GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het teeken van  Jona.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het teeken van Jona.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teeken; en üun zal geen teeken gegeven worden, dan het teeken van Jona.

[PASCHEN.]

Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teeken; en üun zal geen teeken gegeven worden, dan het teeken van Jona.

Toen Simeon in den tempel het kmdeke Jezus in zijn armen droeg en teruggaf aan Maria, gii-g het profetisch woord van hem uit: „Deze wordt gezet tot een teeken dat wedersproken zal worden."

Hoe ook de wereld, in den stroom van haar ijdel leven verzonken, de breuke met God in het Paradijs vergat, en dies ook vergat de schriklijke bedreiging die uit dat Paradijs de wereld meê was ingegaan, en doof voor die bedreiging dus ook geen oor meer had voor de vertroosting die in de belofte van het vrouwenzaad lag, — God was het niet vergeten.

Al die eeuwen door was de breuke van het Paradijs Hem de krenking van zijn majesteit, de grief voor zijn Vadcrhart gebleven; en nog trilde in zijn heiligen toorn na de vloek dien Hij over de aarde uitsprak; maar ook nóg leefde op zijn goddelijke lippen het woord der behoudenis, dat in dien vloek gemengd wierd.

De mensch zou de heugenis van het Paradijs, en ook wat daar geschied was, pogen uit te wisschen, maar God zou die heugenis in stand houden.

Wat stof de mensch al die eeuwendoor ook aandroeg, stof van ijdelheid en stof van zonde, om er die heugenis onder te bedelven, de Heere onze God zou vanonder dien berg van goddeloosheid de heugenis van Eden toch weer uithalen. Er mocht van zijn woord niets afgaan. Gelijk Hij het zijn! het gesproken had, zoo zou

Vandaar dat er gedurig teekenen in de wereld gezien zijn. leekenen toendeArke op de wateren dreef. Teekenen in het land van Cham. Teekenen toen Israël door de woestijn toog. Ja, zelfs middenin de heidenwereld had de Heere zijn teekenen gezet. Denk slechts aan Nineve, en aanjona^den profeet.

Die teekenen waren als vuurvonken, die God uit zijn hemel ia de donkerheid der wereld schoot. Ze waren als het opheffen van zijn goddelijken vinger, om te midden van het lachen en de ijdelheid der wereld, gedurig aan de volkeren te herinneren, dat het bij Hem toch hoog-e ernst bleef, en het naar zijn woord gaan zou. Het was als een plotseling verschijnen van de heerlijkheid des Hceren in het leven dezer aarde, waarin Hij aan de volkeren toeriep; Zie, hier ben Ik, en de dag mijner verlossing, maar ook de dag mijner wrake komt. Zooals bij hooggaand stormweer, de schepen die bij nacht de kusten naderen, van verre reeds teekenen en lichtseinen geven, als om te melden dat ze komende zijn, zoo ook gaf God de Heere bij zijn komen naar deze wereld reeds van verre zijn teekenen te aanschouwen.

Zulk een teeken hield dan een vermaan in, om zich tot Hem die kwam te bekeeren. En wie den euvelen moed had, om zulk een teeken voor bedrog, voor verzoniien, voor niet wezenlijk van God herkomstigte verklaren, die stootte zich aan dit teeken als aan een rots der ergernis, en dien wierd zulk een teeken tot een vloek!

Zulk een teeken nu, riep Simeon uit, zou ook Jezus zelf zijn. Ja meer nog, hij was het teeken, het Teeken der teekenen, waarin alle voorafgaande teekenen hun voleinding vonden. Bij hem eerst zou het in vellen zin ^^val of opstanding voor velen" worden. Een reuke des levens of een reuke tot den dood.

