GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrijmoedige aanspraak aan 3. H. Prins van Oranje (Willem II).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrijmoedige aanspraak aan 3. H. Prins van Oranje (Willem II).

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

M. TEELI1VCK.

X.

Teelincks tegenstander gaat voort met te wijzen op de bewijzen van verdraagzaamheid, die hier en daar gegeven zijn tegenover Remonstranten en Papisten, teneinde Teelinck van onverdraagzaamheid te kunnen beschuldigen.

»Hebben wijzelven'', vraagt hij, «vóór eenige jaren den professor G. J. Vossius in de Nederlandsche kerk te Amsterdam, en weinige maanden geleden den zoon van den ouden burgemeester Hasselaar in de Fransche gemeente niet toegelaten ten Avondmaal op het gevoelen der Remonstranten? Staat er niet in de confessie van de Italiaansche kerk binnen Geneve, die gevonden wordt in de werken van den hooggeleerden Calvijn: Dat allen matigen Christenen genoeg behoort te wezen de belijdenis des geloofs, begrepen in de 12 geloofsartikelen ? Waarom dan zoo lasterlijk uitgevaren tegen deze Christenen, die met hunne schriften en met woorden en werken naar vrede en vereeniging staan ? Maar hij wil hebben, dat het onze vijanden zijn. Welnu'dat men luistere naar den Evangelischen profeet: »Gij, die den naam des Heeren vreest, hoort des Heeren woord. Zoo iemand ons haat en vloekt, en zich niet wil onze broeders laten noemen, zegt gij evenwel tot hen: Gij zijt onze broeders."

Vooral moet Teelinck de roede zijns bestrijders gevoelen, omdat hij 's Prinsen tocht tegen Amsterdam en de gevangenneming van 6 vijanden van de Unie verdedigd had. Hij zegt: »Want niettegenstaande Zijne Hoogheid aan de zes andere provinciën geschreven heeft, dat zijn intentie en oogmerk was de handhaving der ware Christelijke Gereformeerde religie, , dunkt mij evenwel, dat Z. H. hiertoe eenen ongewonen en onbewandelden weg insloeg. Want waar werd de Gereformeerde religie ooit gehandhaafd met Gereformeerde heeren bij den kop te vatten en naar eene Remonstrantsche gevangenis (het slot Loevenstein) te voeren ? De heele stad van Dordrecht kan getuige wezen, dat De Wit, haar burgemeester, nooit verdacht is geweest van eenige Arminianerij. De Papisten van onze stad (Haarlem), die in hun vuisten lachten, toen zij hoorden, dat onze burgemeester De Waal gevangen was, hebben _ al gehoopt, dat eenige kwade behandeling op Loevenstein den burgemeester het kwaad betaald zou zetten, dat zij door zijne strengheid zoo dikwijls bezuurd hebben. Dat onze pensionaris^Gereformeerd is, kan niet alleen onze geheele burgerij, maar ook Ruyl, zijn neef, de predikant van Amsterdam, waar maken. Jan Duist van Voorhout mocht, op het scherpst genomen, naar het gevoelen van sommigen, wel de eenige Remonstrant zijn. Keizer van Hoorn is, gelijk ook al de anderen zijn, lidmaat onzer gemeente (Haarlem). Stellingwerf is de zoon van een onzer predikanten en ijverig voorvechter van de Gereformeerde kerk. Indien wij de zaak met geen vooroordeel willen inzien, zullen wij vinden, dat Z. H. of zijne radenin den gemelden brief wel, spreekt van apparente disordren, confusie, scheuring, en dissipatie van eenige kwaad­ willige personen van de vergadering van Holland gesteund en gesupporteerd wezende bij en vanwege de regeering van Amsterdam; maar wat hiervan zij, dat heeft het uitvoeren der Ijegonnen zaken, het loslaten der Heeren en de mislukte aanval op Amsterdam nu geleerd." Het is duidelijk, dat we hier met een slim advocaat van de Hollandsche partij te doen hebben, die de aandacht van de hoofdzaak afleidt en op bijzaken vestigt. Boven heeft hijzelf gezegd, dat] er Remonstranten tot de kerk zijn toegelaten en hier noemt hij de zes gevangen heeren leden onzer gemeente of voorstanders van de Gereformeerde religie. Wat beteekent dit anders dan een spelen met woorden ? En waarom bepaalt de schrijver zijne lezers niet bij de hoofdzaak, waarom het Willem II te doen was in deze worsteling tegen Holland en Amsterdam, nl. de handhaving der Unie? En wat de aanval op Amsterdam aangaat, is hij mislukt? Is niet de Prins in dezen strijd overwinnaar gebleven, toen Amsterdam en Holland het hoofd bogen voor de Unie? Ook de heeren Andries en Cornelis Bikter, die de Prins uit de magistratuur van Amsterdam heeft doen verwijderen, worden door Teelincks tegenstander in bescherming genomen. »Wat de Heeren betreft, die zich door zijn (des Prinsen) verzoek uit de regeering der stad onttrokken hebben, de oudste en gestrengste voorstanders der vaderlijke vrijheid, de heeren Bikter zijn met hun meeste vrienden en kinderen ook lidmaten der Gereformeerde kerk. En al hetgeen Zijne Hoogheids raden hun te laste leggen, blijkt nergens zoozeer uit als uit het afzonderlijke artikel van het verdrag tusschen Z. H. en de stad van Amsterdam. »Dat Z. H. buiten prejuditie van de eer en den goeden naam van de Heeren Andries en Cornelis Bikter en buiten bezwaar van krenking hunner personen en goederen, daarvoor Z. H. hen verzekert, naar dezes tij9s gelegenheid oordeelt dienstig voor den dienst van het land, dat ze zich onttrekken van alle verdere regeering der stad enz." »Laat (Teelinck) vrij roepen, dat de getuige van Z. H. in de hoogte is, in de hoogte beken ik, dat zij is, maar ook in de laagte. De haastige marsch, die zooveel paarden den bek afreed, is een getuige, die in de laagte is; de afgezonden duisternis en gezegende regen zijn getuigen; het laag moerassig land rondom Amsterdam is zijn getuige; zijn eigen brief (waaringeschreven stond dat hij, laatstmaal vreemd bejegend zijnde binnen Amsterdam, om dergelijke ervaringen niet meer onderwezen te worden, Graaf Willem met zijn bijhebbende troepen in de stad heeft willen zenden) is zijn getuige; de geheele stad, die met haar eendrachtige burgerij getroost was hem tegen te staan; de heeren Bikter zelven zijn getuigen genoeg. Het moerassig land om Amsterdam is een getuige van het aangevoerde geweld; de haastige marsch een getuige van lust en ijver; de duistere nacht en geweldige regen zijn getuigen van den tegenstand, die van geen menschen, maar uit de hoogte kwam; de onverwachte brief is een getuige van zijn voornemen; de belaagde stad is een getuige van vergeten en kwalijk erkende diensten, van menigten tonnen gouds, op zijn verzoek en tot onderstand van zijn uitgeputte schatkisten voor een kleinen intrest verstrekt en opgebracht, maar gebruikt om de opbrengers, door het verderven des handels, de macht te benemen van in andere gelegenheden diergelijke diensten meer te kunnen doen; de Bikters zijn getuigen van zijn gekoelden moed."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Vrijmoedige aanspraak aan 3. H. Prins van Oranje (Willem II).

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's