GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bij het gedruisch uwer watergoten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij het gedruisch uwer watergoten

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruisch uwer watergoten; al uwe baren en uwe golven zijn over mij heengegaan. (Psalm 42 : 8.)

God de Heere gaf ons zijn heilige openbaring niet in een land van vlakten, maar in een land met bergen, en eerst op de hoogten der bergen leert men den rijken zin van menig Schriftwoord verstaan.

Ook David doolde op bergen rond toen hij vlood voor Saul, en het is op de hoogten van klip en rotssteen, en in de kloven der bergen, dat hij het moede gerende hert hoorde schreeuwen naar de waterstroomen en in dat schreeuwen van het hert een echo beluisterde van het roepen zijner eigen ziel naar zijn God.

Het is op die hoogten der bergen zoo majestueus, zoo verheven, zoo goddelijk groot.

In de vlakte en in de dalen is de mensch schier alles. Hij bouwt er zijn steden en dorpen en vervult ze met have en goed. Hij schept er de weelde en de geneugten zijns levens, en overdekt het aandrijk inet de werken zijner hand.

Maar op de hoogten der bergen is dit zoo heel anders. Daar schiep de mensch niets en is God alleen de werkmeester vol majesteit.

Daar is elke bergtop en elke klip en elke bergkloof een sprekend getuige van zijn goddelijke grootheid. Daar ziet men bliksem en onweder niet ver boven zich, maar beneden zich en om zich heen worstelen. Daar heeft God de Heere zijn eeuwige sneeuw en zijn onmetelijke, nooit smeltende ijsvlakten. De adelaar is er de eenige getuige van zijn koninklijke heerlijkheid, en alleen de gems huppelt er voor het aangezicht des Heeren.

Stil, heilig stil is het op die geheimzinnige hooglanden.

Geen werktuig dat er ratelt, geen hoefslag die er weerklinkt, geen gegons als van menschenstemmen dat er vernomen wordt.

Plechtig en goddelijk rustig is het in die hoogten. Alleen nu en dan een .lawine die donderend naar omlaag stort. Maar anders heilig kalm, met een stilte die door niets wordt verbroken.

Alleen men hoort» er een zacht, en gelijkmatig, een hemelsch gedruisch.

Een stemme veler wateren, die huppelend en kabbelend van de hoogte, langs de wanden der bergen, naar omlaag druischen.

Een stemme Gods in die wateren. Het gedruisch van de watergoten des Almachtigen Gods.

De stemme Gods in die neerdruischende wateren had voor Gods knecht, voor David, een heilige poëzie.

Een tolk was ze hem van Gods heilige tegenwoordigheid.

God schiep die wateren. Hij deed ze over zijn bergen naar omlaag druischen. En als die wateren dan de steilte afvielen en waterval bij waterval vormden, en hij hoorde het neerploffen van die wateren in den''"afgrond links, en straks als bij beurtzang een andere waterval in den afgrond rechts van waar hij stond neerstorten, dan was het hem of God hem insloot en bemuurde en beperkte, en alsof al Gods baren en golven over en om hem heensloegen.

Zoo wierd Gods macht op die bergen hem tot een openbaring van den toorn des Almachtigen, en zooals het daar op die bergen en in die aigronden was, zoo ook was het hem in zijn eigen ziel te moede.

Ook daar gaapten die afgronden. Ook daar druischten de wateren des Heeren HEEREN neder. En als dan iti die natuur vol majesteit de afgrond tot den afgrond riep, dan voelde David, hoe ook in zijn eigen ziel de eene afgrond met ontzettende verzuchting riep tot den anderen afgrond, altoos roepende naar de God zijns levens, bij wie alleen zijn hulpe was.

Toch is niet op die bergen, maar in de vlakte den men.sch zijn woonstede door zijn God besteld.

