GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

BOEKBESPREKINGEN

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nadat in 1993 de stukken betreffende De Commissie voor de Kerkorde [der Ned. Herv.Kerk] (1945-1950) waren gepubliceerd, lag het voor de hand, ook die van haar voorloper uit de tweede wereldoorlog in boekvorm te presenteren. Dat is in het onderhavige boek met nauwkeurigheid en smaak geschied, zodat zowel geïnteresseerden als dieper gravende onderzoekers weer een uiterst bruikbaar hulpmiddel rijker zijn. Alleen al het overnemen van de inhoudsopgave zou echter de grenzen van een recensie ver te buiten gaan, en vandaar dat hier slechts een kort overzicht en een impressie worden gegeven, hopelijk voldoende om mogelijke gebruikers op deze uitgave attent te maken.

Na een inleidende schets van de omstandigheden waaronder de commissie tot stand kwam en van haar lotgevallen - waarbij mij zeer trof de beschrijving van het korte maar principiële aandeel dat J.N. Bakhuizen van den Brink in haar werkzaamheden genomen heeft: als geestverwant van Rudolph Sohm haakte hij spoedig af - volgen de eigenlijke stukken. Dat zijn uitvoerige notulen van vergaderingen met bijbehorende brieven: wie moest verzuimen liet toch graag zijn licht schijnen. Moderne spaarzaamheid in de annotatie is van dit gedeelte een opvallende karakteristiek. De laatste vergadering vond plaats op 13 en 14 juli 1944; toen werd de Werkorde aangenomen. Achteraf bezien nog net op tijd, voordat werken totaal onmogelijk zou worden en ook voordat de bevrijding de omstandigheden schiep waarin deze Werkorde zou moeten functioneren.

Het is een goede greep van de redacteuren, deze Werkorde integraal in de bijlagen op te nemen. Ook heel praktisch is de opname

W. Balke, H. Oostenbrink- Evers (red.), De Commissie voor de Werkorde (1942- 1944), oorspronkelijk ingesteld als de commissie voor beginselen van kerkorde.

Zoetermeer: Boekencentrum BV 1995, 198 blz., ISBN 90 239 0066 9, ƒ 39, 50.

hierin van de tekst van vaak aangehaalde artikelen uit de oude Reglementenbundel en van een lijst van vreemde woorden. Dat men tevens een verzuim uit de vorige bundel goedmaakt door een brief van O. Noordmans uit 1947 als bijlage op te nemen, acht ik een juiste beslissing; de brief is het overdenken nog altijd waard. Al met al hebben wij hier te maken met een voortreffelijke bijdrage tot de kennis van dit stuk Nederlandse kerkgeschiedenis.

F.R.J. KNETSCH

Met dit boek van 120 pagina's vullen de auteurs een belangrijke leemte in de Nederlandse kerkgeschiedenis. Publicaties over de geloofsbeleving van bepaalde stromingen in een bepaalde periode bestaan al lang. In dit boek wordt echter voor het eerst een overzicht geboden van het hele veld van de ontwikkeling van en de nuances binnen de protestantse vroomheid in Nederland gedurende vijf eeuwen. Overeenkomstig de doelstelling van ons tijdschrift beperk ik mij tot de periode na 1800, waaraan de helft van dit boek is gewijd. De vier hoofdstukken van dit gedeelte zijn geschreven door dr G.J. Schutte, die daarbij evenals zijn collega Van Deursen kon putten uit meer dan twintig jaar onderwijservaring in het tijdvak Nieuwe Geschiedenis aan de Vrije Universiteit. Het is een heldere beschrijving geworden van de ontwikkeling en structuur van de protestantse geloofsbeleving in de tijd van het kersteningsoffensief, de secularisatie en de ontkerkelijking. Hierbij krijgen de fijne nuances van de gereformeerde vroomheid de meeste aandacht. Schutte gaat betrekkelijk uitvoerig in op verwantschap en aard van de vroomheidstypen binnen het Réveil, de Afscheiding, de Doleantie en de kerken van de gereformeerde gezindte. Aan de spiritualiteit in de linkerflank van het protestantisme wordt minder aandacht besteed, hetgeen ook geldt van de vroomheid binnen de evangelische beweging, die na 1945 sterk in opkomst is en waarmee vanuit orthodox-gereformeerde kring wordt samengewerkt in organisaties als de EO. Wie op zoek is naar verdieping van zijn inzicht in de ontwikkeling van de geloofsbeleving binnen de gereformeerde gezindte tegen de achtergrond van de kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in de 19e en 20e eeuw, kan dus veel van dit boek opsteken. De ondertitel 'Geschiedenis van de protestantse vroomheid in Nederland' is