Doch gelijk de Heere de ééne maal van Jona zegt (zie Luk. ii : 30) dat hij zelf in eigen persoon het teeken voor de Nineveërs was, en toch een andermaal (Matth. 12:39, 40) in Jona's leven een geheel v/onderlijic teeken aanwijst, waardoor zijn goddelijke roeping eerst schitterend uitblonk, zoo ook was het met den Middelaar zelf. Hij zelf is »het Teeken" door den Heere onzen God in het midden der wereld gezet, en alle ziel zal aan hem worden gekend. Door hem wordt ge gered, of om hem komt ge om. Hij brengt u het leven, of ge eet u den dood aan hem.

Doen niet. alsof hij u niet aanging, kunt ge

Daar deden de Farizeën en de Sadduceën hun best wel voor. Laatdunkend, uit de hoogte zagen ze op Jezus neer. Wat wilde die Rabbi van Nazareth!

Maar Jezus' verschijning liet hun gejaagde conscientie geen rust. Altoos spraken ze over Jezus. In hun samenkomsten waren ze altoos doende, hoe ze Jezus toch tot zwijgen zouden brengen. En als ze hem zagen, mengden ze zich altoos weer met Jezus in twistgesprek.

Of ze het wilden erkennen of niet erkennen, Jezus was hun een teeken; een teeken waar ze de oogen niet af konden houden; waar ze altoos weer naar opzagen; en de prikkelende vraag voor hun conscientie was maar: »Is er ook aan hem een teeken dat wc hem erkennen moeten voor een gezondene van God!"

En als ze dan hoorden van zijn wonderen en van zijn machtige teekenen, dan zei wel een stem in hun binnenste: »Zijn dat dan de waarmerken niet!", m.aar hun boos en overspelig hart v/erkte er altoos weer overheen. Neen, bij zulk een die Messias wilde zijn, moest het teeken iets geheel buitengemeens zijn, en eindelijk vragen ze het den Heere op den man af: , ^Rabbi, we wilden wel eenlteeken van u zien!" Wat zooveel zeggen wil als: „Gij die optreedt met het hoog beweren van Gods Zoon te zijn, doe dan ook een teeken, dat met die hooge majesteit overeenstem; . Toon door een teeken, dat gij de Zoon van God zijt 1"

Zooals Satan in de woestijn riep: „/«< f? > « gij' de Zone„ Gods zijt, werp u zelven nederwaarts!"; en zooals de priesters voor het kruis riepen: Jndien ^ij de Zone Gods zijt, zoo kom af van het kruis!", zoo onheilig was ook dit roepen om het wondere teeken.

Een roepen om een Teeken uit een boos en overspelig gemoed L

Eü op dat roepen heeft toen de Heiland geantwoord: „Dit boos en overspelig geslacht verzoekt een teeken. Hun zal geen ander teeken gegeven worden, dan het teeken van Jona den profeet. Want gelijk ' Jona drie dagen en drie nachten was in j den buik van den walvisch, alzoo zal de Zoon ' des menschen drie dagen en drie nachten ; zijn in het hart der aarde, "

Wat is nu dit teeken van Jona.'

Jona is met de lieden op hét schip. Er komt storm. En ze werpen het lot, en het lot valt op Jona. En nu heet het: „Hetis goed dat deze ééne sterve, en niet heel het schip verloren ga!", en onder dat roepen, werpen ze hem in zee.

Nu is die zee reeds schriklijk; maar het is nog schriklijker in die zee.

In die zee wemelen en woelen monsters. Er schuilt ouder die spiegelende wateren een ontzettende, afgrijslijke macht. Wezens wier gestalte ons nog een geheim zijn; die in afmetingen al wat wij aan levende wezens kennen, verre te boven gaan, en wier macht omklemt, opslokt en vernielt, al wat in die wateren neerdaalt.

In die macht valt ook Jona. Maar niet buiten Gods bestel. Allerlei dieren hadden hem kunnen aandoen en uitéénscheuren. Maar God beschikte zulk een groot d'er, dat hem onbeschadigd in kon slikken, zoodat hem geen been gebroken wierd.

