GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

GEDING OM EEN ’BEDING’ OVER DE STRUCTUUR VAN DE VERENIGING VAN 1892.

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie in de systematische catalogi van bijvoorbeeld de Theologische Universiteiten te Kampen en de Vrije Universiteit te Amsterdam naar literatuur zoekt over de herdenkingsjaren 1834, 1886 en 1892 vindt zeer veel over de Afscheiding, beduidend minder over de Doleantie en zeer weinig dat specifiek over de Vereniging van 1892 gaat. Uiteraard wordt dit geboorte-uur van de Gereformeerde Kerken in Nederland wel in hand-en gedenkboeken en andere publicaties als onderdeel van een historisch proces vermeld en in een breder kader belicht, maar tot een nadrukkelijke 'herdenking' is het voor zover ik weet nooit gekomen. 1 Een oorzaak daarvan is wellicht, dat het vijftig-jarig 'bestaan' van de GKN in het jaar 1942 viel, toen zowel de oorlog als de kerkelijke verdeeldheid elke lust tot 'vieren' danig doofde. Het is daarom van belang nader in te gaan op de vraag, wat zich op 17 juni 1892 in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam afspeelde.

Consensus of Contract?

De verhalen van grootouders, die het meemaakten hoe de oude 'vader Van Velzen' werd binnengeleid en hoe Gispen en Kuyper elkaar de hand gaven, zijn bekend. 2 De Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduits Gereformeerde Kerken vloeiden samen tot De Gereformeerde Kerken in Nederland. Wij weten het. Maar wat gebeurde er structureel in die 24 pagina's en 27 artikelen acta van dat ene dagdeel 'combi-synode'? 3 Een antwoord hierop is minder eenvoudig dan op het eerste gezicht lijkt. Ging het om een vereniging of om een hereniging? Om combinatie of ineensmelting? Om een landelijke of een plaatselijke éénwording? Om een 'geestelijke' consensus of een meer

'administratief contract?

Uit de j arenlange onderhandelingen blijkt, hoe moeilijk en gevoelig deze dingen lagen en de geschiedenis van 'A' en 'B' leert ons hoe lang ze zouden blijven liggen. 4

Wil men wat beter zicht op dit probleem krijgen, dan zullen wij allereerst moeten bedenken, dat de Christelijke Gereformeerde Kerk reeds een betrekkelijk recente kerkvereniging (met de Gereformeerde Kerk onder het Kruis, in 1869) achter de rug had. Zij kwam dus als een reeds 'verenigde kerk' met de dolerenden aan de onderhandelingstafel en stond in zekere zin nog onder een intern contract. Veel 'moeilijk doen' van haar kant hing samen met afspraken gemaakt op de synode van Middelburg 1869.

Die vereniging was gericht op landelijke eenheid van afgescheidenen en kruisgemeenten. Op dat vlak mocht 'het ligchaam Christi niet langer gescheurd blijven' omdat er eenheid was op basis van de belijdenis, liturgie en kerkorde van 1618 en 1619 (acta CAGK 1869, art. 25). Maar plaatselijk was aan de gemeenten zelf overgelaten om 'zoo te handelen, als haar het geschiktste voorkomt' (id. art. 35).

Voorts vond de vereniging plaats onder vigeur van een - reeds in 1854 opgesteld - 'Reglement', dat vooral bedoeld was om de (zo moeizaam verkregen!) rechten van de gemeenten bij de overheid te verzekeren. 5 De opleiding te Kampen zou voortaan verplichtend zijn (id. art. 35).

Kenmerkend voor de onderhandelingspositie van de Christelijke Gereformeerde Kerk voor 1892 was dus - bij alle 'plaatselijke toestanden' en groepsvorming rondom kerkbladen! 6 - een besef van solidariteit en landelijke saamhorigheid. 7 Als 'ware kerk' naar art. 28 NGB in 1834 uit het hervormd genootschap afgescheiden (acta CAGK 1869, art. 28) was zij gehoorzaam geweest aan Gods gebod door schade en schande heen. In haar Reglement was de confessionele en kerkordelijke grondslag aangewezen en werden lidmaatschap en bestuurs-

vorm van de kerk verwoord. 8 Voorts was de opleiding te Kampen symbool van de identiteit waarmee zij als kerk haar geestverwanten tegemoet trad.

Voor de Doleantie als 'kerkelijke actie' van 1886 9 lagen de accenten precies omgekeerd. Reeds in zijn Tractaat van de Reformatie der Kerken (1883) had Kuyper de trend aangewezen: De kerkeenheid moet in de lokale kerk gestalte krijgen. Als de burgerlijke gemeente één is, dan moet ook de formatie van de kerk één zijn. Geen twee 'gelijksoortige kerkformaties' in dezelfde plaats naast elkaar. Dat is de eis van het beginsel. Alleen bij principieel confessioneel verschil kan men 'met eere' (!? ) zich afzonderlijk formeren. 10 Reformatie van de kerk geschiedt dan ook niet door afscheiding, maar veeleer door omzetting van 'collegiale besturen' in 'kerkelijke vergaderingen', die de confessie en de kerkorde handhaven.

Landelijk bezien gaf deze benadering echter een onhelder beeld. Het leidde tot een 'voorlopige' kerkformatie, die niet alleen de deur openhield naar de Christelijke Gereformeerde Kerk toe, maar ook de drempel voor de aarzelende hervormde gemeenten zo laag mogelijk moest houden. Geen wonder, dat de Christelijke Gereformeerde Kerk de dolerenden meer zag als een 'richting' in het Nederlandse Hervormde Kerkgenootschap dan als een kerk (acta Christelijke Gereformeerde Kerk Assen 1888, art. 51). Wat was hun status? Zou door vereniging met hen de Christelijke Gereformeerde Kerk via een achterdeur toch weer in de Hervormde Kerk komen?

