GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Kerkelijke Kas.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerkelijke Kas.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het was te verwachten, dat de voorstanders van het synodaal genootschap uitermate ontsticht zouden zijn over het ontstaan der Kerkelijke Kassen. Zij hadden blijkbaar gehoopt, de Gereformeerden die niet langer zich aan het Synodaal bestuur willen onderwerpen tot uittreding uit de Gereformeerde Kerk te kunnen noodzaken, evenals zij indertijd de nu zich noemende Christelijke Gereformeerden hebben gedaan. Ook deze scheidden zich slechts van het genootschap af, en beweerden te recht tot de ware gereformeerde Kerk te behooren. Doch zoolang zij onder hun waren naam optraden, trad het Synodaal genootschap, door de Regeering krachtig gesteund, hun in den weg. Het was hun daardoor onmogelijk om eenig goed op hun eigen naam, nl. dien van > Geretormcerde Kerk te .., ", te doen plaatsen. Toen hebben zij zich beholpen door het aannemen van een anderen naam, maar tevens zoodoende der Synodalen valsche voorstelling dat de Christ. Gereformeerden eene nieuwe Kerk stichtten, zeer krachtig in de hand gewerkt.

Het is juist deze loop der zaak, die de hereeniging van „Afgescheidenen" en „Doleerenden" bemoeilijkt. Laatstgenoemden hebben nu „Kerkelijke Kassen" opgericht. Doch thans pogen de Synodalen der gemeente diets te maken, dat de Gereformeerden als particuliere gezelschappen, niet als Kerken, optreden.

Ik wensch geene moeite te doen om de Synodalen, die trouwens niets met onze zaken te maken hebben, te overtuigen. Doch nu ook Christelijke Gereformeerde broeders door die voorstellingen der vijanden op het dwaalspoor schijnen te geraken, veroorloof ik mij eene poging te wagen, om aan te toonen, dat de instelling der Kerkelijke Kas, niet alleen als noodbrug maar ook op zichzelve, geheel in ons hedendaagsch Gereformeerd kerkrecht past. Dit zal duidelijk worden, indien men het volgende met eenige aandacht wil lézen.

Te allen tijde heeft de Christelijke Kerk de zorg voor de tijdelijke goederen aan andere dan aan geestelijke colleges opgedragen. Eeuwenlang was daarom het beheer van het kerkegoed niet eens direct in handen der Kerk zelve, maar in handen van de Overheid. Deze dienst^ door de Overheid aan de Kerk bewezen, werd vaak op hoogen prijs gesteld. Maar de geschiedenis heeft geleerd, dat de Overheid dikwijls van haar overmachtige positie gebruik maakte om. de Kerk naar haren zin te zetten, of zelfs, om haar van haar eigendom te berooven.

Gedurende de Republiek was de Overheid, althans in naam. Gereformeerd, en was et gevaar voor misbruik niet zóó groot ls later; ofschoon ook in dien tijd de erk feitelijk te veel van de Overheid fhing, juist omdat deze op het gebied an het kerkegoed zoo groote macht ezat.

Toen de Overheid niet langer, zelfs iet meer in naam. Gereformeerd was, /erd de toestand veel gevaarlijker. Vanaar, dat Koning' Willem I in staat was, e vrijgeworden Gereformeerden (Afgecheidenen) van al hun goed te berooven, n dit ter beschikking te laten van het op nwettige wijze door hem aan de Kerk pgedrongen bestuur.

Intusschen drong het besef dat onze erste Koning iets onrechtmatigs gedaan ad, — dat Z. M. dit zelf niet ingezien, eeft staat bij mij vast — meer en meer oor, totdat de thans regeerende Koning n 1866 besloot, het beheer der goederen an de Kerk zelve terug te geven.

Wat is toen geschied? Op deze vraag estig ik, tot goed verstand van het vol-; ende, de bijzondere aandacht.

De Kerkeraden, op dat oogenblik de enige bestuurders der Kerk, zouden in ewone omstandigheden misschien de aanewezen colleges zijn geweest, om hetnuf rijgevallen beheer op zich te nemen. it deden zij echter niet, én omdat zij in et synodaal verband zaten, én omdat zij

zich nooit met de zorg voor het stoffelijke hadden ingelaten.

