GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

VOOR WEETGRAGE LEZERS.

Daar het vorig stukske wat lang moest wachten, gaan we nu maar aanstonds verder.

Het is thans duidelijk, dat, al zijn we allen

Nederlanders, we toch niet allen op eenerlei wijs praten, en sommige dingen — ja niet weinige — geheel verschillend noemen; dat we onze gedachten niet allen op dezelfde wijs uitdrukken.

Dat is reeds zoo voor zeer gewone zaken. Hoeveel namen b. v. zijn er niet om «broodjes" aan te duiden: een jiintje, een kadetje, een wekkie, een ceres i), een slof enz. Te Amsterdam spreekt men van ossenvleesch, elders heet dat nooit anders dan rundvleesch, of wel beestenvleesch. Dat tuinboonen, boerenboonen en groote boonen drie namen zijn voor dezelfde zaak weet niet iedereen, zoo min als dat kwatworm, hemelt en engerling drie namen zijn voor een dier, dat vele menschen nooit gezien hebben. Een beschut plekje van een tuin of hof, dat bepaald er voor gemaakt is, heet soms een weesje, dan weer een zitje. Als ik van een eglantier spreek bedoel ik daarmee een bloem ; doch kort geleden in de buurt van Utrecht zijnde werd ik door een boerenjongen met het bericht verrast, dat hij een »eglantier" had gevangen. En, wat was dat nu ? Een egel, die met de gevangenneming niet zeer ingenomen was. Men moet het maar weten !

Dat nu zal menigeen zeggen ook als hij b.v. hoort, dat er graan op eert »spijker" is geborgen; dat er een gewezen »vermaning" is verkocht; of dat er iemand op zijn stoel kan zitten «kuieren”.

Het is daarom goed en noodig, dat er een taal is, die we allen verstaan of leeren verstaan, opdat er in de wereld geen verwarring kome als weleer bij den bouw van Babels to ren. Min of meer in die taal, waarin de boeken geschreven worden, spreken ook de menschen tot elkander, zoodra zij kunnen ver moeden, dat men hen anders kwalijk zal begrijpen, lieden uit Twente of Limburg b. v. spreken onder elkaar heel anders dan wanneer zij voor zaken op reis zijn.

In die algemeene taal, onze Nederlandsche, zijn dan de woorden te vinden, die door allen gekend en begrepen worden — natuurlijk niet altijd en overal. Ieder begrijpt b. v. wat bedoeld wordt met broodje, rundvleesch, veulen, spar, , vaart ook al noemt hij die zaken in zijn eigen omgeving anders. Een Arasterdamsch kind b. v. kan wonen op een gracht., en valt wel door onvoorzichtigheid in de gracht. Maar als nu dat kind in den Bijbel leest van den blinde, die den blinde leidt, zoodat beiden »in de gracht" vallen, dan denkt het daarbij nooit aan de gracht, waarop het woont. Een liouten schoen heet niet overal in Nederland een hlomp. Maar dat een »klomp" een saamgepakte massa beduidt, weet ieder, en daaraan denkt hij dan ook, als hij b, v. van een »klomp vijgen” leest.

Maar waar wordt dan nu eigenlijk onze taal goed gesproken? vraagt gij misschien. Het antwoord is: Overal en nergens. Overal door hen die haar kennen, en soms dan nog alleen als 't noodig is. Nergens, omdat er wel niemand zal zijn, die zuiver spreekt niet alleen, maar ook die niet Iaat merken, dat hij uit die of die streek komt. In de steden, vooral de groote, spreken de menschen tamelijk eenerlei en het onderscheid tusschen de spraak der lieden in verschillende groote steden van ons land is dan ook gering. Toch is er verschil. Zooals b.v. als iemand zegt yKortszug ik een man, " en een ander: •» Verleden zag ik een man " Het eerste kan men te Arnhem hooren, het tweede te Amsterdam.

HET BESTE.

Op een landgoed was een vrome daglooner in dienst getreden. Op zekeren dag, toen hij op het veld bezig was, ving de eigenaar van het goed een gesprek met hem aan:

»Weet gij, ” vroeg hij, »aan wien die weiden met dat weelderige gras behooren? ”

De daglooner antwoordde: »Neen!”

»Die behooren mij, " sprak de rijke man.

»En die akker daar, waarop het koren zoo dik staat, en dat woud, kortom alles wat gij daar in den omtrek ziet; — weet gij wien dat alles behoort? Het is mijn eigendom!”

Daarop nam de arme man zijn hoed af, wees met de hand naar boven en vroeg:

»Daar boven zie ik den Hemel; is die ook de uwe? ”

hierop had de arme rijke geen ant­ Maar woord.

Een veel beter bescheid gaf eens een vorst in den tijd der hervorming.

»Heeft u de keizer ook den hemel verboden? " zoo vroeg de, om des geloofs wil gevangen gehouden keurvorst van Saksen, Johan Frederik, aan een prediker, om het Evangelie door dè Roomschen verdreven.

Neen!” antwoordde deze.

»Nu, ” sprak de vorst, »dan hebt gij geen nood! De hemel moet toch voor ons blijven.”

1) Dat is hier geen godin, maar de naam van de Amsterdamsche fabrielt, die de broodjes bakt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's