Tijdens de conferenties, die aan de officiële onderhandelingen vooraf gingen, gaven Kuyper c.s. enige opheldering. 11 Het ging, bij de verhouding tussen Christelijke Gereformeerde Kerk en Nederduits Gereformeerde Kerken, niet om een 'ware kerk' die in onderhandeling was met een (orthodoxe) hervormde 'richting', maar om (plaatselijke!) ware kerken, die samen staan in de 'vergadering der gelovigen' en de facto één zijn in de wortel van de historische gereformeerde kerken 'dezer natie'. 12

Hierdoor kwam de discussie over de 'ware kerk' naar art. 28/29 NGB op een ander vlak, nl. van verticaal (tussen ware en valse kerk) naar horizontaal (plaatselijke ware kerken, die in de breedte samengaan). Ook verschoof het accent in het gesprek over de kerkeenheid. En wel van onderhandelingen tussen

landelijke kerkformaties over een principiële overeenkomst, naar een constateren van plaatselijke consensus op basis van confessie en kerkorde met praktische gevolgen voor een landelijk samengaan.

Het zou blijken, dat deze laatste weg voor de Christelijke Gereformeerde Kerk niet begaanbaar was. Zij wilde telkens voorwaarden stellen (vgl. Middelburg 1869!), maar de Nederduits Gereformeerde Kerken wilde eigenlijk 'geen ander beding' dan de grondslag van belijdenis en kerkorde. De afgescheidenen wilden verenigen na een principiële discussie, de dolerenden wilden herenigen in een praktische procedure. 13

Voor de dolerenden was er dan het probleem van de zelf-presentatie, omdat zij - tegen hun eigen beginsel in! - nog gemeenten wilden blijven stichten naast reeds bestaande afgescheiden gemeenten.

Het probleem voor de afgescheidenen was de gevraagde opheffing van het Reglement, omdat daardoor de rechtszekerheid m.b.t. de kerkelijke goederen schade zou kunnen lijden. 14

De officiële onderhandelingen werden geopend met een aanbod van de voorlopige synode van de Nederduits Gereformeerde Kerken te Utrecht in 1888 aan de Christelijke Gereformeerde Kerk tot opstelling van een 'Concept Acte van Ineensmelting'. Deze Acte beoogde een band te zijn voor de 'stramme stugge duigen, die tot één vat moeten worden samengevoegd' (acta Nederduits Gereformeerde Kerken Utrecht, 1888, art. 65, 44). Het ging in dit eerste voorstel - geheel in de bovengenoemde lijn - om een principieel appèl op de eenheid van beide kerken in Christus, zonder dat nadere voorwaarden werden gesteld. Wel was reeds een korte kerkelijke procedure aangegeven om zo spoedig mogelijk tot die eenheid te geraken (id. art. 26).

De zaak van de eenheid leefde ook zeer bij de Christelijke Gereformeerde Kerk. In de loop der onderhandelingen bleek telkens weer, dat een nietdoorgaan van de vereniging diepe scheuren in de Christelijke Gereformeerde Kerk zou hebben getrokken. Maar in de voorstellen van de provinciale synoden aan de synode van Assen 1888 komt ook een helder beeld naar voren van de problemen die in deze kerk leefden als het ging om eenheid met de Nederduits Gereformeerde Kerken: De ware kerk was toch 'bij ons' reeds aanwezig! Daar moest men zich krachtens art. 28 NGB bij voegen, of in èlk geval hier geen

eigen Nederduitse Gereformeerde gemeenten tegenover stichten. Een breuk met het hervormde kerkgenootschap alleen vanwege het bestuurlijk aspect was onvoldoende. Niet slechts het geheel, maar ook de delen (gemeenten) waren vals.

Overigens was vervanging van het Reglement van de Christelijke Gereformeerde Kerk bespreekbaar en de generale kas voor emeriti geen halszaak. Wel mocht de rechtszekerheid van de goederen niet in gevaar komen. De kerkelijke opleiding moest echter onverkort worden gehandhaafd (acta, art. 29).

Na lange discussie besloot de synode aan de Nederduits Gereformeerde Kerken te antwoorden:

1 Het Reglement wordt nog door de Christelijke Gereformeerde Kerk gehandhaafd, 'omdat er verschillende bezwaren zijn, waarom zij niet voetstoots de erkenning der Chr. Geref. Kerk als één geheel van Kerken door de Regeering kan prijsgeven'.

2 Gevraagd wordt een verklaring van de dolerenden, dat zij met het Hervormd Kerkgenootschap 'volkomen gebroken' hebben (naar art. 28 NGB!) en ook plaatselijk de gemeenten van de Christelijke Gereformeerde Kerk willen erkennen en geen tegenkerken zullen organiseren.

3 Het beginsel van de eigen opleiding van de kerk mag niet worden prijsgegeven (acta art. 133, 80).

Dit besluit van de Christelijke Gereformeerde synode van Assen heeft grote problemen voor het eenwordingsproces met de Nederduits Gereformeerde Kerken gegeven.

Immers, de Dolerenden werden niet alleen overvraagd door het onder 2 gestelde (wat in feite een opgaan in de afscheidings-beweging betekende!), maar de onderhandelingen zélf kwamen op een ander vlak te liggen. De principiële herkenning van elkaar in een consensus over confessie en kerkorde (die a.h.w. vrèeg om een snelle en praktische éénwording!) kwam in de schaduw van een slepend contract-overleg, waarin partijen over en weer voorwaarden gingen stellen. Dat heeft vooral in de kerkelijke pers een polarisatie bevorderd, die het verlangen van zeer velen naar ineensmelting dreigde te overstemmen. 15 Hoe slecht het werkte, blijkt uit de Concept-Acte, die - op initiatief van de

Nederduits Gereformeerde Kerken - door deputaten van beide kerken werd opgesteld om aan de voortgezette synoden van de Nederduits Gereformeerde Kerken (Utrecht) en de Christelijke Gereformeerde Kerk (Kampen) te worden aangeboden. 16

