GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Alzoo onze dagen tellen!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alzoo onze dagen tellen!”

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAAB]

Leer ons alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. Ps. 90 : 12.

Het was avond en het was morgen geweest den derden dag.

En toen sprak de Heere onze God in zijn majesteit: „Dat er lic'.ten zijn in het uitspansel des hemels om scheiding te maken tusschen den dag en tusschen den nacht; en dat zij zijn tot teekenen, en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren !"^)

En, zoo voegt de schrijver van het Paradijsverhaal er aan toe, „ett het was alzoo.!”

Hier ligt dus de oorsprong en de geboorte onzer jaren. Dagen, los op elkander volgende dagen van dag en nacht waren er reeds. Maar nu hechtte de Heere deze wisseling van dag en nacht, die Hij eerst zelf rechtstreeks werkte, aan den glans der zon. Doch dat niet alleen; neen, Hij doet meer ; Hij bindt ook tegelijk die dagen bij groepen saam, en schept uit den ommeloop der maan u de maanden, die Hij straks door zijn goddelijk rusten nog in weken voor u af zaldeelen. Maar veel machtiger nog dan de saambinding van dagen in de maand, is de saambinding van vele dagen als tot ééne schoof, die Hij door de zon laat uitvoeren. Niet de maan, de zon zal heerschen, en eerst door haar zwaai en spoor ontstaat de machtige, de aangrijpende indecling der jaren.

Is het wonder dat Mozes, wien de eerc gegund wierd, deze förmecring der jaren voor heel Gods kerke te boek te stellen, ieper dan één onzer onder den indruk heeft geleefd van wat er in dat wisselen der jaren voor het menschenkind ligt.' En was het misschien daarom, dat in onzen Psalmbundel één lied van Mozes wierd opgenomen, de negentigste Psalm in de volgrij, en dat het juist deze Psalm is, dien we altoos weer op den Oudejaarsavond opslaan, omdat in geen lied treflijker, roerender en op meer doordringenden toon van dien ommeloop der jaren geklaagd en toch gejubeld wordt.''

En als Mozes dan, na zijn diep sombere klacht: „Wij vergaan door uwen toorn en door uwe grimmigheid worden wij verschrikt!" ten slotte aan de bede toekomt: „Leer ons alzoo onze dagen tellen, opdat we een wijs harte bekomen", wie bidt dan op den Oudejaarsavond uit zijn nog zoo dwaas en onwijs hart die bange bede van den man Gods niet meê.^

In die dwaasheid en die onmacht van ons hart ligt hier het uitgangspunt; want Mozes b'dt het van den Heere af, dat Hij zulk tellen var. zijn dagen kem leer-e.

') Laat de vraag, hoe pas na den derden dag zon en maan konden ontstaan, daar toch de dagen ontstaan door de wenteling van de aarde om haar as in den glans van dat hemellichaam, - u geen oogenblik ophouden. Wie hierop stuit rekent buiten den Schepper. Of is niet én het denkbeeld van den tijd in zijn indeeling van dagen, én het verwerkelijken van dit denkbeeld door een wisseling van licht en geen licht, beide uit God ? En indien dit zoo is, is God de Heere dan niet precies even machtig, om, zoolang er nog geen zon ot maan schijnt, op even gezetten tijd nu eens een lichtglans in het paradijs te doen schitteren, en straks dien lichtglans uren lang weg te houden? En als dê Heere nu, na dit driemaal gedaan te hebben, zonder behulp van een zon, daarna besluit dit komen en gaan van het licht aan de zon te verbinden, wat geschiedt dan anders, dan dat Hij eerst rechtstreeks en zonder een zon te gebruiken, precies datzelfde doet, waar Hij van den derden dag af goedvindt de zon voor te bezigen? Stel, God de Heere doofde morgen de zon uit, zou Hij daarom onmachtig wezen, even geregeld het nu eens licht en dan eens donker om ons heen te laten zijn? Of kan God wel licht aan de zon scheppen, maar geen licht zonder zon? Eilieve, waar heeft de zon dan haar licht vandaan?