A. Th van Deursen en G. J. Schutte, Gelefd geloven. Geschiedenis van de protestantse vroomheid in Nederland, Assen 1996, VIII + 120 blz. ISBN 90 232 27425. Ing. f. 37, 50.

echter te pretentieus. De auteurs geven dit in hun inleiding zelf ook toe, als zij hun boek 'een schets, een eerste historische studie van vijf eeuwen protestantse vroomheid in Nederland' noemen. Het beschrijven van de verbanden tussen allerlei vroomheidstradities is niet eenvoudig. Er valt nog zeer veel te doen op dit terrein. Als een eerste aanzet hiertoe is dit boek bijzonder waardevol. Het is bovendien mooi geïllustreerd. Bij de illustratie op p.86 mis ik de ondertiteling.

H. REENDERS

Wie deze boeken bezit, heeft een boeiend overzicht van het denken in theologisch en kerkelijk Nederland van de laatste twee eeuwen inzake de verhouding christendom en jodendom, kerk en Israël. Ieder die op één of ander manier betrokken is bij de ontmoeting en het gesprek tussen Joden en christenen, moet zich daarom eigenlijk inwerken in de in deze publicaties gegeven materie. Men krijgt dan inzicht in de ontwikkeling vanaf 1795 tot 1995 omtrent de positie van christenen en kerken t.o.v. de Joden. Onmisbare lectuur voor leden van deputaatschappen, raden, commissies en leerhuizen van kerken en groeperingen in ons land.

Laat mij beginnen met de dissertatie van dr. Engelfriet. Hij laat in zijn studie niet alleen zien, hoe de grote dichter en denker Willem Bilderdijk (1756-1831) over het jodendom en het joodse denken dacht en met Joden sprak, maar zet dit ook in het raam van diens tijd. De Aufklarung en het Kantiaanse denken maakten zich sterk in zijn dagen en kregen in de Lage Landen almeer invloed. De autonomie van het rationele denken palmde velen in. Daartegen fulmineerde Bilderdijk en hij wees de fundering van de ethiek in de ratio bij Immanuel Kant (1724-1804) resoluut af. Hiertegenover stelde hij als norm de liefde tot God en de naaste. Daarin lag de verbinding en het gemeenschappelijke van de Tora en Jezus, van het Oude en het Nieuwe Testament, van de Joden en de christenen. Het gaat hem om een intuïtief kennen, een kennen met het hart. Dit is met de joodse mystieke gedachte van de goddelijke adem of neschama verwant. Hieruit blijkt, dat voor Bilderdijk de waarheid van de christelijke godsdienst zonder het jodendom niet kan worden aangetoond. Voor de neologen is het jodendom echter

L. Engelfriet, Bilderdijk en het jodendom. Bilderdijks waardering van het joodse denken in confrontatie met zijn tijd (Diss.). Verkrijgbaar bij de auteur te Bennekom, ƒ 27, 50

G.J. van Klinken, Opvattingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland over het jodendom, 1896-1970 (Diss.). Uitg. Kok Kampen 1996 ISBN 90 242 6165 1 689 blz. ƒ 95, 00

H.L. van Stegeren-Keizer e.a., Een kerk op zoek naar Israël. Geschiedenis van het deputaatschap voor Kerk en Israël van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1875-1995.

Uitg. Kok Kampen 1995 ISBN 90 242 2340 7/CIP 312 blz. ƒ 40, 00

een gepasseerd station. De visie op het denken verbindt dus Bilderdijk met de Joden. Ook onderkent Bilderdijk het feit, dat de goddelijke status van de Messias bij de Joden algemeen erkend wordt. De Christus staat toch centraal bij de profeten. Het christendom is daarom een specialisering van het jodendom en de christen is een ingewijde in de geschriften van het Oude Testament. Daar nu het christelijk geloof van het jodendom afhankelijk is, is de afschaffing van wezenlijke bestanddelen van de joodse religie schadelijk voor de rechte christelijke religieuze visie. De joodse liturgie en gebeden mét het joodse Messiasgeloof als de 'klassieke' kenmerken van het jodendom zal men niet prijsgeven. Hoe actueel zijn deze gedachten van Bilderdijk!