In deze tamelijk ondoorzichtige en omzwachtelde tekst 17 werd wel, ten behoeve van de Christelijke Gereformeerde Kerk, de 'finale' breuk met het Hervormd Kerkgenootschap uitgesproken, maar tegelijk de wijze ('modus quo') van reformatie verklaard 'tot die dingen, die men in elkander dragen zal'. Dan volgen 14 'grondslagen' waarop de kerken 'het herstel van de kerkelijke eenheid wenschen te beproeven'. 18 Daarbij werd op een aantal belangrijke punten dwars tegen het unie-voorstel van de Christelijke Gereformeerde Kerk ingegaan. Wij noemen - in het kort - de volgende:

Het Reglement van 1869 moest worden ingetrokken; voortgaande Doleantie moest mogelijk blijven ook als een afgescheiden gemeente aanwezig was; de opleiding moet naar Amsterdam, wanneer de Vrije Universiteit een voor de kerken aanvaardbare regeling aanbiedt. Van belang was ook, dat de komende vereniging van beide kerken zich in feite zou beperken tot de meerdere vergaderingen. Over plaatselijke ineensmelting werd tamelijk afstandelijk in 'samenwerkings'-vorm gesproken. 19 Ook de kerkelijke goederen - met name die van de Christelijke Gereformeerde Kerk - bleven bestemmingsgoederen voor die 'groep' van kerken. 20

Deze voorstellen grepen - op hun beurt! - diep in op de identiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerk! Zowel de voortgaande vorming van dolerende gemeenten als de verhuizing van 'Kampen' naar Amsterdam werden dan ook door de voortgezette synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Kampen bij amendement verworpen. 21 Ook na een bezoek van Kuyper en Van den Bergh aan de vergadering op 18 januari 1889 besloot de synode - met 32 tegen 8 stemmen - op deze amendementen niet terug te komen (acta, art.

281). Wel werden deputaten benoemd om de gewijzigde Concept Acte van een Memorie van Toelichting te voorzien en aan de kerken toe te zenden. Tegen deze achtergrond werd - met algemene stemmen - besloten de kerkvereniging 'aanhangig te houden' (id. art. 282).

Het is opmerkelijk om te zien hoe de Concept-Acte (als contract!) zowel in de kerken als in de pers bij de Christelijke Gereformeerde Kerk in eerste instantie tot zeer kritische discussies leidde: Het is een dolerend stuk; gereglementeerde verdeeldheid; de Christelijke Gereformeerde Kerk valt uiteen; velen zullen niet meegaan, etc. 22

In de daarop volgende periode van bezinning leidde de Acte echter ook in déze kring tot de overtuiging: Zó moeten wij als kerken niet met elkaar omgaan! Dat bleek uit de reacties van de provinciale synoden op de CG-synode van Leeuwarden 1891.

Daarin werd gesteld:

De gedeeldheid mag niet bestendigd worden; de Concept-Acte moet terzijde gelegd; het Reglement van 1869 kan 'overgaan' in de Dordtse Kerkorde als de 'algemene goederen en fondsen onzer kerk gewaarborgd blijven'; wanneer ineensmelting 'regel' wordt kunnen plaatselijke toestanden 'gedragen' worden, etc. Wel moet het beginsel van de eigen kerkelijke opleiding gehandhaafd blijven (acta, art. 132).

Naast de angst voor de grote twist, die in de Christelijke Gereformeerde Kerk dreigde te ontstaan als de vereniging niet zou doorgaan, werden deze heroverwegingen ook bevorderd door de milde besluiten, die de Nederduitse Gereformeerde synode te Leeuwarden een jaar tevoren genomen had om de onderhandelingen weer op gang te brengen.

Weliswaar betreurden de Nederduits Gereformeerde Kerken dat de Christelijke Gereformeerde Kerk geen gelegenheid had gevonden om óók in Leeuwarden terzelfder tijd - in buitengewone zitting - samen te komen. Dat werd als een 'pijnlijke teleurstelling' ervaren. Maar ook werd - met het oog op de recente ervaringen - gesteld 'dat het tot niets leiden zou om de onderhandelingen ... op de oude voet te hernieuwen'.

Er werd nu ten behoeve van een vereniging op classicaal en synodaal vlak 'een bredere grondslag" aangeboden op grond van eenheid in belijdenis en kerkregering. Van haar kant stelde de synode 'thans geen ander beding'. Wel werd er nadruk op gelegd om een 'spoedige hereeniging' na te streven (acta Nederduits

Gereformeerde Kerken Leeuwarden 1890, art. 55).

Eigenlijk werd dus in deze brief niet alleen de Concept-Acte terzijde gelegd, maar ook een eventuele opstelling van verdere stipulaties geheel opengelaten. Alles concentreerde zich nu op de consensus over de confessie en de kerkorde. Verderwerken aan de opstelling van een 'beding" werd in zekere zin aan de Christelijke Gereformeerde Kerk overgelaten! Opvallend is voorts het appèl van de Nederduits Gereformeerde Kerken op het belang dat kerkelijke eenwording heeft voor de bloei van de gereformeerde beginselen in het midden van 'ons volk'. Opmerkelijk is tenslotte de aanduiding van de dolerende kerken 'als uw mindere in getrouwheid' vergeleken met de afgescheidenen, die de weg van 1834 waren gegaan (acta, art. 55, 63).

De synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Leeuwarden 1891 gaat dan vérgaand op deze tegemoetkomende voorstellen in. 23 Ook van haar kant verklaart zij 'in overeenstemming met het door alle provinciale synoden uitgesproken oordeel... dat de Concept-Acte ... wordt terzijde gesteld en als basis van onderhandeling alle contractuele betekenis verloren heeft' (acta, art. 184). Na uitgesproken te hebben, dat de doleantie 'met haar kerk-en rechtsbeschouwingen' voor rekening van de Nederduits Gereformeerde Kerken gelaten wordt, is de synode bereid 'althans te pogen tot vereniging te komen ... als over en weer oprecht en zonder zinsbehoud de te vereenigen kerken erkend worden als ware en zuivere Gereformeerde Kerken naar belijdenis en kerkorde'.

Hieraan werd dan de noodzaak verbonden van een breuk met de hervormde besturen èn 'ook met de leden in corporatieve en plaatselijke zin' (acta, artt. 134 en 184).