Op die hoogte der bergen kan hij omdolen, maar niet wonen, en ook David is na de jaren zijner beproeving naar de vlakte der Jordaan teruggekeerd. Maar de heugenis van zijn God, gelijk hij die op Gods bergen ontvangen had, bleef onuitwischbaar geprent in zijn ziel.

Hij had er God gezien. God in zijn majesteit. God de Heere in zijn almachtigheid. En als er dan in die vlakte duizenden bij duizenden waren, die spottend riepen: „Daar is geen God", dan stond David tegenover hen als getuige; op, om te roepen van dien God vol glorie, dien hij op de bergen als met handen getast en in het diepst zijner ziel van die bergen met zich had gedragen.

Zoo had Mozes den Onzienlijke in de rotswanden van den Sinaï aanschouwd. Zoo had Elia op Horeb de majesteit des Eeuwigen gezien. En zoo ook droeg David van Gods bergen de heugenis des Ondoorgrondelijken met zich, om eerst onder Israël en straks door zijn Psalmlied onder duizend geslachten een getuige voor den levenden God te zijn.

Hij had in die plechtige stilte da.arboven dat druischen zijner watergoten beluisterd, en dat plechtig gedruisch verliet zijn oor niet.

Nu van die bergen afgedaald, speurde en zag hij zijn God ook onder het leven der menschenkinderen, en aldoor hoorde hij die stemme Gods, die riep, dat men Hem aanbidden zou en Hem geven zou eere en glorie.

Soms vooral wordt het op die bergen indrukwekkend. Als de hemel donker wordt, en de wolken zich saampakken, en de regen stroomen gaat in dikke droppelen, gelijk men dit in de vlakte niet kent.

Dan hult alles zich in nevelen. Grauw èn somber wordt alle uitzicht verborgen. Maar te midden van die donkerheid neemt de stemme der wateren in macht en majesteit toe. Men ziet niets meer, maar hoort des te ontzettender de majesteit van de neerdruischende wateren. Alle beken zwellen, alle stroomen verdubbelen haar neerstortende kracht. Nu eerst wordt het gedruisch van Gods watergoten recht aangrijpend. Het is een neerdruischen van alle kanten. Het is of God de Heere zijn stemme vol majesteit vertienvoudigd heeft.

En ook van die bange, indrukwekkende oogenblikken droeg David voor ons de heugenis naar omlaag.

Want ook in ons menschelijk leven overkomt ons vaak die bange somberheid, dat alles zich in wolken en in nevelen hult, en de laatste zonnestraal wegwijkt. Dat kan zijn door leed en ongeval. Het kan ook zijn door innerlijke zielsbenauwing.

Maar hoe ook veroorzaakt, Gods kind hoort ook bij die don'-^rheden en somberheden, al plechtiger, al indrukwekkender, steeds machtiger zich de stemme des Heeren verheffen.

De Heere zelf is in die donkerheid. En daarom stort Gods kind te midden van die donkere wolken niet neer, maar wordt getroost en richt zich op in zijn God.

Hij is niet verlaten, hoe ook de afgrond tot den afgrond roept.

Hoor maar, het zijn de watergoten des Heeren die over hem neerdruischen.

En boven die wolken, waar de wateren worden uitgegoten, heeft die God zijn zon. En die zon houdt Hij gereed, om straks weer met haar stralen die nevelen en die wolken te breken.

Ja boven die zon zit Hij vol majesteit, de Heere in zijn Heiligdom.

En naar dat Heiligdom ziet Gods kind in het zielsvertrouwen der kinderlijke smeeking op.

Wat buigt gij u neder, o, mijn ziele, en wat zijt gij onrustig in mij?

Straks zijn op het hoog gebod van Hem die die wolken zond, die wolken weer spoorloos van zijn hemel verdwenen.

Hoop op God, want ik zal Hem nog loven. Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts, en mijn God!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 augustus 1889

De Heraut | 2 Pagina's

Bij het gedruisch uwer watergoten

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 augustus 1889

De Heraut | 2 Pagina's