Vervolgens beschrijft Engelfriet de positie van de Joden in de dagen van Bilderdijk, hun emancipatie vanaf de Franse Revolutie, én de verschillende visies op het jodendom binnen de Nederlandse kerken vanaf de Reformatie en de Nadere Reformatie naar de 'moderne' jodenzending van Bilderdijks eigen tijd. Dit orgaan wil de vooroordelen aan beide zijden bestrijden en door een christelijke levenswandel de Joden voor Christus zien te winnen. Bilderdijk had contact met enige leden van het Nederlands Zendingsgenootschap en haar Commissie tot de Joden, maar nergens blijkt hij in te stemmen met haar doelstelling van zending onder de Joden. Hij is in zijn tijd de belangrijkste sympathisant van de Joden, vanuit religieuze optiek. Daarom verzet hij zich ook tegen hun assimilatie. Zij zijn het door God uitverkoren volk en moeten hun messiaanse hoop noch de profetische belofte van terugkeer naar Palestina opgeven. In zijn eschatologisch denken komen filosemitische en chiliastische tendensen voor. De ware christenen lijden onder de nog bestaande scheiding tussen Jezus en Israël.

Het is een prachtig boek, waarin de doctor theologiae ons meeneemt naar Bilderdijks verhouding tot en waardering van het jodendom. Bij hem vinden we een aanzet om verder te komen in ons spreken met de Joden, Gods eerste-rangs-verbondsvolk, in ons nadenken over Gods heilshandelen met hen en in het uitstippelen van de relatie van kerk en Israël.

In dit perspectief sluiten de beide andere boeken aan op de studie van Engelfriet. Waar de dissertatie van Engelfriet eindigt, gaat die van dr. G.J. van Klinken verder. Er lopen ook lijnen van Bilderdijk

naar het Reveil en de Afscheiding met hun milde filosemitische, chiliastische opvattingen én naar A. Kuyper en zijn Doleantie met hun krachtige antithese-standpunt en substitutieleer. De spanning tussen beide visies en gedachtenconstructies vinden we vooral in de Gereformeerde Kerken na de Vereniging van afgescheidenen en dolerenden in 1892.

Op zeer uitgebreide wijze worden deze opvattingen in hun confrontatie en synthese getekend als achtergrond voor de houding tegenover de Joden en het jodendom in deze periode van eind 19e tot driekwart 20e eeuw. We volgen de geschiedenis en de ontwikkeling van uitspraken van synodes en van het gereformeerde deputaatschap 'Zending onder Israël', later respectievelijk 'Verkondiging van het Evangelie onder Israël' en 'Kerk en Israël'. Het werk J. van Nes en C. Kapteyn als Israël-predikanten wordt nauwkeurig beschreven en getypeerd. Vooral de veranderingen door de Wereldoorlog 1940-1945, de holocaust, en de stichting van de staat Israël krijgen grote aandacht, want hierdoor komen tegenover de lange tijd heersende antithese-substitutiegedachten de oude filosemitische en chiliastische opvattingen weer naar boven. Een belangrijke functie gaat ook Nes Ammim, in Israël zelf, vervullen.

Het heeft een uitwerking naar de Gereformeerde kerken in Nederland. Ook de toenadering tot de Nederlandse Hervormde Kerk oefent invloed uit op de bezinning op en de houding tegenover Israël, jodendom en Joden. Men was er niet meer op uit hun beeld te tekenen vanuit eigen opvattingen, maar meer vanuit het 'zelfverstaan' van de Joden zelf. Dit kreeg zijn consequenties voor de ontmoeting. In plaats van evangelieverkondiging onder Israël werd het almeer gesprek met Israël, met de Joden in Nederland en daarbuiten. Geen antithese meer, maar dialoog: ook de Joden gaan de weg met God. Deze gedachten krijgen hun verwerking tot in de kernstukken van de gereformeerde leer.

Wil men een kijk krijgen op de opvattingen binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland van de laatste eeuw, dan kan men dit boek niet missen. Open en gedocumenteerd wordt alles beschreven en uit de doeken gedaan.