Eveneens werd besloten het Reglement 1869 zó te wijzigen dat de Dordtse Kerkorde de plaats daarvan inneemt, 'ook afgezien van de vereeniging^!) 24

Niet combinatie maar samensmelting van gemeenten zal op plaatselijk vlak nu het grote doel zijn, 'latende het tijdstip en de wijze ... aan het oordeel der respectieve kerkeraden en classes' (art. 170). Aan de eigen opleiding van de kerken wordt echter onverkort als beginsel vastgehouden (art. 173). Met deze

nadere 'bedingen en voorwaarden' 25 legde de Christelijke Gereformeerde Kerk de zaak van de vereniging weer in handen van de Nederduits Gereformeerde Kerken, die enkele weken later in 's-Gravenhage bijeen zou komen. Tijdens die synode vond uitvoerig overleg plaats met deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerk, die gekomen waren om het besluit van Leeuwarden nader toe te lichten. Daarbij konden een aantal misverstanden worden weggenomen. Op 15 september 1891 werd door de Nederduits Gereformeerde Kerken met algemene stemmen een Concept-Besluit aangenomen, 28 waarin de synode:

a. genoegen neemt met het 'algeheel terzijde stellen' van de Concept-Acte, 'die door gedeputeerden beiderzijds in 1889 aan de synoden van beide kerken ... was ingediend' (!).

b. de 'bedingen en voorwaarden' m.b.t. de kerk-en ambtserkenning aanvaardt en zich neerlegt bij de beëindiging van de formatie van nieuwe dolerende gemeenten. 27

c. genoegen neemt met de 'slotverklaring' van de Christelijke Gereformeerde Kerk inzake het beginsel van de eigen kerkelijke opleiding. 28

Cruciaal was nu de vraag, of de Nederduits Gereformeerde Kerken met dit Concept-Besluit hadden voldaan aan de door de Christelijke Gereformeerde Kerk te Leeuwarden 1891 voor de vereniging gestelde condities.

De deputaten, die de Christelijke Gereformeerde Kerk op de synode van de Nederduits Gereformeerde Kerken te 's-Gravenhage hadden vertegenwoordigd, verklaarden eenstemmig, 'dat huns inziens ... aan de bedingen en voorwaarden van de synode te Leeuwarden is genoeg gedaan, en dat daarom de vereeniging in beginsel is gesloten'. 2B

Het kan niet ontkend worden, dat de Nederduits Gereformeerde Kerken met de eigenlijke voorwaarden van de Christelijke Gereformeerde Kerk akkoord

waren gegaan. Maar dit akkoord werd wel 'ingekleed' met een aantal 'consideranten', waarvan de Christelijke Gereformeerde Kerk een jaar later moest erkennen, dat zij 'ons minder aangenaam' zijn. 30 Deze 'consideranten' van de Nederduits Gereformeerde Kerken raakten vooral de 'eigenaardige verplichtingen' jegens de achtergeblevenen in het Nederlandse Hervormde Kerkgenootschap (en daarmee de hantering van het waar-vals schema!) èn de nadruk op het beginsel van de 'vrije studie' naast de eigen opleiding van de kerken.

In het eindbesluit van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Amsterdam 1892 komen dan ook twee elementen terug: De constatering van het akkoord op basis van de 'voorwaarden en bedingen' van Leeuwarden 1890 èn de handhaving van de bedoeling die Leeuwarden voor ogen had, zoals die ook door de eigen deputaten in 's-Gravenhage was verwoord. M.a.w. de 'consideranten' blijven voor rekening van de Nederduits Gereformeerde Kerken! 31 Het water van de zee wast echter niet weg, dat de synode van de Nederduits Gereformeerde Kerken - van haar kant - met de bewoordingen 'legt zich neer', 'neemt genoegen' en 'aanvaardt' juist de 'bedingen en voorwaarden' zélf in belangrijke mate voor rekening van de Christelijke Gereformeerde Kerk heeft willen laten! Zeer opvallend was ook, dat het 'beginsel' van de eigen kerkelijke opleiding, dat een conditie was in het CGK-besluit, in het NGK-besluit niet één van de voorwaarden maar een 'slotverklaring' genoemd werd, waar men 'genoegen mee nam' ...

Men kan zich afvragen hoeveel 'overeenkomst' er zuiver zakelijk gezien nog overblijft, wanneer de 'voorwaarden' voor rekening van de éne partij en de begeleidende 'consideraties' voor rekening van de èndere partij worden gelaten. En wat is de betekenis van een 'beding*, dat tot een gedoogde 'slotverklaring' wordt teruggebracht? 32 Hoewel in de euforie van de komende éénwording veel tegenstellingen naar de achtergrond konden worden gedrongen - bijv. bij

de opstelling van de tien praktische uitvoeringsbepalingen 33 - bleef met name bij de Christelijke Gereformeerde Kerk een besef van afstand bestaan.

Bij de beoordeling van de NGK-besluiten door de Christelijke Gereformeerde Kerk te Amsterdam 1892 werd dan ook terecht de vraag gesteld: 'Is hier nu alleen verschil in keuze van woorden of onderscheid van opinie? ' (acta, art. 15). In het licht van het bovenstaande, gaat het o.i. om het laatste. Alle toenadering om tot eenzelfde besluitvorming te komen neemt niet weg, dat door beide kerken vanuit een verschillend uitgangspunt werd geredeneerd.

Voor de Nederduits Gereformeerde Kerken was de eenheid van confessie en kerkorde uitgangspunt voor verder samengaan, waarbij het 'beding 5 de brug was om samen te komen. De Christelijke Gereformeerde Kerk ging uit van de eenheid in confessie en kerkorde om samen te komen en zag het 'beding* als zekerstelling en voorwaarde om blijvend te kunnen samengaan.

M.a.w. bij alle vreugde over de hervonden en herwonnen eenheid, lag onder de woordelijke gelijkheid van de besluitteksten een verschillende functie van de 'voorwaarden'. Voor de Nederduits Gereformeerde Kerken ging het daarbij om een consensus van kerken die zich herenigden. Voor de Christelijke Gereformeerde Kerk ging het meer om een contract tussen kerken die zich verenigden. Het was dan ook d& ar, dat de gedachte van het 'beding* een eigen leven kon gaan leiden!