En daar de Heilige Geest wist, dat de kerke Christi alle eeuwen door in diezelfde behoefte zou liggen, en even bange worsteling zou hebben, om tot een tellen der jaren te komen, gelijk het Gods kinderen betaamt, daarom drong en bewoog de Heilige Geest Mozes, den man Gods, om dit tecdere gebed, niet alleen voor zichzelf, maar voor heel de kerk uit te storten: „o, Heere, leer ons alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen!”

Ook voor de kerk onzer dagen is dit gebeden!

Nog wordt het jaar op jaar door de kerke Gods nagebedenl

o, God, die roerende bede: „Leer ons alzoo onze dagen tellen!" worde ze ook aan ons, ook bij dit gaan van het oude en het komen van een nieuw jaar vervuld!

En hoe dan zulk godzalig tellen van onze jaren bij een kind van God moet toegaan.' Wat dunkt u, hoort hier dan nxt in de eerste plaats toe, dat ge het jaar dat verliep niet als een telcijfer uittrekt, maar het neemt met zijn inhoud?

Gij hebt geleefd dit jaar, maar ook heel dit jaar lang heeft God de Heere geleefd en gewerkt in uw jaar in. En is nu niet reeds dit meestal de fout van ons dwaas hart, dat we bij ons terugdenken aan wat achter ons ligt, zelf te veel de hoofdpersonen willen zijn, en te weinig oog hebben voor de majesteit onzes Gods?

In het Onze Vader heeft de Heere Jezus ons zoo ernstig onderwezen, om eerst bij onze vierde bede aan onszelven te denken, en in de eerste drie beden eeniglijk bezig te zijn met c'e hoogheid des Heeren HEEREN. Pas dit ook op uw jaren toe, en hoe heel anders zal uw tellen niet reeds worden.

Niet eerst vragen: „Hoe ben ik er gekomen.' Wat is mij wedervaren.' Hoe sluit mijn rekening.'" maar veelmeer vóór alle dingen: „Is de Naam van mijn God geheiligd ? Is zijn Koninkrijk gekomen.' Geschiedde zijtz wil op aarde, gelijk hij in de hemelen door zijn engelen wordt volbracht.? ”

Ge gevoelt immers, zoo maakt ge de liefde voor tiw God werkende. Zoo is het u om Hem te doen! En zoo ziet ge dan het jaar, dat ook nu weer verliep, opeens in zijn ontzettende schuld voor zijn heilig oog liggen!

Hij schiep dat jaar tot zijn eer. Hij alleen onderhield het in zijn loop al die dagen en weken en maanden voor zijns Naams glorie. Hem kwam heel dat jaar elke polsslag in het hart van elk kind der menschen toe. Het was zijns, en ons gaf Hij het als een talent, om er voor Hem meê te woekeren.

En nu, hoe heeft het geslacht der kinderen der menschen ook ölt jaar weerverzondigd, verspeeld en misus-ikt! siaa i-

Erger nog, hoe heeft zijn kerk, die tegen dat verzondif en van het leven tegen de wereld getuigen moest, zelve dit jaar voor haar God besteed! i

En dan, wat tizelven aangaat, | hoe deedt ^ij f : 'u

! o, Broeders, die dit leest, moeten het niet zulke gedachten geweest zijn, die Mozes in zoo dofïen somberen toon, onder den toorn onzes Gods deden klagen.'

Ook Mozes dacht aan de Schepping terug, v/ant hij riep uit: „Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid , tot eeuwigheid zijt gij God!"

Maar dan komt hij opeens op onze alles verwoestende en bedervende zonde.

Het „God zag-dat het goed was !" dat ; in het Paradijs eens weerklonk, is uit zijn oor weg, en nu is het hem, als hoorde hij maar één schrikkelijke stemme over al het leven der kinderen der menschen weerklinken: „God zaè dat het mV/goed was!”

„Dat het niet goed was!" en daarom toornt Hij, en daarom overkomt Hij ons in zijn verbolgenheid, en daarom schokt zijn grimmigheid gedurig ons hart.