Binnen deze brede beschrijving van de dissertatie van Van Klinken, krijgt het derde boek over Kerk en Israël zijn betekenis. In deze publicatie wordt nog eens en heel speciaal het werk van het

gereformeerde deputaatschap 'Kerk en Israël' uiteengezet. Ver schillende zaken overlappen elkaar in dit boek en in de dissertati van Van Klinken, maar toch worden nu de gegevens nog wat diepe

Het laatstgenoemde boek beschrijft ook de geschiedenis van het denken en werken in de relatie van kerken en Joden verder nl. over de periode van 1970 tot 1995. Dat is heel belangrijk, want de ontwikkeling gaat de laatste decennia heel snel. Kon bijvoorbeeld Van Klinken niets schrijven over het OJEC, in de derde publicatie krijgt het OJEC speciale aandacht. Verder wordt de hele discussie over het zgn. christelijke antisemitisme en de theologie na Auschwitz aangesneden, maken we de komst van twee rabbijnen H. Rodrigues Pereira en E. van Voolen op de gereformeerde synode van Gouda 1986 mee en horen we de wijziging van de kerkorde in verband met de relatie kerk en Israël in 1991. In een 7-tal Bijlagen wordt een overzicht gegeven van alle leden van het deputaatschap en van de Israël-predikanten door de jaren heen, van belangrijke data en uitgaven op het gebied van kerk en Israël.

Dit boek geeft een goed beeld van de ontmoeting van kerk en Israël in de Gereformeerde Kerken in Nederland. Over dezelfde materie, maar dan m.b.t. de Hervormde Kerk, schreef dr. J.F.L. Bastiaanse zijn dissertatie in 1995. Het zou boeiend zijn, wanneer er ook nog eens een dergelijk werk kwam over de visie en het werk binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken inzake de verhouding kerk en Israël, omdat deze drie kerken in verschillende organen samenwerkten en nog samenwerken en er toch verschillen in visies en werkwijzen zijn. Wellicht kunnen de drie genoemde studies iemand stimuleren voor een gelijksoortige studie over de Christelijk Gereformeerde Kerken.

Wie zich in wil werken in de relatie kerk en Israël, jodendom en christendom, Joden en christenen kan niet meer om deze boeken heen. Hij wordt op de hoogte gebracht van de vraagstukken en knelpunten, die er binnen deze relatie zich voordoen en om antwoorden roepen. Wel blijkt in de drie boeken, dat de in het verleden gegeven antwoorden zeker niet eensluidend zijn. Welke antwoorden bijbels-theologisch de juiste zijn, wordt in de boeken niet zo aangegeven. Dat had m.i. wel wat meer gekund. Want de vraag blijft klemmen: Zijn we op de goede weg in de huidige manier van

ontmoeting tussen kerk en Israël? De studies geven meer beschrijvingen, dan normatieve diepteboringen. Ik had van de laatste wel wat meer willen hebben. Wellicht komt dat nog. In elk geval moet gesteld worden, dat er nog heel wat huiswerk over blijft voor de kerken, op nationaal en internationaal niveau, ook na deze brede publicaties.

T. BRIENEN

Dit boek biedt een overzicht van de geschiedenis van de Broedergemeente te Zeist. Het werd uitgegeven ter gelegenheid van haar 250-jarig bestaan op 12 mei 1996. Om allerlei redenen is het meer dan een gewone lokale kerkgeschiedenis. In de eerste plaats is/was de beschreven gemeente uniek voor Nederland vanwege haar communautaire leven, haar oecumenisch karakter, haar wereldwijde betrokkenheid bij de zendingsbeweging en haar Duitstaligheid tot diep in de twintigste eeuw. Verder is nauwelijks een gemeente te noemen, die in betrekkelijk korte tijd zo'n radikale omwenteling heeft doorgemaakt als 'Zeist'. Er kwam niet alleen een eind aan de eenheid van wonen, werken en geloven en het leven in koren aan het Broeder-en Zusterplein, maar de gemeente veranderde als gevolg van de vestiging van Surinamers in Nederland ook van 'een filiaal' van Herrnhut in een van de zeven gemeenten van een Surinaamse kerk in Nederland, die deelneemt aan het platform van 'niet-inheemse kerken' in ons land. In de derde plaats beschikt de beschreven gemeente over een bijzonder rijk archief, dat niet alleen bestaat uit notulenboeken, maar ook uit dagboeken, reisverslagen, brieven en egodocumenten. Ook het feit, dat de oudstenraad de redactie van dit boek kon opdragen aan Aart de Groot en Paul Peucker, twee gerenomeerde kerkhistorici die nauw aan de gemeente verbonden zijn, heeft aan de uitzonderlijkheid van deze lokale kerkgeschiedenis bijgedragen.