De taal van de Acta

Toen de beide synoden op vrijdagmiddag 17 juni 1892 in een bomvolle Keizersgrachtkerk vergaderden, werd door dit samenkomen een (gelijkluidend) door beide synoden tevoren genomen besluit uitgevoerd.

Dit besluit bestond uit een principieel en een praktisch deel:

In het principiële deel werd allereerst uitgesproken, dat er geen wettige oorzaak meer aanwezig is, waarom beide kerken 'in de meerdere vergaderingen' gescheiden zouden blijven.

Voorts werd de bereidheid uitgesproken om 'van nu voortaan ... in één zelfde kerkverband saam te leven'.

De vereniging wordt dan tot stand gebracht op de grondslag van de gemeenschappelijke belijdenis .., de Dordtse Kerkorde èn 'van hetgeen tussen de synoden van Leeuwarden en 's-Gravenhage... is overeengekomen...' (acta, art. 2)-

In het praktische deel werden door middel van een tiental bepalingen die zaken geregeld, die voor de uitvoering van de vereniging noodzakelijk waren. 34 Het ging daarbij om de volgende punten:

Grensregeling der plaatselijke kerken

Burgerlijke, c.q. historisch-kerkelijke indeling is uitgangspunt, al moet rekening worden gehouden met 'de velerlei eischen van het practische leven'. Er is vrijheid bij de 'vroegeren kerkeraad te blijven' (voor doopleden tot het moment van openbare belijdenis). Leden van kleine gemeenschappen in dicht bijeen liggende plaatsen kunnen onder één kerkeraad blijven of gebracht worden, maar moeten wel afzonderlijk worden geboekt.

N.B. Er was dus een 'beginsel' van samenvallen van burgerlijke en kerkelijke grenzen èn een 'beding' van mogelijkheid tot vrije 'parochiekeuze'.

Roeping tegenover achtergeblevenen

Allen, die de gereformeerde belijdenis zijn toegedaan, dienen tot 'kerkelijk samenleven met ons' te worden bewogen. Er moet naar gestreefd worden, zo mogelijk, op alle plaatsen een kerk te installeren met behulp van de classes. Daarbij dient rekening te worden gehouden 'met de wensen van de belijders te dier plaatse, ook wat de wijze van reformatie aangaat' (N.B. de pluraliteit t.a.v. het waar-vals schema!).

Ook die 'groepen van gereformeerde belijders', die of op zichzelf stonden of een eigen 'organisatie' vormden, dienen na onderzoek tot aansluiting 'aan ons kerkverband' te worden bewogen.

Ineensmelting der plaatselijke kerken

Ineensmelting in grotere kerken sluit een latere vorming van wijkgemeenten niet uit. Waar ineensmelting nog niet 'aanstonds' mogelijk is moeten de 'zusterkerken' goede correspondentie met elkaar onderhouden (onder meer door erkenning van eikaars tucht, afvaardiging op kerkeraden en ruildiensten).

N.B. Er was dus van meet af grote aandrang om tot ineensmelting te komen.

Samenvoeging van meerdere vergaderingen

Samenvoeging in classes en provinciale synoden geschiedt naar de daarvoor

opgestelde lijst. 35

N.B. De generale synode bepaalde in dit geval de termijn-data voor hun samenkomst en de roepende kerken!

Huishoudelijke bepalingen

Alle bepalingen ter uitvoering van de kerkorde, die in beide kerken genomen waren, worden vervallen verklaard. Wat daarvan eensluidend was, wordt nu voor beide kerken opnieuw van kracht verklaard.

In deze paragraaf worden dan regelingen getroffen over: Afvaardigingen, oefenaars, quota, hulpbehoevende kerken, emeritaat, het voor de tweede maal beroepen van predikanten, appèl-termijnen, stemrecht inzake stoffelijke goederen.

N.B. Dit laatste betrof de bepaling van de Christelijke Gereformeerde Kerk Rotterdam 1885, dat ook aan anderen dan aan mannelijke belijdende leden, die niet onder censuur staan, in stoffelijke aangelegenheden stemrecht kon worden verleend (een actief vrouwen-stemrecht als uitzondering bleef daarmee 'voorlopig* van kracht!, vgl. acta Christelijke Gereformeerde Kerk Rotterdam 1885, art. 255).

De naam van de verenigde kerk

Na de vereniging dragen de gezamenlijke kerken de naam van 'De Gereformeerde Kerken in Nederland'.

Plaatselijke aanduiding: 'De Gereformeerde Kerk te ...'

Bij onderscheid tussen A, B of C zal de chronologische volgorde van 'reformatie' worden aangehouden. Officieel gebruik van 'kerk' voor het landelijke vlak en 'gemeente' voor het plaatselijke vlak is niet toegestaan. Maar informeel kan wel van de 'Nederlandse Kerk' of de 'Gereformeerde Kerk in Nederland' worden gesproken.

N.B. Dus oorspronkelijk geen automatisme van de aanduiding 'A' voor de Afscheiding en 'B' voor de Doleantie!

Kerkelijk orgaan

Regelingen voor Het Kerkblad worden getroffen.

Opleiding van dienaren des Woords

Deputaten zullen een regeling ontwerpen voor de opleiding en het kerkelijk onderzoek. Ten aanzien van de Theologische School en de overeenkomst met de Vrije Universiteit geldt: 'Het thans bestaande blijft voorlopig van kracht'. Voorts regelingen voor de kerkelijke examina, de ondertekening van het dordtse formulier en het preekconsent van studenten.

N.B. Het voorlopig karakter van de afspraak over de opleiding!

De zending

De deputaten van beide kerken zullen samen 'voor deze zaak gecommitteerd worden'. De rechten en plichten van de Nederlandse Gereformeerde Zendingsvereniging zullen binnen één jaar door de kerken worden overgenomen.