En nu ziet Mozes met onbeschrijfelijken weemoed die dwaasheid van ons menschelijk leven aan. „We brengen onze jaren door als een gedachte, we beklijven niet, maar vliegen daarheen; eiken dag en eiken nacht sterven er weer duizenden bij duizenden om in den grafkuil af te dalen, en toch houdt de luchthartigheid de overhand, en blijft de dwaze mensch voortspelen, als kwam er aan het leven geen eind.”

o, Dat ze toch eens opwaakten uit hun bedwelming! Dat ze toch eens met open oog in de ontzettende werkelijkheid inzagen! God, o, mijn God, dat toch uw volk voor het minst eens wijs wierd, wijs van harte, ook door dat tellen der jaren!

En zoo komt ge dan ook op uzelven. Ook gij hebt dit jaar geleefd. Geleefd, niet op uw eigen hand, maar uit de hand van uw God; en als ge nu op den Oudejaarsavond eens in uw verbeelding op een hoop legt al het brood en al de spijs, die uw trouwe Vader dit gansche jaar lang in uw huis heeft ingedragen, om u en de uv/en bij het leven te houden, verwondert ge u dan niet over zijn goedgunstigheid.'

Uw bede was: „Ons dagelijksch brood geef ons heden", en hoeveel meer dan brood schonk Hij u niet.' Bovendien, wat zou brood u genut hebben, zoo Hij er den zegen niet toe gesproken had ! Och, wij zijn met een gevulden disch reeds zoo rijk. Maar wie heeft door die spijs u het bloed vernieuwd en de kracht in uw spieren bestendigd, en u den adem verlengd.' Was Hij het niet, de Heere !

En zoo ge van daar uit nu al de gunste uws Gods in het tijdelijke indenkt, en nog eens doorleeft met een gevoelig indenken, is het dan niet, zooals de Psalmist uitroept: »Zijne goedertierenheid is ^^w^/(? /^ over degenen die Hem vreezen? ”

En nu, leeft er dank in uw hart voor zooveel trouwe.' Keerde het manna dat op uw tafel neerdaalde in een offerande der dankzegging naar Hem terug, van wien alle goede gave afdaalde?

Dank, meer nog dan voor uw brood, voor die nog heel anders ., .goede gave", waarmee diezelfde trouwe uws Gods u rijk heeft gemaakt, door de liefde der uwen, door de vriendschap uwer vrienden, door den prikkel .van uw arbeid, door de geestd-rift en de idealen van uw hart; door den strijd voor Hem, waarin ge meê mocht strijden; door redding uit gevaar; door den balsem, in uw wonde gedrupt; door den troost dien Hij u in droefïcnisse schonk; door den moed en^ de veerkracht en de volharding, die Hij inblies?

Bovenal, was er dank voor de ., J}este gave.'" Zooals de heilige apostel dankte „voor zijn onuitsprekelijke gave", in Christus Jezus, hebt gij zoo gedankt voor genade'i Dat Hij uw dwaze ziel niet losliet; u in de conscientie manen bleef; u inleidde in zijn heilgeheimen; u soms zoo zoete oogenbiikken van zielsverkwikking eiï heilig verblijden schonk.?

o, Het is zoo onuitsprekelijk heerlijk, om die overrijke beweldadiging van uw God aan een zondaar op te merken.

Want in ernste, ge verstaat óf de hoogheid van den Heere HEERE, óf de diepe inzinking van uv/ eigen hart niet, zoo het u niet een wonder in uw eigen oogen is, dat dit Eeuwige Wezen voor u zoo zijn kon !

Tel zóó uw jaren, en ge zult wijs worden. V/ant zóó geteld, dan heeft zulk een jaar een diepe onderwijzing van wat uw God voor u is, en van wat gij voor uw God zijt. Dan is zulk een jaar als een boek, dat ge afleest, en waarin met gouden schrift van Gods glorie en van zijn oneindige barmhartigheden, maar met o, zoo diep somber schrift van uw eigen diepe hulpbehocftigheid en onwaardigheid en innerlijke armoede geschreven staat, dat het: Vergeef ons onze schulden! u wel vanzelf over de lippen komt. En dan maant zulk een afgelezen ; r.ar u zoo zieldoordringend, om toch tot staan te komen ! Zie maar, hoe snel het verliep! Zie maar, hoe velen ook dit jaar weer voor hun Rechter wierden opgeroepen ! „o, God, Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht van uw aanschijn, en al onze jaren gaan daarheen!”

