GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Mijn hart verwijd!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijn hart verwijd!”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal den weg uwer geboden loopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. Ps. 119:32.

Enghartig zijn geldt ook onder de kinderen der wereld voor een karaktergebrek; ruim van opvatting te zijn, achten ze treflijk.

En toch die »ruimheid" is niet de verwijding van het hart waar de Psalmist van roemt. Eer staat die »ruimheid van hart" naar de wereld en dat »wijd zijn van het hart" voor God rechtstreeks tegen elkander over.

Enghartig, bekrompen en benauwd slaat bij de wereld op iemands opvatting; niet op zijn hart, maar op zijn meening, zijn begrip, zijn zienswijs. Iemand die vindt dat het er niets toe doet, of iemand gelooft of niet gelooft, en acht dat toch alle menschen zalig worden, gaat voor ruim en breed van opvatting door. Maar wie nog zeggen durft: »Wie in den Zoon niet gelooft, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem !" dien verguist men als een bekrompen en enghartig mensch, die in onze eeuw eigenlijk niet thuis hoort.

En zoo ook, als iemand het maar heel ruim maakt en zegt: «Christus is aller Zaligmaker en heeft aller zonden verzoend en heeft aller verlossing teweeggebracht, " dan gaat men door voor een »ruim" mensch, gespeend aan alle bekrompenheid. Durft ge daarentegen zeggen: Niet allen worden in Christus wederom zalig, maar alleen diegenen die hem door een oprecht geloof zijn ingelijfd!..., dan smaalt men op u als op een enghartig drijver van bijzondere verzoening en acht u niet waard dat men naar u zou hooren.

En om niet meer te noemen, als ge eigenlijk uw oordeel opzijzet, en leeraart, dat alle menschen, hoe goddeloos ook gestorven, toch nog na hun dood tot bekeering kunnen komen, en alzoo feitelijk de grens van do«d en leven opheft, o, dan is op aller lippen de lof voor de mildheid van uw zin en uw breede levensbeschouwing; en is men even mild in eere voor u als men mild in smaad is voor wie met Jezus nog spreken durft van een worm die niet sterft, en een buitenste duisternis, en een vuur dat niet wordt uitgebluscht, en van een rijken man die vader Abraham bidt en smeekt: »Och, dat Lazarus zijn vinger in het water doope en kome en verkoele mijn tong!'"

Dat heet de wereld ruim, wijd, mild! Als ge maar nergens perken stelt. Zoo ge maar alle grenzen wegneemt. Alle onderscheid opheft. En ten slotte, hoe er ook beleden en geloofd, geleefd of gewandeld is, een iegelijk aanziet als bestemd, om straks na den dood in een engel te verkeeren.

En als er dan nergens meer grenzen, nergens meer eindpalen, nergens meer omtuiningen en staketsels zijn, zoodat alles gemeen is gemaakt, er geen eigen erve des Heeren meer overblijft, zoodat wereld en hemel ineenvloeit en er nergens meer een: ^Tot hizrtoe en niet verder!" vernomen wordt, — dit noemt men dan ruim; dit moet dan breed van opvatting heeten; ddt roemt men dan als mildheid van zin.

Doch zoo verstaat de Heilige Schrift het niet. Eng en ruim zien in de Heilige Schrift op liet hart, waar de uitgangen des levens zijn. En nu zijn er invloeden waardoor dat hart benepen wordt en inkrimpt, en andere waardoor üw hart zich uitzet en wijd wordt.

Hét^este beeld is hier de spons.

Een kurkdroge spons is ingekrompen en klein van omvang. Maar legt ge die spons eenigen tijd in het water, zoodat ze door haar poriën datj"5^ter in kan zuigen, dan zwelt die spons ot^, dan zet die spons uit, dan wordt die spons zeer wijd van omvang.

En zoo ook is het met uw hart.

Schoof uw hart weg van God; kwam uw hart op zich zelf te leunen ; verliet ge uw element, om als een visch op strand te gaan liggen; en raaktet ge alzoo van de wateren des levens af; — dan, het spreekt vanzelf, wierdt ge benepen, overkwam u enghartigheid, en sloop alle bangheid en bekrompenheid over u.

Maar komt er dan weer genade, en wordt ttw uitgedroogd, uw dor en ingekrompen hart dan weer plotseling in den vollen stroom van genade geworpen, zoodat het die wateren inzuigt, dan zwelt ook uw hart weer door genade, het zet zich wonderbaar uit, en wordt zeer wijd.

Vandaar dat de Psalmist zegt: Heere »als Gij mijn hart verwijd zult hebben, dan zal ik den weg uwer geboden loopen .'"

Hij weet, beter dan iemand, dat de droge spons zich zelf niet kan verwijden Neen, God moet dat dorre hart nemen, en in den stroom van zijn genade weer zwellen laten.