Financiële regelingen

Overname door de gezamenlijke kerken van de verplichtingen en fondsen wordt geregeld. De algemene bezittingen der Christelijke Gereformeerde Kerk waren daarbij inbegrepen 'met behoud van de tegenwoordige bestemming'. Regelingen voor de rechtszekerheid worden getroffen.

N.B. De Nederduits Gereformeerde Kerken had de processen, de Christelijke Gereformeerde Kerk de goederen ...

Al deze overeenkomsten lagen, bij het begin van de vergadering, door beide synoden bekrachtigd, ter tafel. Wat restte waren de redevoeringen en de voorbereiding van de komende synode van de verenigde kerken, met name door benoeming van deputaten.

In deze redevoeringen werd meermalen gesproken over de aard van de vereniging: Dzer met ijzer in het vuur (Gispen, art. 5); de hogere leerschool van het leven, waarin de jaren van ruzie door volwassen verhoudingen worden opgevolgd (Kuyper, art. 6). Ook wordt gewezen op de lange weg die naar de eigenlijke eenwording nog moet worden gegaan (Bos, Vrolijk en Kuyper). Voorts wordt met nadruk de oecumenische betekenis van deze dag onderstreept. Waar men samen staat op de grond van belijdenis en kerkregeling moet men één zijn (Van Velzen jr. en Ploos van Amstel, art. 7 en 8).

Alleen Rutgers gaat op het 'beding" in: 'Laat met verenigde kracht der kerken School en Universiteit door allen gesteund worden ... Zij moeten staan onder het toezicht van de 700 kerken, die er toch door gediend moeten worden' (art. 8).

Wanneer wij dit acta-bestand overzien, blijken de 'voorwaarden en bedingen'

toch minder nadrukkelijk en expliciet aanwezig te zijn dan men uit de harde onderhandelingen vooraf zou verwacht hebben. Ze liggen min of meer verborgen in de verwijzing naar de besluiten van Leeuwarden en 's-Gravenhage en komen naar boven in de afgezwakte bepaling over de identiteit van de plaatselijke kerken (bep. 1) en het voorlopig voortbestaan van de bestaande opleidingen (bep. 8).

Ik durf de onderstelling wagen, dat wanneer de plaatselijke ineensmelting tussen A en B niet zo 'principieel' geforceerd was en meer spirituele identiteit van de 'oude Christelijke Gereformeerde Kerk' in het nieuwe kerkverband was gebleven, de discussie over een 'beding* wellicht spoedig op de achtergrond zou zijn geraakt. Maar door de toenemende drang vanuit de meerdere vergaderingen om in Christus' naam tot plaatselijke ineensmelting te komen 38 kon niet alleen een - weer herstelde - Christelijke Gereformeerde Kerk ontstaan, maar werd ook de opleiding te Kampen hèt symbool van de afgescheiden traditie. Op dit punt ging het 'beding 1 zich steeds emotioneler concentreren.

Het 'beding' overschaduwd door het 'beginsel'

Al aan het begin van de synode van Dordrecht 1893 kwam een klacht van Overijssel aan de orde om het 'beding' van 1892 in de kerkelijke discussie te respecteren en elkaar geen geweld aan te doen door bepaalde schema's (ware en valse kerk) op te willen leggen. De synode besloot om elk eenzijdig opdringen van een 'methode van reformatie' te weerstaan (art. 19).

Bij de behandeling van het 'Concept van Regeling voor de Opleiding van Bedienaren des Woords' (acta, art. 33 w) kwam de betekenis en geldigheid van het 'beding" zeer indringend aan de orde. In dat Concept werd gesteld, dat de 'eigen opleiding tot de dienst des Woords' tegenover het 'aloude gereformeerde beginsel van vrije studie' staat (acta, 42). De school der kerken werd zelfs een 'lievelingsdenkbeeld' van een deel der kerken genoemd (id. 44). Eenheid van opleiding werd bepleit. 37 In de negatieve reacties uit de kerken op dit Concept - via de provinciale synoden naar voren gekomen - was reeds van alle kanten een beroep op het bestaande 'beding' terzake gedaan (art. 34). Hierop onstond een vinnig debat ter synode over de vraag of er na de vereniging nog wel sprake van een 'beding' kon zijn. Kuyper stelde: 'Bedingen zijn

... slechts mogelijk bij twee partijen, en verliezen het karakter van beding, zodra twee partijen één worden' (art. 61). De discussie ging later ter synode zelfs zover, dat tegenover de aandrang van ' A' om het recht van een eigen opleiding der kerken opnieuw vast te leggen, door 'B' gesteld werd, dat men het 'beding' niet boven Gods Woord mocht stellen (art. 131).

Deze benadering van het 'beding* veroorzaakte grote onrust en noopte Kuyper enkele dagen later een verklaring te geven. Daarin handhaafde hij de gedachte, dat een 'beding* twee partijen onderstelt. De bedoeling van de 'bedingen' van Leeuwarden en 's-Gravenhage was echter, dat hierdoor 'de twee lichamen één werden', waardoor zij wel het karakter van 'beding moesten verliezen. Maar hij voegde er aan toe: 'Door dit teloor gaan van het karakter van beding is echter de zaak die het geldt niet verzwakt maar versterkt' (art. 76).

Hier zien wij bevestigd, hoezeer in de ogen van de Dolerenden het 'beding" niet een voorwaarde was voor verder samengaan, maar een brug om samen te komen. Het verder samen gaan moest niet staan in het teken van 'bedingen', maar in het teken van aan de Schrift ontleende gereformeerde 'beginselen'. Het beroep op het 'beginsel' ging dan ook steeds meer het beroep op het 'beding* overschaduwen. Gezegd moet worden, dat een belangrijk deel van de afgescheidenen (Bavinck c.s.) het daar ook van harte mee eens was.

Hierachter lag dan weer de tegenstelling met een ander deel van de afgescheidenen (Lindeboom c.s.), dat juist niet de 'gereformeerde beginselen' tot leiddraad van kerkelijk handelen wilde maken, maar de grondslag van confessie en kerkorde. Voor hèn was het beroep op 'gereformeerde beginselen' in feite een beroep op vage - en dikwijls aanvechtbare - theologische structuren waarvan de schriftuurlijkheid nog bewezen moest worden, terwijl de confessie (naar het ondertekeningsformulier!) 'gewoon' in overeenstemming was met de Schrift.