Maar nu in dat ingewand van dat zeemonster was niets dan de dood. De dood van verstikking. Er was geen lucht om te ademen. Geen vocht voor den dorst. Geen macht om een eigen wezen te blijven. Want dat zeemonster zette al wat het opslokte, in zich zelven om. In zijn ingewand te zijn, stond gelijk met aan dat monster toe te behooren, er door ingezogen en ingeslorpt te worden. Op te gaan in dat dier. Zonder meer, was Jona dus weg geweest. Maar nu treedt de macht des Heeren tusschenbeide, de macht van Hem, die het leven heeft. En die wondere God werkt met zijn Heiligen Geest in Jona's ziel, terwijl Jona in het ingewand van dit zeemonster pijlsnel wordt voortgestuwd door de baren. En Jona gaat bidden. Bidden dii."-heerlijke gebed:

En hij zeide: Ik riep uit mijne benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijne stem.

Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeën, en de stroom omving mij; al uwe baren en uwe golven gingen over mij henen.

En ik zeide: Ik ben uitgestooten van voor uwe oogen; nochtans zal ik den tempel uwer heiligheid weder aanschouwen. De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden.

Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE, mijn God!

Als mijne ziel in mij overstelpt wasj dacht ik aan den HEERE; en mijn gebed kwam tot U, in den tempel uwer heiligheid !

Die de valsche ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid. Maar ik zal U offeren met de stemme der dankzegging; wat ik beloofd heb zal ik betalen. Het heil is des HEEREN.

Zoo werkt er een macht ter behoudenis, in dat hart van Jona, in het ingewand van dat monster, terv/ijl dat monster onder de diepten der wateren verscholen blijtt. En de dood heeft over Jona geen macht. Hij i leeft nog. Hij behoudt zijn bewustzijn. Hij ' voelt al de ontzettendheid van wat er met nem gebeurt. En eindelijk komt de verlossing.

Weer gaat er een woord van den Hooge uit, en het schriklijk dier kan zijn last niet inhouden, en Jona ademt weer, en ziet het daglicht weer; zijn voet drukt het strand!

Was dit nu om Jona.' In zekeren zin ook; ongetwijfeld; maar toch zijn voleinding vond het gebeurde met Jona eerst in het graf van Immanuël en in Immanuëls verrijzen.

Er ging van den Heere onzen God steeds ondei wijzing aan zijn volk uit. Hij onderwees in zijn Woord; onderwees in zijn ceremoniën; en onderwees in zijn machtige daden.

Oor en oog schonk Hij den mensch; en gelijk het woord voor het oor is, zoo is het onderwijs door ceremoniën en wondere daden voor het oog. Wilt ge, een aanschouwelijk onderwijs. Onderwijs, waarin God de Heere de dingen toont, vooraf zien laat, en in dat laten zien, ze verklaart en uitlegt, eer ze geschied zijn. En zoo ook is het hier.

Als de Christus in het graf wordt gelegd beseft noch Jozef van Arimathea noch Nicodemus daar iets van. En ook Maria en Magdalena hebben geen donker besef van wat dat indalen in het graf voor den Heilige was. Al haar zorgen is om fijn lijnwaad aan te dragen, en specerijen te bereiden. Gelijk de Romeinsche landvoogd aan niets anders denkt, dan om te waken tegen roof van het lijk.

Maar niemand dacht aan Psalm 16: „Heere, Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat uw Heilige er verderving zie. Neen, Gij zult mij het pad des levens bekend maken; verzadiging van vreugde is bij U; lieflijkheden in uw rechterhand eeuwiglijkl" Het scheen alsof dat graf van Jezus een stille rustplaats voor hem was. Weggedompeld onder de stille wateren. Maar zonder van verre zelfs te vermoeden, wat macht er onder die stille wateren school. Wat monster er huisde in dat graf! Het graf is niet maar dat open vierkant in den grond die plek uitgegraven aarde. I Zie echter hoe er in dat graf een macht i huist als van dat zeemonster; een kracht I die elk lijk ontbindt, in zichzelve omzet ' en vernielt,

Het graf is de benauwing des doods. i Niet voor den geloovige, dank zij wat Jezus wrocht, o, Dan roepen we: Graf, v.'aar is uw overv/inning, en dood, waar is uw prikkel f Maar het graf, waar Jezus inging, was nog" het onverzoende graf. Het graf, gedolven door het woord in het Paradijs, toen de Heere gespreken had: , 5Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren, omdat gij van de aarde genomen zijt."