En is dat geschied! Is werkelijk zijn hart weer door genade verwijd geworden, o, dan heeft ook de dienst der zonde, dan het dolen en het uitglijden uit, dan komt hij vanzelf weer op den weg van Gods geboden.

Nu wordt uw hart meest door drie dingen benepen, door hoovaardij, door angstvoor den vijand, en doordien God u beproeft.

Als de nieren u geprikkeld zijn door hoovaardij, en ge u zelf in de hoogte tilt, en heel uw toekomst aan den spijker van uw eigen ik ophangt, natuurlijk, dan trekt alles bij u naar binnen, dan hebt ge geen uitgangen des harten, en lijkt uw hart wel een mierennest, waar allerlei berekeningen en overleggingen en listen en lagen uitkruipen, om met buit beladen straks weer in de verborgen gangen van uw hart terug te keeren. Een ijslijk, voor God gevloekt bestaan. Een mensch zichzelven verterend in den Molochdienst van zijn eigen ik.

Maar ook de angst voor den vijand'ka.n het hart ineen doen krimpen. Als ge u zwak in den strijd voelt, en wel merkt hoe uw doodsvijanden er op uit zijn, om u de peezen door te snijden en te doen struikelen. En dat ge denkt: »Hoe kom ik er 1" en klaagt: »Wie houdt mij op!", -dan is uw hart een belegerde veste, waar alle buitenwerken van zijn afgesneden, en waarin ge teruggeworpen zijt achter de bolwerken, eng besloten binnen de muren en wallen, waarin ge uw sterkte zocht. En natuurlijk ook dat maakt somber, geeft een eng en benauwend gevoel, o. Wie zal mij de poorten openen, dat de belegeraar af mocht deinzen, en ik weer wijdte en ruimte had, om te wandelen op de wegen daarbuiten!

En eindelijk als God u beproeft kan het hart bang en benepen worden. In de ure, als Hij u in de smeltkroes werpt, en uw geloof op de proef stelt en Abraham naar Moria moet en - Job op üen den ascnnoop aschhoop zitj en David bij Ziklag weeklaagt en Jona roepen moet uit het ingewand van het zeemonster dat hem had opgeslokt. Want ook al overkomen u niet zoo schriklijke gebeurtenissen, toch genaakt ook tot u het leed en wordt de smeltkroes der ellende ook van uw lippen niet altoos geweerd. En als het er dan zoo met u aan toe staat, dat ge als een ree op de bergen gejaagd, of als een sidderende duive door den roofvogel u vervolgd voelt, en ge geen licht meer boven u en geen uitkomst op den weg voor u ziet, o, dan krimpt het arme hart tot zoo bitter kleine afmeting ineen. Dat er niets meer inzit. Dat heel uw hart lijkt uitgeschud en uitgeworpen. En dat er kracht noch moed noch geestdrift is, om te wandelen in 's Heeren wegen.

Maar in elk dier drie zielsnooden, hoe ook uiteenloopend, is die benepenheid van uw hart toch in den grond niets anders, dan a-moê aan geloof.

Ge speelt Molochje voor uw eigen zondig ik in uw hart, en sleept maar al in het mierennest, omdat ge bang zijt. dat als uw ik wegzinkt, er niets meer is, dat u overblijft. En ge verstaat het door ongeloof niet, dat juist dat wegwerpen van uw ik de weg zou zijn tot goddelijk verblijden.

Ge kruipt achter de bolwerken van uw hart voor uw doodvijand terug, en durft het bange hoofd nauwlijks boven de wallen uitsteken, omdat ge waant, dat alles verloren zou zijn, als gij den vijand geen meester bleeft. En ge verstaat het door ongeloof niet, dat de poorte uit, van achter die wallen uitgekomen en op dien vijand moest ingerend, gedekt door een schild dat in het verborgene om u zweeft en gesterkt door een onzichtbare hand die u steunt!

En zoo ook, ge wordt benepen onder uw tegenspoed en gaat vluchten als een gejaagde vogel voor de beproeving. En ge verstaat het door ongeloof niet, dat juist in de beproeving de Heere tot u komende is en in die smeltkroes u met zijn teederst erbarmen aanschouwt.

Ongeloof, dat is de wrange edik, die het ruime hart doet ineenkrimpen.

Oeloof dat is de goddelijke bezieling, die het benepen hart weer dijen doet en het wijd maakt.

En dan dijt het, en zet het uit, en wordt het wijd; niet in zin, niet in opvatting, niet in zienswijs alleen; maar rmm ook in de liefde, mild in de barmhartigheid, wij'd in de ontferminge Christi !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Mijn hart verwijd!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1888

De Heraut | 4 Pagina's