De strijd om de voorrang van 'beding" of 'beginsel' werd terzake van de School der Kerken tenslotte beslist ten gunste van het 'beding', al bleef daarnaast het 'beginsel' van de 'vrije studie' overeind. Immers, het besluit tot éénwording van de opleiding werd op de synode van Arnhem in 1902 wel genomen maar niet uitgevoerd. 38

In een aantal andere zaken moest het 'beding' echter wijken voor de grote druk van het 'beginsel'. Wij noemden reeds als voorbeeld het klemmende appèl op spoedige plaatselijke ineensmelting, waarbij de bewijslast werd omgekeerd. Niet

het voortbestaan van de identiteit van de plaatselijke gemeente werd uitgangspunt, maar het omgekeerde: Bewijs maar eens waarom je in Christus' naam niet tot ineensmelting kunt komen!

Een ander voorbeeld was de besluitvorming van de synode van Utrecht 1905 over de emeritaatsregeling. De Christelijke Gereformeerde Kerk had een goed functionerende Landelijke Kas ten behoeve van de emeriti en deze fondsen zouden - volgens het 'beding" - voor dat doel bestemd blijven. Tegen die constructie bestond bij de dolerenden echter ernstig bezwaar omdat de synode door het beheer hierover tot een landelijk 'bestuurs-college' zou verworden. Hoewel de synode van Dordrecht 1893 de Kas had gecontinueerd (acta, art. 153), besloot de synode van Arnhem 1902 om te komen tot een 'regeling overeenkomstig de gereformeerde beginselen'(acta, art. 147).

In een diepgravend rapport betoogde Rutgers, met een beroep op 's-Gravenhage 1586, 39 dat emeriti door de kerk die zij (laatstelijk!? ) gediend hadden eerlijk in hun nooddruft verzorgd moesten worden. Met andere woorden, de naar elders vertrekkende predikant, die later met emeritaat gaat, is van zijn vorige gemeente losgemaakt. En met die band staat of valt de emeritaatsverplichting. Plaatselijke kerken, die niet aan hun emeritaats-verplichting kunnen voldoen worden noodlijdend en hebben als zodanig recht op hulp van andere kerken met een beroep op de christelijke mededeelzaamheid naar het liefdegebod van de Schrift. De deputaten naar art. XDI DKO hebben tot taak toe te zien of de (plaatselijke) kerken hun verplichtingen jegens hun emeriti nakomen. Zo nodig kunnen classes en particuliere synoden bijspringen, maar alles dient zodanig geregeld te worden, dat 'hulpbetoon vanwege de gezamenlijke kerken nooit regel worde, maar een uitzondering zij en blijve' (acta, 218).

De opstellers van het rapport beseften, dat hier een hoog ideaal gesteld werd, waaraan lang niet altijd voldaan zal worden. Maar zó is het naar de Schrift en op dit 'juiste inzicht' komt het aan (acta, 219).

De synodecommissie constateerde weliswaar grote bezwaren tegen deze voorstellen vanuit veel particuliere synoden, maar oordeelde eenparig zich toch tegen een 'Generale Kas' te moeten verzetten vanwege een rapport 'waarin zo schoon de beginselen zijn ontwikkeld' (idem).

De synode - op haar beurt - besloot de gedachtengang van dit rapport 'in zijn geheel over te nemen' (art. 131). Veel emeriti hebben onder het besluit geleden en daarmee persoonlijk de rekening van dit beginsel betaald. Het beginsel had

gezegevierd, ten koste van het 'beding'. Maar in de jaren veertig zou er nogmaals een (kerkelijke!) rekening voor dit onverwerkte verleden worden gepresenteerd.


1. Ter gelegenheid van de vijfenzeventigste jaardag van de vereniging schreef H. Bouma: De vereniging van 1892, Groningen 1967. In de loop der jaren werd de geschiedschrijving van de Vereniging' meer en meer gefixeerd op 'Het Beding 1 en wel inzake de 'eigen opleiding der kerken'. Vgl. J. Koomen, De geschiedenis van het Beding der Eigen Opleiding, Kampen, z.j.

2. Naast de beschrijving door H. Bouma, a.w., 166 w noemen wij nog: E.D. Kraan, 'De Doleantie en de Afscheiding', 262 w in de gedenkbundel De Reformatie van 1886, Kampen 1936. Een zeer levendige beschrijving van het gebeuren geven de acta zelf!

3. Voor de tekst zie Handelingen van de synode der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, 1872-1892, Kampen 1988, dl. II, onderdeel XI.

4. H.B. Weijland, 'A en B ', een onderzoek naar de geografische gemeente als bijdrage in het beraad over een oecumenisch beleid. In de serie Kamper Cahiers, Kampen 1984. Zie 36-38.

5. Acta van de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk, synode te Zwolle 1854, uitg. Houten/Utrecht 1984, 598-600. Voor de 'regten' zie het later verdwenen art. 6. Over de geschiedenis van 'Het Reglement van 1869' en de vele tekstwijzigingen, zie H. Bouma in de Handelingen van de synode der Christelijke Gereformeerde Kerk, onderdeel XII, bijlage a.

6. Zie hierover B. de Groot, 'Gevolgd vanaf de zijlijn, De 'afgescheiden' pers over Kuyper tussen 1871 en 1892', Jaarboek voor de Geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland, jrg. 4, Kampen 1990, 82-119.

7. Acta Christelijke Gereformeerde Kerk, Leeuwarden 1891: '... indien maar de eenheid van de Christ. Geref. Kerk bewaard blijft en hare goederen rechtszekerheid behouden', 104.

8. Reglement 1869, artt. 1, 2 en 3.

9. Over de aanduiding van de Doleantie als 'kerkelijke actie', zie onder meer Generale Synode [hierna g.s.] Dordrecht 1893, art. 224; g.s. Arnhem 1902, art. 37 en g.s. Utrecht 1905, art. 85.