Toen heeft men een anderen weg ingeslagen. De gemeenteleden hebben, niet als kerk, maar als eene gewone vereeniging, het bestuur van het kerkegoed opgedragen aan een bestuur. Dat bestuur handelt nu met het kerkegoed juist evenzóó, als het be.stuur van esne vereeniging met de goederen dier vereeniging handelt, ofschoon de gemeente hare statuten niet door den Koning heeft doen goedkeuren, zoodat zij in zooverre weer als kerk schijnt op te treden. Intusschen valt het niet te ontkennen, dat deze toestand zeer verward en onveilig is.

Vooreerst doet elke gemeente wat haar goeddunkt.-Zij kan bepalingen maken, waardoor aan den Kerkeraad, dus aan het geestelijk bestuur der gemeente, alle invloed wordt ontnomen. Zij kan b. v. dat bestuur opdragen aan Joden of Roomschen, die niet onder de kerkelijke censuur vallen. Zoodra een gemeente in haren Kerkeraad Gereformeerd blijkt te zijn, kunnen de leden der gemeente bij meerderheid van stemmen zoodanige bepalingen maken, dat die Kerkeraad feitelijk het gebruik verliest. Hetzelfde kan plaats hebben, als de gemeenteleden een modernen Kerkeraad wenschen te bemoeilijken. Dat tegenwoordig dit niet gevoeld wordt komt alleen hierdoor, dat de Overheid, partij kiezende tegen de Gereformeerden, in strijd met de eenvoudigste rechtsbeginselen het feitelijk bezit weigert te eerbiedigen, en de schenders van dat bezit openlijk of oogbakend bijstaat.

Een ander groot bezwaar is, dat de statuten niet behoeven te worden openbaar gemaakt, en elk oogenblik kunnen worden gewijzigd zonder dat het publiek dat behoeft te vernemen. Indien de Kerkvoogden eens geldleeningen van aanzienlijk bedrag moesten sluiten, zouden zij ondervinden dat geen voorzichtig man hun crediet zou geven, of het moest zijn een persoonlijk crediet. Want de geldschieters kunnen niet weten, aan welke bepalingen de gemeente gebonden is.

Er zijn nog tal van andere bezwaren. Doch het aangevoerde is voldoende om te doen gevoelen, i". dat het beheer van het kerkegoed thans in handen is, niet van de kerk als georganiseerd lichaam, maar van de gemeenteleden als gewone vereeniging; 2". dat de Kerkeraad evenmin als de O verheid op die goederen eenige macht kan doen gelden; 3". dat deze toestand vele bezwaren oplevert, die alle zouden kunnen worden voorkomen, indien: a, na 1866 de gemeenteleden zich als vereeniging bij de regeering hadden laten erkennen; b. in hunne statuten gezorgd hadden, dat er een behoorlijke band ontstond tusschen de Kerkvoogdij en den Kerkeraad. Over deze laatste punten nog een woord tot opheldering.

Indien in 1866 de gemeenten, zoodra zij hare statuten gemaakt hadden, die ter goedkeuring aan de Regeering hadden opgezonden, en daarin duidelijk gezegd hadden, wie voortaan als stemhebbende leden der gemeenten waren te beschouwen, en hoe de statuten konden worden veranderd, dan zou haar rechtstoestand thans volkomen veilig en klaar zijn. Maar de gemeenten konden dat destijds niet doen, omdat zij onder het synodaal verband stonden, terwijl hare zelfstandigheid werd betwijfeld. Zoolang b. v. niet vaststond, dat alleen de belijders der Gereformeerde leer tot de Gereformeerde Kerk behooren, kon men niet in de statuten schrijven, dat de Kerken alleen beschikbaar waren voor een Gereformeerden Kerkeraad. 't Zou tenminste de vraag geweest zijn, of synodale invloeden de Regeering niet tot afkeuring der statuten zouden hebben bewogen.

