GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE I]VKOJHSTEi\ DER KERK.

Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij cm uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudt rijk worden. 2 Cor. 8:9.

De Kerke Gods, de Kerk van onzen Heere Jezus Christus, heeft op aarde stoffelijke middelen noodig, om te bestaan en aan haar roeping te beantwoorden.

Die stoffelijke middelen moet zij ontvangen door, de hand van hare leden.

Het is echter noodig, dat de leden der Kerk de rechte beteekenis van die stoffelijke middelen voor de Kerk des Heeren en van hunne roe ping in deze bij het licht van Gods Woord onderscheiden, opdat hun arbeid op dit gebied niet in eigengerechtigheid of naar eigen willekeur, maar naar den geopeubaarden wil des Heeren, tot eer van Zijnen Naam en alzoo niet tot geestelijke schade, maar tot een geestelijken zegen voor de Kerk en hare leden worde verricht.

Het doel van deze regelen is, onder den zegen des Heeren, op dj-stoffelijke verzorging der Kerk door hare leden het licht van Gods Woord te doen vallen en alzoo aan het geestelijk heil der Kerk en van hare leden bevorderlijk te zijn.

Het verbond der werken is gebroken. De Kerk leeft uit het verbond der genade. Zij zelve is dan ook niet een genootschap, door menschen gevormd, maar iWee-a. de aardsche belichaming van dat verbond der genade, dat door den Heere is opgericht, en van Hem alleen zijne grenzen heeft. Alle willekeur van menschen is hier uitgesloten. De openbaring der Kerk mag alleen zijn de instelling en onderhouding der ambten en diensten, door den Heere voor haar verordend, naar den eenigerr regel van Zijn Woord, binnen de door God gestelde grenzen van het genadeverbond, welke kenbaar zijn aan den heiligen doop.

Slechts hij, die deze waarheid oprecht aanvaardt en van alle willekeurige en genootschappelijke kerkvorming (welke uit het verbond der werken is!) afziet, kan ook den rechten blik hebben op de stoffelijke verzorging der Kerk en onder den zegen des Heeren voor eigengerechtigheid en eigenwilligheid in deze bewaard worden.

Hangt het kerkvormen van ons af, zoodat wij naar goedvinden „ons kerkje" hebben, zoo is ook geheel ons gedrag tegenover die »kerk" met betrekking tot hare stoffelijke behoeften van onzen willekeur afhankelijk, en moet de »kerk" door onze genade leven.

Wie echter de Kerk in het genadeverbond aanvaardt, die ziet niet slechts van alle eigenwillig genootscbappelijk bestaan af, maar die aanvaardt ook voor de stoffelijke verzorging dtr Kerk den regel, dien de Heere in het genadeverbond voor haar gesteld heeft. Alle eigengerechtigheid en willekeur valt dan weg en de ziele leeft hierbij, dat ook in de verzorging der Kerk de wil des Heeren geschiedt naar de heerlijke ordinantie, die Hij zelf in Zijne ontferming in het verbond-der genade gegeven heeft.

De Kerk is van haar zelve arm, bedelarm. Zij bezit van nature niets dan de doornen en distelen, die Adams deel zijn na den val, en den vloek, die rust op zijn hoofd. Niemand van hare leden heeft van zichzelven eenige andere bezitting dan dien vloek en die ellende Adams.