Zeven auteurs uit binnen-en buitenland in totaal hebben aan het boek meegewerkt. Het aandeel van de beide redacteurs is het grootst: meer dan de helft van het boek is van hun hand. De opzet is als volgt: na twee inleidende hoofdstukken over de Broedergemeente in het algemeen en het begin van haar geschiedenis in Nederland volgt een lengtedoorsnede van de geschiedenis van de Zeister gemeente gedurende drie eeuwen in drie hoofdstukken, ge-

Aart de Groot en Paul Peucker (redactie), De Zeister Broedergemeente 1746-1996. Bijdragen tot de geschiedenis van de herrnhutters in Nederland, Walburg Pers Zutphen 1996. ISBN 90 6011 973 8, ƒ 99, 50

schreven door Peucker. Vervolgens komen allerlei aspecten uit de geschiedenis van de gemeente aan de orde, zoals het materiële bestaan van de gemeente, de 'Sichtungszeit' en het muziekleven, de betrokkenheid bij de zending en het onderwijs, de neerslag van de herrnhutter vroomheid in 'de levenslopen' (levensbeschrijvingen) van meer dan 800 Zeister broeders en zusters gedurende deze 250 jaar, en de indruk die 'Zeist' op buitenstaanders maakte in de 19e eeuw. Het boek wordt afgesloten met een evaluerend hoofdstuk over de gemeente aan het eind van de twintigste eeuw, waarin Christoph Reichel, predikant van de gemeente in de jaren 1990-1996 ingaat op de identiteitscrisis binnen de gemeente: 'Wat oorspronkelijk de Broedergemeente typeerde en van andere kerkgenootschappen onderscheidde, namelijk de eenheid van leven en godsdienst, van persoonlijke vroomheid en wereldwijde betrokkenheid bij de zending, was er niet meer. Wat moest in plaats hiervan komen? ' (p.232) Dit hoofdstuk is deel van de bezinning op eigen identiteit en toekomst, op de vraag hoe de Broedergemeente waardevolle elementen uit haar verleden vruchtbaar kan maken in het heden.

Het is een mooi boek geworden, en dat niet alleen vanwege de vele fraaie illustraties. Dankzij dit boek ligt er nu een samenvattend overzicht van de geschiedenis van deze gemeente, dat tot nog toe ontbrak. Ik mis echter een hoofdstuk over de plaats van de vrouw binnen de Broedergemeente en een hoofdstuk over de herrnhutters in de wereld van het achttiende-eeuwse Nederlandse protestantisme. Het zal wel aan het overzichtskarakter van het boek liggen, dat je nieuwgierig wordt gemaakt naar het feit, dat vrouwen in de 18e eeuw zitting hadden in het hoogste orgaan van de plaatselijke gemeente (p.65) maar in 1923 uit het bestuur van de gemeente verdwenen (p.92), en naar de bezwaren binnen de Gereformeerde Kerk tegen de herrnhutters (p.51, 56). Een antwoord op deze vragen wordt echter niet gegeven, althans niet in dit boek.

Het is daarom maar goed, dat de auteurs het niet bij het overzicht van de eerste vijf hoofdstukken hebben gelaten, maar ook de reeds genoemde aspecten van het leven van de gemeente nader hebben uitgediept. Vooral in de beschrijving van de vroomheid, de internaten en de economische activiteiten van de gemeente wordt een helder beeld geschetst van deze bijzondere gemeente. Het boek wordt afgesloten met een uitvoerige systematische bibliografie,

een lijst van voorgangers van de gemeente en een waardevol register.