De Christelijke Gereformeerden hebben dan ook zeer wel gevoeld, dat Kerkeraad en Kerkvoogdij niet met elkaar in botsing mogen komen, en daarom zorg gedragen, dat hunne Kerkvoogden niet geheel onafhankelijk tegenover hunne Kerkeraden konden komen te staan. Maar daartoe moesten zij de toevlucht nemen tot hunne Kerkeraden, en alzoo dezen direct of indirect met de zorg over het kerkegoed belasten. Ik zal niet zeggen, dat dit niet mag. Ik kan dat niet beoordeelen. Maar zeker is het, dat ook een andere weg mogelijk is; n.l. deze, dat de leden der Kerk statuten maken, waarin zij bepalen: i". dat alleen diegenen leden zijn die de Kerkeraad als zoodanig erkent; 2". dat die leden zei ven voor het bestuur van het kerkego.ed zorgen. Op die wijze blijft de Kerkeraad geheel buiten het beheer, en kan toch het beheer, de Kerkvoogdij, nooit iets tegen het gezag van den Kerkeraad ondernemen. Als de Kerkvoogdij dit mocht beproeven, zou zij eenvoudig door den Kerkeraad onder censuur worden geplaatst ^), waardoor haar bevoegdheid vervallen zou.

Door de kerkelijke goederen te brengen onder het onmiddellijk beheer der gemeenteleden, — n.l. van hen die door den Kerkeraad ah zoodanig erkend zijn — bereikt men ook dit voordeel, dat voortaan de kerkelijke goederen geheel naar de regelen van het gewone recht worden beheerd. Of er later een wetgever optreedt, die opnieuw de vrijheid der Kerken aan banden tracht te leggen, of die in den rechtstitel der goederen verandering poogt te brengen, is dan voor die vrije Kerken onverschillig. Want haar eigendomsrecht staat onder de regelen van het recht van alle overige, zoo talrijke zedelijke lichamen, en die rechten kan eene partij niet wijzigen, zonder dat ook hare eigen belanden moeid worden.

i) Dat zoo iets enkel om redenen van geestelijken aard mag geschieden, spreelct vanzelf. Immers heeft een Kerkeraad enkel met geestelijke belangen te doen. Uit formeel rechtelijk opgpiint is dit onverschillig. De rechter heeft de motkvm van den Kerkeraad riooit te onderzoeken.

Ik kóm nu tot de Kerkelijke Kassen. De Kerkelijke Kas beoogt niets anders, dan wat in het voorgaande is bedoeld. Al bestaat er eene Kerkelijke Kas, toch treedt de gemeente op als Kerk; maar de Kerk heeft niet als zoodanig beheer van goed. Zij had dat nimmer en hield zich altijd gaarne daarbuiten. Die Kerk treedt op tegenover elk en een Jeder wanneer haar plicht dat meebrengt, en vraagt daarom nooit aan de Overheid erkenning; want zij is vóór alle Overheid, en mag daarom ook tegenover haar optreden.

Maar de lede? i dier Kerk brengen goed bijeen tot onderhoud van leeraren en eeredienst. Het beheer van dat goed blijft in hunne handen. Dat is uitnemend, mits maar gezorgd wordt, dat die leden, zoodra zij het geestelijk geza^ van den Kerkeraad miskennen, onschadelijk kunnen worden gemaakt.

Leest men nu de statuten der Kerkelijke Kas, in verband met de daaruit voortgevloeide huishoudelijke reglementen.^ die voor de leden even verbindend zijn als de statuten zelf, dan zal men ontwaren, dat die reglementen geheel op bovenstaande beginselen zijn geschoeid.

Met het optreden der Kerk als geestelijke instelling heeft de Kerkelijke Kas niets hoegenaamd te maken. Voor de Kerk treedt alleen en uitsluitend de Kerkeraad op. Wil de Overheid naar dezen niet luisteren, dan is dit haar zaak; maarzij kan de Kerk niet beletten haar plicht te doen. Heeft de Kerk behoefte om niet als geestelijk wezen, maar als goederen-bezitster op te treden, dan vormen hare leden eene vereeniging door de Overheid erkend; maar die leden en hun bestuur kunnen volgens die reglementen zelf niet langer als zoodanig bestaan, dan de Kerkeraad wil. De rechter heeft daarbij niet te oordeelcn over de beslissingen van de Kerk, maar alleen te vragen: staat het lid op het boek, daartoe door de statuten zelf aangewezen; een boek, dat in handen is van den Kerkeraad. Tegen dat uitwendig waarneembaar feit is natuurlijk niets in te brengen. Ik durf daarom geru< ; t beweren, dat, zelfs nadat onze Gereformeerde Kerken ook door de Overheid als de oude Gereformeerde Kerk zullen zijn erkend, zulk eene inrichting van het bestuur van het kerkelijk goed mij zeer wenschellijk voorkomt; althans oneindig beter, dan het bestuur, zooals dit thans in onze Kerken door Kerkvoogden wordt uitgeoefend.