Zij is echter in het genadeverbond in al hare ellende en armoede gegeven aan den Zone Gods, den Rijke, die heerlijkheid bij den Vader had. Hij nam het vleesch en bloed van Zijn volk aan, waar Hij die Kerk ondertrouwd had in het genadeverbond. In dit huwelijk was de eenige gave, die de Kerk aanbracht, hare armoede. Niemand onzer brengt iets in de Kerk des Heeren dan zijne ellende, zijne zonde, zijn vloek. En die armoede, die ellende, dien vloek der Kerk deed de Heere aanloopen op haren Bruidegom en Heer Jezus Christus. Hij hing met al de natuurlijke schatten en gaven Zijner Kerk aan het kruis; met doornen gekroond; naakt; dorstende; verlaten; een vloek; dood! Nu ontving Hij echter ook a!s Hoofd Zijner Kerk, die Hij met God verzoende, voer die Kerk van den Vader al de schatten en gaven van het genadeverbond, niet slechts de geestelijke, maar alle goede gave, ook de tijdelijke. Jezus Christus alleen is eigenaar van al de vruchten der genade, van lederen zegen Gods op deze aarde, die om onzentwil vervloekt is. Hij ontving dit alles als loon voor den arbeid Zijner ziele. Maar Hij ontving het voor Zijne Kerk. Hij heeft gaven genomen, om uit te deelen. Van Golgotha's kruis en het geopend graf des Heeren gaat dan ook een stroom van zegen uit reeds in de eeuwen, die sedert den val aan den dood des Heeren voorafgingen, evengoed als in de eeuwen, die op het offer des Zaligmakers volgden. Een stroom van genade niet slechts op geestelijk, maar ook op stoffelijk gebied. Het licht der zon en der sterren, de bloem en de regendruppel, iedere vrucht en alle bezitting is een gave Gods, verworven door den Middelaar van het genadeverbond. Alle stoffelijk goed moet dan ook slechts dienen voor de Kerk des Heeren, hetzij onmiddellijk door haren nooddruft te vervullen, haar dienst te onderhouden; hetzij middellijk door onderhouding van de schepping en van het menschelijk geslacht, waaruit zij moet worden vergaderd. Het behaagt nu den Heere die stoffelijke gaven voor zijne Kerk aan te wenden door den dienst der menschen. Hetzij onwillig en zonder bewustzijn, ja met het booze opzet van het bedorven hart, dat alleen zichzelf zoekt en alle gaven Gods slechts naar eigen willekeur besteedt. Hetzij door mededeeling van bijzondere genade, waardoor de ziele wordt wedergeboren en nu, levende uit God, wil, wat de Heere wil. Gebruikt de Heere voor de uitvoering van Zijn genaderaad door de stoffelijke middelen alle menschen, schoon zij ook Zijne gaven voor hun eigen bezit zoeken, als hadden zij nog op het stoffelijk goed eenig recht; — de bijzondere genade., om te willen wat de Heere wil, schenkt Hij aan Zijne Kerk.

Wie dan ook het genadeverbond, dat is zijn doop, in waarheid mag aanvaarden, die laat het gebroken werkverbond los. Die verliest niet slechts zijne ziele aan de voeten van den Heere Jezus; maar ook zijn lichaam en al wat hij heeft. Die legt geheel de kroon der genade, iedere gunst, lederen zegen, iedere gave van God aan de voeten des Lams neder. Die erkent: niets het mijne, alles het eigendom van mijnen Heer Jezus Christus. Doch die leert ook, dat de Heere Jezus dit alles niet voor zichzelven maar voor Zijne Kerk verworven en ontvangen heeft. Die ontvangt nu alles terug, ... doch, hij ontvangt en bezit het voortaan in het verbond der genade, en daarom ook met het eenige doel, waarmee de Heere Jezus het verwierf en ontving, namelijk ^foor Zijne Kerk.

De leden der Kerk bezitten niets, of zij hebben het ontvangen uit de Kerk, uit het verbond der genade ; en zij hebben het alleen ontvangen vóór de Kerk, voor het verbond der genade.

Is het vrije gunst, dat de Heere aan een lid Zijner Kerk het gebruik en de beschikking over eenig stoffelijk goed, hetzij dan meer of minder, vergunt; — Hij vergunt dat onder de uitdrukkelijke openbaring van Zgnen wil, dat in dit gebruik alleen de regel van het genadeverbond voor hen gelden zal.

Zij hebben geen willekeurige beschikking. Alle gave en bezitting moet door hen aan de eere des Heeren en van Zijnen Christus, aan het heil der Kerk worden dienstbaar gemaakt. Dit moet geschieden naar den regel, dien de Heere zelf volgt. Allereerst door onderhouding van eigen natuurlijke leven, van het gezin, van land en volk, van de menschheid, van de schepping Gods ; door het volbrengen van den wil des Heeren en het zoeken van Zijne eere in lederen kring op dit natuurlijk gebied. Maar bovendien geeft de Heere aan de leden Zijner Kerk de bijzondere genade, maar daarmee ook den bijzonderen regel, om door de stoffelijke gaven van Christus, die hun zijn toevertrouwd, onmiddellijk den dienst Zijner Kerk te onderhouden. Zonder den dienst der Kerk tot ver gadering van de Gemeente van Gods Zoon ware de onderhouding der wereld nutteloos. En daarom moeten de stoffelijke goederen ook bovenal dienen voor den dienst dier Kerk, om de rechtmatige Bruid des Lams, de Gemeente uit alle geslachten, te zoeken en te zegenen.