H. REENDERS

De ethisch-irenische richting staat weer in de belangstelling, en dat is verheugend. Immers, de theologische verwildering waartoe - naar mijn waarneming althans - 'gereformeerden' vervallen nu dank zij het Samen-op-weg proces 'geloven niet meer moet', geeft kennisname van een richting die dit in zekere zin reeds vóór Kuypers optreden voorstond, therapeutische kracht. Naar het besef van alle ethischen, oud zo goed als jong, was geloven immers niet het voor waar houden van een stel denkbeelden, maar bevindelijke kennis van de levende Heer. Wanneer dit heden ten dage meer zou worden ingezien en in de 'spiritualiteit' opgenomen, dan zou men zich niet slechts uit het diensthuis bevrijd, maar vooral ook in het Beloofde Land ingeleid weten. Dat een studentengezelschap juist nu met een bundel over de 'Ethische Richting' komt, is daarom toe te juichen: hoe meer onderzoek hiernaar, hoe beter. Dat het - met SoW voor ogen - daarbij de beperking aanbracht tot 'visies op de kerk' binnen deze richting, is daarentegen een niet geheel te verantwoorden keurslijf.

Wat er wel in staat is teveel om in een recensie ook maar te worden opgenoemd. Een selectie toepassend noem ik eerst de in mijn ogen minst bevredigende bijdrage, dan de twee beste en tenslotte de meest aanvechtbare.' Valetons visie op het verbond' door B.E.HJ. Becking is, daar het teveel overhoop haalt en dat bovendien doet in een wat knarsende stijl, geëigend om te tonen wat kan gebeuren als hedendaagse problematiek een historisch onderwerp bepaalt. Concreet: wie Valeton behandelt moet zich verre houden van de vraag naar de notie 'verbond' in de komende kerkorde, op straffe van beide thema's geweld aan te doen. Nee, dan A. de Lange over 'Een vrije kerk of de nationale kerk? Het beroep in 1860 van J.H. Gunning jr. door de Vrije evangelische gemeente te Amsterdam'. De worsteling van Gunning met deze vraag - 'kan ik dit aannemen, ja dan neen? ' - wordt tot de bodem uitgediept, en geeft zodoende glashelder Gunnings toenmalige visie op de kerk weer. Even indrukwekkend vind ik de plaatsbepaling van de ethische richting in het inleidend artikel van J. van den Berg

Jaap Vlasblom, Jaap van der Windt (red.), Heel de Kerk. Enkele visies op de kerk binnen de 'Ethische Richting'. Uitgave ter gelegenheid van het 25e lustrum van het Theologisch-Litte-rarisch Studentengezelschap 'Excelsior Deo Iuvante' [te Utrecht] 18 oktober 1995. Zoetermeer: Boekencentrum 1995. ISBN 90- 239-0541-5, ƒ 39, 50.

'Blijve hun werk': de oude ethischen in historische context'. Dit is niet maar een opfrissertje van kerkhistorische kennis, zoals het voorwoord lichtelijk suggereert, maar een frisse visie op de historie. Ook R. Boon tracht een frisse visie op een stuk geschiedenis te geven: het aandeel van de ethischen in de 'liturgie-vernieuwing' in de Hervormde kerk, een interessant onderwerp. Maar helaas lijdt zijn bijdrage aan het uit sommige hoofdstukken van Rasker bekende euvel: dat de schrijver zelf er met zijn neus te dicht bovenop heeft gestaan en er teveel bij betrokken is geweest. Wie tegenwoordig rondkijkt en ziet wat er van die 'liturgische vernieuwing' rest, die krijgt heimwee naar wat nog in het Dienstboek-in-ontwerp is neergeslagen uit de naoorlogse en geenszins specifiekethische vernieuwing, en die krijgt zachtjes aan genoeg van het Lutherse minimum-programma plus Eerste Dag-harmonisatie die in Stad en Land de orden van dienst bepalen. Over dit alles geen woord bij Boon, maar wel een aanval op 'de behoudende milieus van de gereformeerde gezindte...waar nog zelfs niet eens een eerste ritseling van een liturgisch reveil bespeurbaar is'.

Terug naar 'Excelsior' en zijn bundel, waarin gelukkig nog meer goeds te vinden is dan de reeds genoemde bijdragen. Zelfben ik het meest onder de indruk van De Knijff over 'O. Noordmans', Vos over 'Is. Van Dijk' en Balke over 'Gunning en Pierson'; anderen zullen wellicht andere opstellen prefereren. Daarom eindig ik met een citaat van - naar ik meen - Anne Wadman uit een Gronings gedicht over het dorpsleven (fonetisch gespeld): 'Daór speuld Ekzelzior...', en voeg er aan toe: Gaat dat horen.

F.R.J.KNETSCH

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1998

DNK | 64 Pagina's

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1998

DNK | 64 Pagina's