10. A. Kuyper, Tractaat van de Reformatie der Kerken, Amsterdam 1883, 36-37.

11. Vgl. hierover E.D. Kraan, a.w., 235 w.

12. Idem, 235.

13. Over het 'geen ander beding", zie Acta Nederduits Gereformeerde Kerken, Leeuwarden 1890,

63. Over hereniging of vereniging, zie E.D: Kraan a.w. 251. Vgl. ook de brief van Kuyper aan Van Lingen: Het gaat niet om een vereniging, maar 'alleen een bondgenootschap' (acta Christelijke Gereformeerde Kerk Assen/Kampen, art. 238).

14. A. Kuyper in De Heraut, 15 April 1888, vgl E.D. Kraan, a.w., 238.

15. Over de beoordeling van Kuyper, dat een kleine groep tegenstanders haar zin had doorgezet, zie E.D. Kraan a.w., 242.

16. De tekst van de Concept-Acte: Acta Nederduits Gereformeerde Kerken Utrecht, 1889, 83-89 en acta Christelijke Gereformeerde Kerk Assen/Kampen 1889, 13w.

17. Na een lange inleiding volgt een uitvoerige verklaring waaraan dan de grondslagen worden toegevoegd.

18. Acta Nederduits Gereformeerde Kerken, 84 en acta Christelijke Gereformeerde Kerk, 14.

19. 'Waar plaatselijk de neiging ontstaat(l) om in nog nauwer verband te treden ... zullen beide kerkeraden dit... bij manier van contract doen' (grondslag 9).

20. Grondslag 11 van de Concept-Acte. Het geheel ademt meer de sfeer van een federatie dan van een vereniging. Vgl. ook acta Christelijke Gereformeerde Kerk Assen/Kampen 1889, art. 234.

21. Resp. de amendement : n Beuker-Littooy (art. 263, 47 en 50) en het amendement Littooy (art. 269, 53).

22. Over de synodale beoordeling, zie acta Christelijke Gereformeerde Kerk Assen/Kampen 1889,

26-27. Over de landelijke bladen, E.D. Kraan, a.w., 246.

23. Op de klacht van de Nederduits Gereformeerde Kerken, waarom de Christelijke Gereformeerde Kerk niet óok in een (vervroegde) zitting in 1890 te Leeuwarden bijeenkwamen, wordt door de Christelijke Gereformeerde Kerk niet nader ingegaan.

24. Acta Christelijke Gereformeerde Kerk Leeuwarden 1891, art. 168. Over de vraag, of de Christelijke Gereformeerde Kerk de Dordtse Kerkorde ook als een instituut Voor zekere landseenheid' van de Kerk wilde laten functioneren, zie H. Bouma a.w., 127. Voor het antwoord (geen 'landskerk' maar wel een 'bond van kerken'), zie 128.

25. Ds. Van Andel, in zijn toespraak voor de Nederduits Gereformeerde Kerken te 's-Gravenhage 1891, acta, 78.

26. Voor de tekst van het Concept-Besluit, idem, 79-83.

27. Wel werd uitvoerig door de Nederduits Gereformeerde Kerken uiteengezet, wat dit 'zich neerleggen' allemaal niet zou kunnen inhouden! Acta, 81.

28. Door dit 'beding' tot een slotverklaring te bestempelen werd het in zekere zin door de Nederduits Gereformeerde Kerken buiten de sfeer van een accoord-verklaring gehouden. Ook hierbij werd wel commentaar geleverd, nl. dat de bedoeling van deze verklaring niet kan zijn 'het aloude beginsel van vrije studie te vernietigen'. Acta, 82.

29. Acta Christelijke Gereformeerde Kerk A'dam 1892, bijlage B, 6.

30. idem, art. 20.

31. Voor de décharge van deputaten, idem, 10. en 107. Vgl. ook H. Bouma, a.w., 148-149.

32. Het blijft een moeilijke vraag, of onder de besluitvorming ten aanzien van de Theologische School een dubbele bodem heeft gelegen. Bouma wijst in dit verband op een correspondentie tussen Bavinck en Kuyper (de Theol. School zou slechts 'een kwestie van tijd' zijn), a.w., 121. Voor de kwestie van de verschillende besluitteksten met betrekking tot het beding terzake, zie 132-134. Voor een overzicht van de terzake van belang zijnde besluitteksten, zie J. Koomen, De geschiedenis van het Beding der Eigen Opleiding, Kampen, z.j. (met een voorwoord van T. Bos). M.i. blijkt uit de verdere onderhandelingen na 1892, dat de Dolerenden de gedachte van een 'eigen opleiding van de kerken' vérgaand hebben willen honoreren, zij het niet in de locatie Kampen, maar in een bestuurlijke combinatie met de VU. Vgl. de toespraak van Rutgers op 17 juni 1892 (zie beneden) èn de invloed van de kerken op de opleiding zoals voorgesteld in de Concepten van 1893 en 1902. Zie ook noot 37.

33. Voor de inhoud, zie beneden. Over de opstelling van de 'Memorie van Deputaten', zie H. Bouma, a.w., 144.

34. Voor de tekst, zie acta Christelijke Gereformeerde Kerk A'dam 1892, art. 105 en acta Nederduits Gereformeerde Kerken A'dam 1892, art. 91.

35. Voor de lijst van kerken en hun indeling, idem resp. 87w en 116w.

36. Zie beneden.

37. Het voorstel luidde: 'Dat de kerken in de aangeduide zin een poging zullen aanwenden, om haar Theologische School met de Theologische faculteit der Vrije Universiteit in verband te zetter/, acta g.s. Dordrecht 1893, 50.

38. Acta g.s. Arnhem 1902, artt. 126 en 127.

39. Acta g.s. Utrecht 1905, Bijlage LXIX, 212-219.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1992

DNK | 110 Pagina's

GEDING OM EEN ’BEDING’ OVER DE STRUCTUUR VAN DE VERENIGING VAN 1892.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1992

DNK | 110 Pagina's