Slechts ééne nieuwigheid is ingevoerd, die, hoewel volkomen onschuldig, later weer kan verdwijnen.

Er zijn n.l. goederen, die door het geestelijk lichaam zelf, te weten door de diaconie, dienen te worden beheerd. Ten aanzien van dat beheer moeten de diaconieën geheel vrij blijven.

Evenwel kunnen, zoolang de Gereformeerde Kerken niet door de Overheid erkend worden, de diaconieën niet meer zelfstandig in rechten optreden. Daarom stellen zij nu een gemachtigde aan, die voor haar optreedt, natuurlijk zonder in rechten haar lastgever te kunnen noemen, zoolang althans de rechter het wettig bestaan van dien lastgever niet erkent. Die gemachtigde nu is het Bestuur der Kerkelijke Kas. Dit bestuur vervangt niet de diaconie, zelfs niet in haar beheer; het geeft geen cent uit voor haar, en heeft niets hoegenaamd over haar te zeggen; maar de di\.2i.come: gebruikt h bestuur om voor haar te teekenen, in rechten op te treden enz.

Hierin zou nu wel iets gevaarlijks kunnen iggen; want als ik iemand voor mij laat ptreden, doch ik kan niet zelf in rechten optreden teneinde dien lasthebber te dwingen zijn last goed te volbrengen, dan ben ik ten slotte toch van dien lasthebber afhankelijk.

Maar dit gevaar verdwijnt geheel, wanneer ik dien lasthebber telkens in het niet kan doen verdwijnen, en mijne vrienden in staat kan stellen een beteren waarnemer van mijne belangen te benoemen.

Daartoe nu stellen de statuten der Kerkelijke Kas den Kerkeraad te alien tijde in staat. Gesteld dat de bestuurders der KerkelijkeKas eens afkeurden, dat de diaconie geld uitgaf voor krankzinnigen, en nu weigerden haar het geld af te geven dat zij te haren behoeve hadden ontvangen. Dan zou de diaconie eener doleerende kerk hen daartoe in rechten niet kunnen dwingen omdat zij niet in rechten kan optreden. Maar de Kerkeraad dier gemeente zou niets anders te doen hebben, dan zulke ontrouwe beheerders en weêrstrevers van hun geestelijk gezag onder censuur te plaatsen; dan was de zaak terstond uit, want dan zouden zij in het lidmatenboek, dat in het bezit is des Kerkeraads, genoteerd staan als gecensureerd, en zoo volgens hunne eigen statuten onmiddellijk, zelfs zonder als leden te worden afgesneden, het recht om te beheeren verliezen. Nog meer; gesteld eens, dat alle bestuursleden zich aan eene zoo verregaande terzijdestelling van de uitdrukkelijke bepalingen hunner statuten schuldig maakten — een bijkans ondenkbaar geval —, en dus allen tegelijk onder censuur zouden worden geplaatst dan zou er nog geen gevaar zijn, omdat elk gemèentelid in zulk een geval gerechtigd is, de leden sa^m te roepen tot aanstelling van een nieuw bestuur, tegenover hetwelk het oude, nu vervallen bestuur dan volkomen machteloos en rechteloos zou zijn*

Er is dus m. i. in de optreding de Kerkelijke Kassen als beheerders van kerke goed even weinig gevaar, als in het op treden van kerkelijke commissies, benoemd door de Kerkeraden, zooals in sommige Christelijke-Gereformeerde Kerken geschiedt en ik geloof dat, zoo de Christelijke Gereormeerden goedvonden hun 'kerkelijk beeer ook thans nog op dezelfde leest te choeien, als de vrijgemaakte Gereformeerde erken hebben gedaan, hunne rechtspoitie dezelfde zou blijven, en hunne kerkelijke elfstandigheid daardoor in geenen deele zoue verminderen. Alleen zou datgene wat ot dusver op naam der Kerk verworven n geboekt is op dien naam moeten blijen, al werd het beheer daarover voortaan pgedragen aan het door henzelven beoemde bestuur eener Kerkelijke Kas, Hetzelfde geldt van alle kerken, die zich an het Synodaal bestuur onttrekken, onverschillig of de Regeering ze alsdan al of niet als zelfstandige Kerken verkiest te erkennen.

Amsterdam., 16 Januari 1888.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De Kerkelijke Kas.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1888

De Heraut | 4 Pagina's