Neen, zelfs uw lieve panden, wier droef verscheiden ge misschien dezen avond met weemoed herdenkt mogen u in dien weemoed niet beklemd houden, nnar ook zij moeten u manen en een roepstem van de andere zijde des grafs zijn, om te bedenken wat tot uwen vrede dient, en u als uit hun graf toeroepen, dat het delven van uw graf naast het hunne, o, zoo spoedig kan komen!

Niet met uw plannen en herinneringen, neen, maar met een levend God hebt gij te doen. En als ge dan ziet, hoe de ernst der tijden klimt, en de afval toeneemt, en de verleiding der zielen in kracht wint, en het als een afloop wordt van zeer snelle wateren, neen, dan mag het niet in u zijn de hoogmoedige gedachte: „Ik zal geen kwaad vreezen", maar moet het noodgeschrei ook uit uw eigen ziele opklimmen : „o, God, leid mij niet in verzoeking, maar verlos mij van den Booze !”

Dat bidde wie geborgen is, en bidde wie nog van veire staat.

„Heden, zoo gij zijn stemme hoort, verhard uw harte niet.”

Meriba is in de geschiedenis van een menschenziel voor haar God zulk een ontzettend en schrikkelijk woord.

En was zoo het Onze Vader u ten gids, om in dat beter tellen van uw jaren te worden ingeleid, o, hoe zoudt ge dan som­ ber van harte het jaar uitgaan.' Of is het besluit onzes gebeds niet: „ Want Uiv is het Koninkrijk e7i de Kracht en de Heerlijkheid l en richt zich aan dat majestueus besluit onzes gebeds ook uw ingezonken ziel niet op?

„Laat uw werk aan uwe knechten gezien worden en uwe heerlijkheid over hun kinderen, en de lieflijkheid des HEEREN onzes Gods zij over ons, en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen bevestig dat!" En dan rust de gejaagde ziel weer in haar God.

Ze is uitgekleed, ze heeft niets meer, ze is klein gemaakt en in het stof geworpen, en heeft het „o. God, wees mij, arme zondaar, genadig!" met dieper gevoel dan in lang mogen uitroepen. Maar ze heeft door dit tellen der jaren ook weer gezien, dat God groot is.

Een machtig God!

Een Koning, die het zaligst lot ^er boven alle goden kan schenken!

En dat inzicht in de Majesteit des Heeren HEEREN is nu haar innerlijke verkwikking.

Ge dacht anders wel, dat gij zoudt werken, maar nu is het: „o, Heere, al mijn werken is dood en ijdelheid, maar laat mv werk aan uw knechten gezien worden !”

Ge dacht anders allicht, dat gij voor uw kinderen zoudt zorgen, én tijdelijk én geestelijk; maar nu is het: „Och, Heere, laat uwe heerlijkheida^n mijn kinderen arbeiden."

En ook, waar ge anders meendet, al vrij wat door het werk uwer handen te hebben uitgericht, daar ziet ge nu al dit werk uwer handen als waggelende posten en binten, die ineen zullen vallen, en ge roept uit het diepst uwer ziele: »Och, God, bevestig Gij het, anders stort het alles ineen.”

En als dan ook dit jaar weer naar zijn einde jaagt, en straks is het uit, en God de Heere doet in zijn mogendheid weer een ander jaar zijn loop beginnen, dan weet gij niets. Ge Weet niet wat u, en ge weet niet wat den uwen, en veel minder nog wat aan land en kerk overkomen zal.

Maar dat hoeft ook niet.

Uw God zorgt.

Hem is het Koninkrijk en de Kracht en de Heerlijkheid.

En als daar uw ziel maar een hartgron* dig Amen op mag uitspreken, o, dan is er geen onrust meer, maar ruste van het kind des Heeren in de trouwe van zijn God!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Alzoo onze dagen tellen!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1888

De Heraut | 4 Pagina's