De Heere heeft geen afzonderlijk kapitaal van stoffelijk goed aan die Kerk voor haar dienst gegeven, zoodat de leden der Kerk zich om haar niet zouden behoeven te bekommeren ; — maar Hij heeft het in Zijn genadig bestel zóó gemaakt, dat de leden der Kerk alle te zamen, door alle tijden heen, van Hem ontvangen datgene, wat voor den dienst Zijner Kerk bestemd is; en Hij gunt hun de genade, dat zij met blijdschap dit rechtmatige kerkegoed

haar in den Naam des Heeren door hunne hand mogen toereiken; gelijk de Middelaar, die geen steen had voor Zijn hoofd, aan de Zijnen vergunde Hem te dienen uit hunne goederen, en Hem een kleed te weven zonder naad. Hij gaf aan de geloovigen in Macedonië en overal genade om aan het arme Jeruzalem uit Zijnen schat wél te doen (2 Cor. 8). Hij schonk aan Zijn Israël genade, om gaven te schenken tot het huis Gods en daarbij met David te belijden : »Geloofd zijt Gij, Heere, God van onzen vader Israël, van eeuwigheid tot in eeuwigheid! Uwe, o Heere! is de grootheid, en de

macht, en de heerlijkheid, en de overwinning, en de majesteit, want alles, wat in den hemel en op de aarde is, is Uwe; Uwe, o Heere! is het koninkrijk, en Gij hebt U (in den Christus) verhoogd tot een Hoofd boven alles. En rijkdom en eer zijn voor Uw aangezicht, en Gij heerscht over alles; en in Uwe hand is kracht en macht: ok staat het in Uwe hand alles groot te maken en sterk te maken. Nu dan, onze God! wij danken U en loven den Naam Uwer heerlijkheid. Want wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden verkregen hebben, om vrijwillig te geven als dit is ? Want het is van U, en wij geven het U uit Uwe hand. Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht, gelijk al onze vaders; onze dagen op aarde zijn als eene schaduw, en er is geene verwachting. Heere, onze God! al deze menigte, die wij bereid hebben, om U een huis te bouwen, den Name Uwer heiligheid, dat is van Uwe hand, en het is alles Uwe! En ik weet, mijn God! dat Gij het hart proeft, en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtigheden. Ik heb in oprechtheid mijns harten al deze dingen vrijwillig gegeven, en ik heb nu met vreugde Uw volk, dat hier gevonden wordt, gezien, dat het zich jegens U vrijwillig gedragen heeft." (i Kron. 28 : 9—17).

Vatten wij het opgemerkte saam, dan zal het duidelijk zijn:

ie dat de Kerk in hare stoffelijke behoeften niet moet worden onderhouden uit de Staatskas, maar uit de kas van de leden der Kerk;

2e dat zij dit moeten doen als degenen, die zelve uit de Kerk, uit het genadeverbond leven, en die de kerkegoederen onder hun beheer hebben;

3e dat een ieder, die zich hierin onttrekt, de Kerk onthoudt wat de Heere voor haar gaf en zich dus *«j/«//aan het genadeverbond;

4e dat de grootheid der gave niet van eigen willekeur afhangt, maar van den wil des Heeren;

5e dat de gave niet voor - neigen kerK'' moet zijn, maar voor de Kerk des Heeren, voor geheel den dienst, waartoe zij geroepen is;

6e dat zoowel kapitaal als rente, zoowel vaste bezitting als dagelijksche inkomst door den Heere ten deele bepaald voor de Kerk aan de Zijnen gegeven is, en aan haar niet onthouden mag worden; ' 7e dat de arme in deze genade, om aan des Heeren Kerk te geven, niet minder deelt dan de rijke|

8e dat, daar de Heere bij de week, bij de maand, enz. aan ieder zijn inkomen schenkt, de inkomsten der Kerk naar denzelfden regel bij de week., bij de maand, enz. door ieder lid der Kerk aan haar behooren te worden overgedragen; waartoe ieder, die een geregeld inkomen heeft, zichzelven behoort te verbinden, daar ook de Kerk haar vast inkomen behoort te hebben;

9e dat niemand zich hierin naar een ander mag regelen, maar alleen naar de goede hand des Heeren over hem. Het oordeel blijve des Heeren, die Annanias en Saffira kent;

10 e dat alle offer der eigen gerechtigheid, alle aalmoes uit het gebroken werkverbond, door rijke of arme aan den Heere Jezus Christus in Zijne Kerk gebracht, door den Heere wordt verfoeid en door de Kerk niet begeerd moet worden. Zij mag alleen bedelen aan den genadetroon, maar zoeke niemands gunst dan alleen die van haren heerlijken Koning;

iie [dat het eene groote genade is en blijven zal, des Heeren Kerk te helpen onderhouden. Er zij dan ook, in deze, schuldbelijdenis en verootmoediging met gebed, om in de gave dezer genade overvloedig te mogen zijn;

12e dat de Heere de vrucht van dit woord ook bij U, lezer of lezeres! zoeken zal.

Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid, door Jezus Christus onzen Heere!

J. C. SIKKEL,

^s-Gravenhage. Dienaar des Woords.

P. S Zie de advertentie op ommestaande bladzijde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 augustus 1889

De Heraut | 2 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 augustus 1889

De Heraut | 2 Pagina's