In die macht van dood en graf is de Heiland ingegaan. Niet als Jona, maar veel schriklijker dan Jona. Want Jona was niet dood, maar leefde nog. Maar hij wel. Bij hem was ingetreden die ontzettende scheiding, als ziel en lichaam uiteengaat.

En zoo heeft hij zich laten omvangen en laten omklemmen door die vreeslij k-vernielende macht van dood en graf. Gelijk Jona in den buik van het zeemonster, zoo hij in het ingewand der aarde.

En nu is dit het Teeken én bij Jona én bij den Immanuël, dat in dit allerdiepste van het pad des verderfs, waar geen crea­ tuur meer iets vermag en alle held verbleekt, dat hier goddelijke uitkomst doorbreekt.

Er is geen dieper gang voor onze machteloosheid, dan die uitloopt in den put van het graf,

Daar kan de mensch niets meer. Daar trapt het kleinste kind den kloeksten held op het hart. En onder wat bloemkransen men dien ernst van het graf ook weg doe schuilen, die ernst blijft er niettemin. Het graf, zoolang er het licht van Christus niet in straalt, is iets vreeslijks.

De mensch is er geen mensch meer. Hij zinkt en daalt.

Wat is hij nog.' Een plant, maar die geurt nog. Een dier, maar dat loopt nog! Neen, ter prooi is hij in dat graf aan de aarde, aan den grond., met al het insect dat er in wriemelt. En het is die aardlucht, die reuke van het stof der aarde, die uit het graf u zoo bang tegenkomt.

In het graf dan is de mensch op en weg, tot het allerdiepste van zijn vernedering gekomen.

En zoo er een teeken aan dien mensch kan gezien worden, laat het hier dan uitkomen ; laat die mensch, die prooi van den grond, buit van de aarde was, uit dien bodem zich dan weer oprichten. Laat er opstanding zijn voor den mensch uit zijn graf!

En d^t teeken nu, in Jona geprofeteerd, is nan den Immanuël gezien. Hij is uitgekomen,

„Naar de wondere grootheid der sterkte zijner macht, " gelijk de apostel jubelt, zijn hem de banden des doods vaneengescheurd, heeft hij de omklemming van die aarde losgebroken.

Hij is opgewekt; en opgewekt zijnde stond hij op, hij verrees en vierde in dat verrijzen zijn triomf.

En nu is het Teeken er!

Het Teeken, dat er een God is die leeft, en die macht zelfs over de monsterachtige gruwzaamheid van ons graf heeft. Een God, die bij dat graf bij kan. Die in dat graf de vernieling kan stuiten. Die er de macht van kan ontbinden. En die er zijn prooi en zijn buit uit terughaalt, als het Hem belieft aan die groeve der vertering zijn gestolen schat te ontrooven.

Zoo is Jona de profetische voorlooper. En Christus is de Eersteling. En na Hem gaat ten leven in, al wie in zijn rangorde bij dien Christus mag hooren. En zoo planten ook wij dat Teeken van Jona, meer nog dat Teeken van Immanuël, op de graven onzer dierbaren, en dan jubelen we, als eens de profeet in Israël: „Dood, waar is uw prikkel, graf, waar is uw overwinning? " En we voegen er met den Apostel bij: „Maar in alle deze zijn wij meer dan overwinnaars door Christus die ons kracht geeft."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Het teeken van  Jona.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's