schilder ten volle verstaan, dan zal men de 'Wirkungsgeschichte' van diens denken niet buiten beschouwing kunnen laten en deze bevat positieve èn negatieve elementen.

Wat de kritiek aangaat wil ik hier nog vermelden de distantie die J. Douma neemt van Schilders gedachte van een eeuwige haat (196) en de wijze waarop Veling in zijn beschouwingen over Schilders openbaring-en Godsleer rekening houdt met de kritische commentaren van H. Kuitert, O. Jager, J. Stellingwerff en G. Visee. Ik kan alleen maar zeggen, dat deze sympathetisch-kritische benadering mij deugd doet: ze komt aan de peiling van de zaken èn aan de zuivere waardering van de persoon van Schilder ten goede.

Deze bundel over het werk van Schilder is inderdaad een hulp om óók de persoon beter te begrijpen. De genialiteit van Schilder bouwde zich een eigen wereld op. Dat is de achtergrond van de communicatiestoringen, die Van Dijk en Brinkman signaleren. Schilder kon zich moeilijk verplaatsen in de situatie, context en beleving van degenen met wie hij het - veelzins polemisch - gesprek aanging. Hij wilde oprecht overeenstemming en eenheid met name in het kerkelijke leven. Maar hij meende tegelijkertijd, dat deze via een consequente en zuivere argumentatie te bereiken zouden zijn. Dat bleek herhaaldelijk een faliekante misrekening. Het tekent Schilders volstrekte eerlijkheid dat hij daardoor ook telkens bitter teleurgesteld was. Naar mijn overtuiging is dit een van de factoren die leidden tot het drama van 1944. Schilder kon het brede geheel van de gereformeerde kerken niet missen en die kerken konden hem niet missen, maar ze hebben dat béide niet beseft. Zijn ontzetting uit het ambt loste niets op, maar bracht wel veel frustratie teweeg. Dat G.C. Berkouwer de gang van zaken in 1944 en eigen aandeel daarin kritisch revalueert - in een openhartige 'retractatio' in zijn boek Zoeken en vinden (Kampen 1989) - is veelzeggend. Het is óók een teken, dat

Schilder nog steeds blijft intrigeren. Als volstrekt originele en bezielend prediker, als de onverschrokken getuige en als de flitsende geloofsdenker blijft hij tot ons spreken ook nadat hij gestorven is.


1. Naar aanleiding van: J J.C. Dee, K. Schilder. Zijnlevea en werkl, (1890-1934), Goes, Oosterbaan en le Cointre 1990 (diss. Theol. Univ. Broederweg Kampen), ƒ 49, 50

J J.C. Dee, Picturalia. fotobiografie K. Schilder, Goes, Oosterbaan en le Cointre 1990, ƒ 34, 00 J J.C Dee, Eenzaamheid en Gemeenschap. Proza en Poëzie van K. Schilder uitzijn studentenjaren. Ingeleid en toegelicht door dr. JJ.C. Dee, Haarlem, Vijlbrief 1990, ƒ 25, 00

G. Harinck, K Schilder (1890-1952). Een keuze uit zijn werk. Ingeleid door drs. G. Harinck, Kampen, Kok 1989. In de serie Befaamde Theologen, ƒ 25, 75

Dr. G. Puchinger (red.), Ontmoetingen met Schilder. Prof.dr. K. Schilder1890-19 december-1990, Kampen, Kok 1990, ƒ 67, 00

J. de Bruijn en G. Harinck (red.), Geen duimbreed!. Facetten van leven en werk van prof.dr. K. Schilder 1890-1952, Baarn, Ten Have 1990. In de Passage-reeks, ƒ 35, 00

J. Douma, C. Trimp, K. Veling, (red.), K. Schilder. Aspecten van zijn werk. Barneveld, De Vuurbaak 1990, ƒ 34, 75.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991

DNK | 116 Pagina's

De herdenking van  prof. dr. K. Schilder 1890-1990

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991

DNK | 116 Pagina's